10.3De voorzieningenrechter zal in zijn voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van de woningsluiting en de kans van slagen van het bezwaar, enerzijds kijken naar de betrokkenheid van verzoekster bij de feiten die verweerder aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd en anderzijds naar de gevolgen van de sluiting voor haar en haar jonge kinderen.
11. Verweerder heeft de sluiting gebaseerd op de door hem ontvangen bestuurlijke rapportage waarin, naast hetgeen is aangetroffen in de woning, ook melding is gemaakt dat bewoners in de straat sinds enkele jaren overlast ervaren van personen die bij [adres] in- en uitlopen. In de bestuurlijke rapportage zijn enkele politiemutaties verwerkt, welke sterke aanleiding zouden geven om te vermoeden dat de gevoelens van de buurtbewoners overeenkomen met de daadwerkelijke situatie rondom de woning. Deze mutaties zien onder andere op zes afzonderlijke Meld Misdaad Anoniem (MMA)-meldingen in 2023 en drie MMA-meldingen in 2022, inhoudende dat buurtbewoners een ernstige mate van overlast in relatie tot de woning van verzoekster ervaren. De meldingen betreffen het voortdurend dealen vanuit de woning en de auto van verzoekster en haar (ex)partner.
In het verweerschrift is aangegeven dat over de inhoud van deze MMA-meldingen navraag is gedaan bij de politie en de MMA-meldingen zijn nog eens integraal weergegeven.
12. De voorzieningenrechter stelt vast dat de jongste MMA-melding, zoals opgenomen in het verweerschrift, dateert van 25 april 2023. In de periode van 26 april 2023 tot en met 29 februari 2024 is niet van dergelijke meldingen gebleken. Hoewel deze MMA-meldingen anoniem worden gedaan, moet het naar het oordeel van de voorzieningenrechter te achterhalen zijn of deze meldingen door meerdere buurtbewoners zijn gedaan of dat alle meldingen door één persoon zijn gedaan. De voorzieningenrechter wijst er hierbij op dat verzoekster stelt dat het laatste het geval is en dat de andere buren hebben verklaard nooit drugsoverlast te hebben ervaren vanuit de woning van haar. Ter onderbouwing van die stelling heeft verzoekster printscreens uit een buurtapp en van een buurvrouw overgelegd.
Daarnaast hebben deze meldingen kennelijk tot 29 februari 2024 geen aanleiding gegeven voor een huiszoeking, dan wel tot een andere actie door de politie. De stelling van verweerder dat met de sluiting beoogd wordt de woning uit het drugscircuit te halen is dan ook beperkt onderbouwd.
13. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat in de bestuurlijke rapportage enerzijds wordt gesteld dat de Sociale Recherche Twente de woning doorzocht heeft naar aanleiding van een uitkeringsfraudeonderzoek, en anderzijds dat er door de politie een doorzoeking ter inbeslagname heeft plaatsgevonden en de politie is meegegaan met de doelstelling om [naam] en verzoekster buiten heterdaad aan te houden. Het gegeven dat de Sociale Recherche de woning doorzocht zou hebben in het kader van een uitkeringsfraudeonderzoek komt de voorzieningenrechter onaannemelijk voor. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting hieromtrent geen uitleg kunnen geven.
14. Al met al is de voorzieningenrechter van oordeel dat er op een aantal punten onduidelijkheid is blijven bestaan over de vraag of er sprake was van (systematische) drugshandel vanuit de woning en de rol c.q. de wetenschap die verzoekster had. Verweerder mag bij de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet in beginsel af gaan op een bestuurlijke rapportage van de politie maar dient om tot een juiste afweging van de belangen te komen eventuele onduidelijkheden daarin wel op te helderen. Verweerder zou bijvoorbeeld ook vrij eenvoudig bij de politie navraag kunnen doen over hetgeen na de arrestatie van [naam] nog is naar voren is gekomen over de rol van verzoekster en haar eventuele kennis over de drugshandel.
15. Het voorgaande klemt te meer nu de gevolgen van de woningsluiting voor verzoekster zeer aanzienlijk zijn. Zij komt met haar minderjarige kinderen door de sluiting van de woning op straat te staan. Verzoekster zelf kan verblijven bij familie in Amsterdam, maar voor de kinderen is dit volgens haar onaanvaardbaar, gelet op het feit dat de kinderen in [plaats] naar school gaan en daar hun hele sociale leven hebben. De oudste dochter zou, als het gezin naar Amsterdam moet, niet kunnen starten op haar middelbare school. Verblijf van de kinderen bij familie van [naam] is geen optie. Daarnaast heeft de verhuurder al aangegeven dat de huurovereenkomst zal worden ontbonden. Verzoekster heeft een brief van de advocaat van de verhuurder overgelegd waaruit dit blijkt. Verzoekster wordt op een ‘zwarte lijst’ geplaatst, hetgeen als gevolg heeft dat zij gedurende twee jaar geen sociale huurwoning kan krijgen.
16. Verweerder heeft gesteld dat verzoekster zich kan wenden tot een wijkcoach, die haar de eerste dagen kan helpen met een crisisopvang, waarna gezocht kan worden naar een oplossing voor langere tijd. Verweerder acht de kans groot dat er uiteindelijk wel noodopvang voor verzoekster en haar kinderen kan worden geregeld maar kan niets concreets toezeggen. Namens verweerder is beaamd dat verzoekster op een zwarte lijst komt te staan voor de huur van een sociale huurwoning in [plaats] maar dat dit iets is wat niet door verweerder wordt bepaald.
17. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich onvoldoende vergewist van de belangen van verzoekster en haar minderjarige kinderen en in het besluit te makkelijk geoordeeld dat de gevolgen voor haar beperkt zullen blijven tot het drie maanden niet in haar woning kunnen verblijven met als alternatief een verblijf bij haar familie.
18. Resumerend is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder het gebruik van de in artikel 13b van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid onvoldoende heeft gemotiveerd.
19. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in bezwaar beter zal moeten onderzoeken en motiveren waarom een sluiting van de woning voor een periode van drie maanden gerechtvaardigd is. De vraag is vervolgens of verweerder dit zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek kan herstellen in bezwaar en of het standpunt van verweerder, dat een sluiting van de woning voor een periode van drie maanden de noodzakelijkheidstoets en de evenredigheidstoets kan doorstaan, stand kan houden. De voorzieningenrechter sluit dit niet uit maar het staat ook niet op voorhand vast.
20. In deze situatie is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoekster en haar minderjarige kinderen bij verblijf in de woning in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder om de woning te sluiten om de openbare orde te handhaven en drugshandel tegen te gaan.
De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als hieronder bepaald.