ECLI:NL:RBOVE:2024:4313

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
C/08/318422 / KG ZA 24-161
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag op woning in nalatenschapskwestie tussen broers

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, hebben twee broers, hierna aangeduid als eisers, een kort geding aangespannen tegen hun broer, de gedaagde, met als doel het opheffen van een door de gedaagde gelegd conservatoir beslag op een woning. Dit beslag was gelegd in het kader van een geschil over de afwikkeling van de nalatenschap van hun ouders. De eisers hadden de woning verkocht aan een derde partij, maar de levering kon niet plaatsvinden vanwege het beslag. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 augustus 2024 werd duidelijk dat de eisers een spoedeisend belang hadden bij de opheffing van het beslag, aangezien de verkoop aan de derde partij dreigde te mislukken door het verstrijken van een hypotheekaanbod en de vrijstelling van overdrachtsbelasting. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beslag geen redelijk doel meer diende, gezien de eerdere afspraken tussen de partijen en de noodzaak om de woning te kunnen leveren. De rechtbank heeft het beslag opgeheven en de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, waarbij werd afgeweken van het uitgangspunt dat partijen in familiezaken hun eigen kosten dragen. De uitspraak werd gedaan op 9 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/318422 / KG ZA 24-161
Vonnis in kort geding van 9 augustus 2024
in de zaak van

1.[eiser 1],

te [woonplaats 1],
2.
[eiser 2],
te [woonplaats 2],
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser 1] en [eiser 2] ,
advocaten: mr. M.A. Schuring en mr. M. Booijink,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 3],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de mondelinge behandeling van 8 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten een tegenvordering tegen [eiser 1] en [eiser 2] in te willen stellen. Een tegenvordering, ook genoemd een eis in reconventie, kan alleen worden ingesteld door een partij die bij advocaat is verschenen (artikel 6.1. van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken). Omdat [gedaagde] niet vertegenwoordigd is door een advocaat, heeft de voorzieningenrechter de eis in reconventie niet toegelaten.
1.3.
Na de sluiting van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter op verzoek van [eiser 1] en [eiser 2] in verband met het spoedeisende karakter van de zaak mondeling een verkort vonnis met een verkorte motivering gewezen. Dit vonnis, afgegeven op 9 augustus 2024, vormt daarvan de schriftelijke uitwerking.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn broers van elkaar. Er is een geschil ontstaan over de afwikkeling van de nalatenschap van de ouders van partijen. Partijen hebben daar meerdere procedures met elkaar over gevoerd.
2.2.
Deze rechtbank heeft op 11 mei 2022 een vonnis gewezen. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende beslist over de verdeling van de nalatenschap van de vader van partijen:
‘- bepaalt dat de woning aan de [adres] (inclusief de muziekstudio) dient te worden verkocht, waarbij de overwaarde die resteert na aflossing van de hypothecaire geldlening die aan deze woning is gekoppeld en na aftrek van de (notariële) kosten van de verkoop wordt verdeeld onder de erfgenamen:
[eiser 1] , [eiser 2] en [gedaagde] ieder voor een kwart en [naam 1] en [naam 2] ieder voor een achtste;
- machtigt [eiser 1] en [eiser 2] om de woning in verkoop te geven en alles te doen wat redelijkerwijs noodzakelijk is voor deze verkoop, met in achtneming van een door [eiser 1] en [eiser 2] in te schakelen makelaar geadviseerde verkoopprijs met als uitgangspunt een verkoop binnen drie maanden;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van de overige erfgenamen voor het in verkoop geven van de woning bij de makelaar;
- bepaalt dat de erfgenamen hun medewerking aan bezichtigingen dienen te verlenen;
- bepaalt dat het vonnis in plaats komt van de voor eigendomsoverdracht en levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de overige erfgenamen;’
2.3.
[gedaagde] heeft tegen het vonnis van 11 mei 2022 hoger beroep ingesteld. Lopende het hoger beroep is de woning aan de [adres] (hierna te noemen: de woning) te koop gezet door [eiser 1] en [eiser 2] en later verkocht aan [naam 3] (hierna te noemen: [naam 3]), de zoon van [eiser 1]. Op 12 mei 2022 heeft [gedaagde] conservatoir beslag tot levering laten leggen op de woning. Daarnaast is hij een kort geding gestart om [eiser 1] en [eiser 2] te verbieden de woning te leveren aan [naam 3].
2.4.
Bij vonnis in kort geding van 15 december 2022 heeft de voorzieningenrechter – kort gezegd en voor zover van belang – [eiser 1] en [eiser 2] verboden om tot executie c.q. tenuitvoerlegging van het hiervoor genoemde vonnis van 11 mei 2022 over te gaan tot het moment waarop het gerechtshof in appel een arrest heeft gewezen dat in kracht van gewijsde is gegaan.
2.5.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn tegen het vonnis van 15 december 2022 in hoger beroep gegaan. Dat hoger beroep is door het hof Arnhem-Leeuwarden gelijktijdig behandeld met het door [gedaagde] ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van 11 mei 2022. Tijdens de mondelinge behandeling van de hoger beroepen op 10 mei 2023 zijn partijen ter beëindiging van hun geschillen volgens het proces-verbaal overeengekomen:

1. Partijen zullen uitvoering geven aan het bestreden vonnis van de rechtbank Overijssel van 11 mei 2022, behoudens de beslissing omtrent de vergoeding die [gedaagde] na die datum verschuldigd is aan de overige erfgenamen.
2. Partijen spreken af dat de gebruiksvergoeding die [gedaagde] verschuldigd is aan de overige erfgenamen bedraagt
- vanaf 11 mei 2022 tot en met mei 2023: € 900 per maand, waarvan € 300 aan [eiser 1],€ 300 aan [eiser 2], € 150 aan [naam 1] en € 150 aan [naam 2],
- vanaf juni 2023 tot en met de levering van de woning aan de [adres]:
€ 600 per maand, waarvan € 200 aan [eiser 1], € 200 aan [eiser 2],€ l00 aan [naam 2] en € l00 aan [naam 1].
3. Nu uitvoering gegeven gaat worden aan het vonnis van 11 mei 2022, trekken [eiser 1] en [eiser 2] hun hoger beroep tegen het kort gedingvonnis van 15 december 2022 in.
4. Partijen verlenen elkaar, na uitvoering van de hiervoor weergegeven afspraken, finale kwijting met betrekking tot de kwestie waarover zij deze rechtszaken voerden.
5. Partijen dragen ieder de eigen proceskosten van het hoger beroep.
De minnelijke schikking is vastgelegd in een door partijen ondertekend proces-verbaal (hierna ook: het proces-verbaal).
2.6.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben de woning uiteindelijk (weer) verkocht aan [naam 3]. De woning is vanwege het door [gedaagde] gelegde beslag tot op heden niet geleverd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. opheffing van het door [gedaagde] gelegde beslag op de woning;
subsidiair:
II. veroordeling van [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis het beslag op de woning op te heffen, op straffe van een dwangsom als hij dat nalaat;
primair en subsidiar:
III. veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (BW) indien betaling daarvan uitblijft.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser 1] en [eiser 2] een voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vordering tot opheffing van het conservatoir beslag tot levering op de woning. De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van deze vordering. Daarnaast blijkt dit ook uit de aangevoerde omstandigheden. [eiser 1] en [eiser 2] hebben de woning verkocht aan [naam 3], maar kunnen de woning door het beslag niet aan hem leveren. Hierdoor dreigt het hypotheekaanbod dat [naam 3] heeft gekregen te verlopen. [naam 3] wordt op 26 augustus 2024 35 jaar, waardoor hij vanaf dan geen aanspraak meer kan maken op vrijstelling van de overdrachtsbelasting. Als [eiser 1] en [eiser 2] de koopovereenkomst met [naam 3] niet (tijdig) na kunnen komen, zijn zij een contractuele boete van 10% van de koopsom van de woning aan [naam 3] verschuldigd. Zij hebben daarom een spoedeisend belang dat het beslag voor 26 augustus 2024 wordt opgeheven.
Opheffing conservatoir beslag
4.2.
[eiser 1] en [eiser 2] stellen dat zij met [gedaagde] bij het hof op 10 mei 2023 zijn overeengekomen dat zij uitvoering zullen geven aan het vonnis van 11 mei 2022. [gedaagde] had daardoor tot opheffing van het beslag op de woning over moeten gaan. Dit wordt door [gedaagde] betwist. Volgens hem is het [eiser 1] en [eiser 2] in het vonnis van 15 december 2022 verboden om tot executie c.q. tenuitvoerlegging van het vonnis van 11 mei 2022 over te gaan. Partijen zijn op 10 mei 2023 niet overeengekomen dat dit verbod wordt opgeheven, waardoor [eiser 1] en [eiser 2] de woning niet aan [naam 3] konden verkopen. Verder is in de gewezen vonnissen niet geoordeeld dat [gedaagde] het beslag moet opheffen, wat volgens hem binnen de gevorderde termijn van 24 uur ook volstrekt onrealistisch is. De vordering tot opheffing van het beslag moet daarom worden afgewezen, aldus [gedaagde].
4.3.
De voorzieningenrechter kan op grond van artikel 705 Rv een conservatoir beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen en zal dat in dit geval ook doen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat partijen bij het hof op 10 mei 2023 zijn overeengekomen dat zij uitvoering zullen geven aan het vonnis van 11 mei 2022. Dat vonnis (zie 2.2.) bepaalt dat [eiser 1] en [eiser 2] de woning zonder medewerking van de andere erfgenamen, waaronder [gedaagde], kunnen verkopen. Met hun overeenkomst moeten partijen dus bedoeld hebben dat [gedaagde] geen rechten meer kan ontlenen aan het vonnis 15 december 2022, dat [eiser 1] en [eiser 2] verbood om tot executie c.q. tenuitvoerlegging van vonnis van 11 mei 2022 over te gaan. Door het beslag is verkoop en levering van de woning niet mogelijk, waardoor dit in de weg staat aan de uitvoering van de overeenkomst die partijen zelf bij het hof hebben gesloten. Het beslag dient dus geen redelijk doel meer. De voorzieningenrechter zal het primair gevorderde toewijzen en het beslag opheffen. [gedaagde] hoeft daar zelf niets voor te doen. Het subsidiair gevorderde zal buiten beschouwing worden gelaten.
Proceskosten
4.4.
Partijen zijn familie van elkaar. Het uitgangspunt bij familiezaken is dat geen partij wordt veroordeeld in de proceskosten van de andere partij. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken en [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij wel in de proceskosten te veroordelen. Daarvoor vindt de voorzieningenrechter van belang dat [gedaagde] geen goede reden had om het opheffen van het beslag te weigeren.
4.5.
Uit het lichaam van de dagvaarding blijkt dat [eiser 1] en [eiser 2] de door hen werkelijk gemaakte kosten op [gedaagde] willen verhalen, omdat zij vinden dat hij onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. De voorzieningenrechter zal de veroordeling in de werkelijk gemaakte kosten afwijzen, omdat [eiser 1] en [eiser 2] hebben nagelaten dat te onderbouwen met een specificatie van de door hen gemaakte kosten en er ook geen concreet bedrag in het petitum van de dagvaarding wordt genoemd. De proceskosten (inclusief nakosten) van [eiser 1] en [eiser 2] worden daarom begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
715,00
- nakosten
163,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.334,72
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 12 november 2022 namens [gedaagde] gelegde conservatoir beslag op de woning aan de [adres], kadestraal bekend gemeente [locatie],
5.2.
veroordeelt [gedaagde] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.334,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 85,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2024.