Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
Rechtbank Overijssel
Op 9 augustus 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, een eigenaar van een zelfstandige woonruimte, en gedaagde, de Stadsbank Oostnederland, vertegenwoordigd door een bewindvoerder. Eiser had gedaagde de bedrijfswoning om niet in bruikleen gegeven en er was een huurovereenkomst gesloten. Eiser stelde dat het door gedaagde betaalde bedrag van € 400,00 per maand betrekking had op kosten van gas, water, licht, internet en verzekeringen. Gedaagde betwistte echter dat dit bedrag enkel betrekking had op de kosten die eiser had gemaakt in verband met de bruikleenovereenkomst.
De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen duidelijkheid was over de aard van de overeenkomst tussen partijen, of het nu een gebruiksovereenkomst of een huurovereenkomst betrof. Dit was van belang voor de beoordeling van de vorderingen van eiser. De kantonrechter concludeerde dat er nader onderzoek nodig was om de kwalificatie van de overeenkomst vast te stellen, maar dat dit niet mogelijk was in het kader van de kort gedingprocedure. De kwestie of eiser de huurovereenkomst rechtsgeldig had opgezegd, werd eveneens niet verder besproken en diende in een bodemprocedure behandeld te worden.
Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Stadsbank q.q. werden begroot op € 408,00. De uitspraak werd in het openbaar gedaan door de kantonrechter, mr. A.M.S. Kuipers, en is vastgelegd in een proces-verbaal.