ECLI:NL:RBOVE:2024:4316

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
11187236 CV EXPL 24-2237
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen in kort geding betreffende huurovereenkomst en bruikleenovereenkomst

Op 9 augustus 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, een eigenaar van een zelfstandige woonruimte, en gedaagde, de Stadsbank Oostnederland, vertegenwoordigd door een bewindvoerder. Eiser had gedaagde de bedrijfswoning om niet in bruikleen gegeven en er was een huurovereenkomst gesloten. Eiser stelde dat het door gedaagde betaalde bedrag van € 400,00 per maand betrekking had op kosten van gas, water, licht, internet en verzekeringen. Gedaagde betwistte echter dat dit bedrag enkel betrekking had op de kosten die eiser had gemaakt in verband met de bruikleenovereenkomst.

De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen duidelijkheid was over de aard van de overeenkomst tussen partijen, of het nu een gebruiksovereenkomst of een huurovereenkomst betrof. Dit was van belang voor de beoordeling van de vorderingen van eiser. De kantonrechter concludeerde dat er nader onderzoek nodig was om de kwalificatie van de overeenkomst vast te stellen, maar dat dit niet mogelijk was in het kader van de kort gedingprocedure. De kwestie of eiser de huurovereenkomst rechtsgeldig had opgezegd, werd eveneens niet verder besproken en diende in een bodemprocedure behandeld te worden.

Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Stadsbank q.q. werden begroot op € 408,00. De uitspraak werd in het openbaar gedaan door de kantonrechter, mr. A.M.S. Kuipers, en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 11187236 CV EXPL 24-2237
PROCES-VERBAALvan het mondeling vonnis gedaan door de kantonrechter op 9 augustus 2024 in de kortgedingprocedure van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. C.J. Wesseling, kantoorhoudende te Enschede,
tegen
de rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam
Stadsbank Oostnederland,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over
[gedaagde],
geboren op [geboortedatum] 1968, hierna te noemen: [gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Stadsbank q.q.,
gemachtigde: mr. M.E. Kikkert, advocaat te Enschede.
Tegenwoordig:
mr. A.M.S. Kuipers, kantonrechter;
R.B.M. Pillen, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschenen:
[eiser], bijgestaan door mr. Wesseling;
[gedaagde], bijgestaan door mr. Kikkert.
De Stadsbank q.q. is verschenen bij mr. Kikkert.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

1.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
1.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
1.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure tot op vandaag aan de zijde van de Stadsbank q.q. gevallen en begroot op € 408,00. Voor het geval [eiser] deze kostenveroordeling niet zelfstandig voldoet en dit vonnis aan haar moet worden betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening betalen;
1.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

2.De gronden van de beslissing

2.1.
[eiser] is eigenaar van de zelfstandige woonruimte, staande en gelegen aan de [adres].
2.2.
[eiser] heeft met [gedaagde] per 1 oktober 2020 een overeenkomst gesloten voor onbepaalde tijd, waarbij zij [gedaagde] de bedrijfswoning om niet in bruikleen heeft gegeven.
2.3.
Sinds 1 oktober 2020 betaalt [gedaagde] aan [eiser] een bedrag van € 400,00 per maand.
2.4.
Op 30 november 2022 zijn partijen een huurovereenkomst met betrekking tot de woonruimte aan de [adres] aangegaan voor de duur van 18 maanden, ingaande 1 december 2022 en lopende tot en met 30 juni 2024. De overeengekomen huurprijs bedraagt € 760,00 per maand. Het voorschot op de levering van elektriciteit, gas en water bedraagt € 254,00 per maand.
2.5.
[eiser] stelt dat het door [gedaagde] betaalde bedrag van € 400,00 betrekking heeft op kosten van gas, water en licht, internet en verzekeringen. [gedaagde] betwist dat de door hem over de periode van 1 oktober 2020 tot 1 december 2022 betaalde tegenprestatie van € 400,00 enkel betrekking heeft op kosten die [eiser] heeft gemaakt in verband met de aangegane bruikleenovereenkomst. [gedaagde] stelt in dat verband dat er sinds 1 oktober 2020 sprake kan zijn van een huurovereenkomst indien de door hem betaalde tegenprestatie van € 400,00 per maand hoger is dan de kosten verband houdende het gebruik van de woning.
2.6.
Vast staat dat gedurende dan wel bij het einde van de bruikleenovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] geen (eind)afrekening heeft plaats gevonden ter zake van de door [gedaagde] maandelijks betaalde bedragen, kennelijk bedoeld als voorschotten voor onder meer de nutsvoorzieningen. Onduidelijk is derhalve of de door [gedaagde] betaalde voorschotbedragen enkel betrekking hebben gehad op de vergoeding van door [eiser] gemaakte kosten verband houdende met het gebruik van de woning door [gedaagde]. Een en ander is van belang voor de vraag hoe de eerste overeenkomst tussen partijen dient te worden gekwalificeerd, een gebruiksovereenkomst of toch een huurovereenkomst. Om hier meer duidelijkheid over te verkrijgen is nader onderzoek vereist. De aard van de onderhavige procedure leent zich niet voor een dergelijk onderzoek. Dit onderzoek dient in een bodemprocedure plaats te vinden.
2.7.
De kwestie of [eiser] de huurovereenkomst met [gedaagde] rechtsgeldig heeft opgezegd behoeft geen bespreking meer en kan eveneens in de bodemprocedure plaatsvinden.
2.8.
Het voren overwogene betekent dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten, welke tot op heden aan de zijde van de Stadsbank q.q. worden begroot op een bedrag van € 408,00 aan salaris gemachtigde.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. A.M.S. Kuipers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2024.
Waarvan proces-verbaal,
de kantonrechter,
mr. A.M.S. Kuipers,
…………………………….