ECLI:NL:RBOVE:2024:4310

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
ak_24_3106
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting woning na aantreffen harddrugs

Op 13 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een voorlopige voorziening vroeg tegen een besluit van de burgemeester van Enschede. De burgemeester had op 17 juli 2024 een last onder bestuursdwang opgelegd om de woning van verzoekster te sluiten voor een periode van drie maanden, na het aantreffen van harddrugs in de woning. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onduidelijkheid bestond over de rol van verzoekster en haar wetenschap van de drugshandel die vanuit haar woning zou plaatsvinden. De gevolgen van de sluiting voor verzoekster en haar minderjarige kinderen waren aanzienlijk, en de burgemeester had onvoldoende rekening gehouden met deze belangen. De voorzieningenrechter besloot het verzoek tot schorsing van het besluit toe te wijzen, waardoor verzoekster voorlopig in haar woning mocht blijven wonen. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/3106

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster,

gemachtigde: mr. J.L. Baar,
en

de burgemeester van Enschede, de burgemeester,

gemachtigde: [gemachtigde]

Inleiding

Bij besluit van 17 juli 2024 heeft de burgemeester verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd om de woning aan de [adres] te sluiten en gesloten te houden voor een periode van 3 maanden, met ingang van 26 juli 2024.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft de sluiting van de woning opgeschort tot aan de datum van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Het verzoek is op 6 augustus 2024 ter zitting behandeld. Verzoekster heeft deelgenomen via een beeldverbinding. Ter zitting is namens verzoekster mr. F. van Hal, kantoorgenoot van de gemachtigde, verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling

De voorlopige voorzieningenprocedure
1. Als tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, bezwaar is gemaakt kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beoordeling die de voorzieningenrechter hierin maakt is voorlopig van aard. De rechtbank die in een later stadium op het eventuele beroep beslist is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
Feiten en omstandigheden
2. Eiseres woont met haar (ex)partner en twee minderjarige kinderen op het adres [adres]. Zij huurt deze woning van Woonstichting De Woonplaats
3. Op 29 februari 2024 heeft een doorzoeking ter inbeslagname plaatsgevonden in de woning aan de [adres]. Voorafgaand aan de doorzoeking is de politie meegegaan naar de woning van verzoekster met de doelstelling om verzoekster en [naam] (hierna: [naam]), de (ex)partner van verzoekster, buiten heterdaad aan te houden. [naam] onttrok zich in eerste instantie aan zijn aanhouding, pakte vervolgens een rugtas van het keukenblad, met daarin, naar later bleek, een handelshoeveelheid verdovende middelen en dealers attributen. Verzoekster was niet aanwezig in de woning. Zij is op een later moment aangehouden. Tijdens de doorzoeking werd er in de woningen verder een handelshoeveelheid verdovende middelen en een groot geldbedrag aangetroffen. De bankbiljetten waren verstopt in een kussensloop en onder het tapijt in de woonkamer.
Tijdens het onderzoek werd er in de woning aangetroffen:
  • een zakje met 4,74 gram cocaïne in een schoudertas op de traptrede in de woning;
  • geldbiljetten, in totaal € 5.480,-; en
  • gouden sieraden.
Onder [naam] werd aangetroffen:
  • een rugtas met daarin een zak met 1136 XTC-tabletten en 105,48 gram cocaïne;
  • een weegschaaltje met daarop een witte substantie; en
  • een mes met daaraan een witte substantie.
4. Op 26 juni 2024 heeft de burgemeester verzoekster ervan in kennis gesteld voornemens te zijn om haar een last onder bestuursdwang op te leggen tot sluiting en gedurende drie maanden gesloten houden van haar woning. Verzoekster heeft hierop haar zienwijze aan de burgemeester gegeven. Bij het sluitingsbevel heeft de burgemeester de zienswijze van verzoekster afgewezen en aan haar de last onder bestuursdwang opgelegd.
5.
Spoedeisendheid
Niet in geschil is dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening aangezien zij en haar kinderen door het besluit haar woning op korte termijn moeten verlaten.
Inhoudelijke gronden van het verzoek
6.1
Verzoekster heeft aangevoerd dat de sluiting niet noodzakelijk en niet evenredig is. Hiertoe is gesteld dat de huiszoeking al op 29 februari 2024 heeft plaatsgevonden, terwijl de bestuurlijke rapportage van 30 mei 2024 is. Een maand later heeft de burgemeester pas het voornemen bekend gemaakt de woning te sluiten. Van een openbare ordeverstoring, de aanwezigheid van drugs of een ondermijnend effect was al weken geen sprake meer.
Verzoekster had geen wetenschap van of toestemming gegeven voor hetgeen in haar huis is gebeurd. Ze heeft al heel lang een slechte relatie met [naam], getuige ook de ernstige mishandeling van haar door hem in februari 2024 waarvan de aangifte in het geding is gebracht. Zij en [naam] leefden in feite volledig langs elkaar heen en verzoekster wil al langer dat [naam] niet meer bij haar woont. De verschillende hulpverleners van het gezin kunnen dit beamen. Alleen is dat niet zo eenvoudig te realiseren.
De rugtas waarmee [naam] is aangetroffen was slechts zeer kortstondig en buiten medeweten van verzoekster in de woning. De net geen 5 gram cocaïne in de schoudertas op de trap, maken dat niet ander. Die tas lag in zicht, maar was ook van [naam] en vanaf de buitenkant was niet te zien dat daar cocaïne inzat. Dat er drugs of drugsgerelateerde goederen in het zicht lagen is niet gebleken.
De belangen van verzoekster en vooral van haar twee minderjarige kinderen dienen zwaarder te wegen dan de publieke belangen die de burgemeester met de sluiting van de woning voorstaat.
6.2
Het gestelde over de korte begunstigingstermijn heeft de gemachtigde van verzoekster tijdens de behandeling ter zitting laten vallen omdat verweerder de sluiting van de woning heeft opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Beoordeling van het verzoek
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot schorsing van het besluit toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Zoals hiervoor is weergegeven heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat de burgemeester gelet op de aangetroffen hoeveelheden harddrugs op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang in de vorm van sluiting van de woning.
Verweerder heeft, onder toepassing van de gemeentelijke Beleidsregel Damoclesbeleid 2018, gebruik gemaakt van die bevoegdheid door de woning van verzoekster voor drie maanden te sluiten.
9. Verzoekster is in beginsel verantwoordelijk te houden voor wat er in haar (huur)huis gebeurt. Dat neemt niet weg dat, als de burgemeester een besluit neemt waarmee hij beoogt een woning tijdelijk te sluiten, hij dient te beoordelen of die sluiting noodzakelijk is en de nadelige gevolgen daarvan voor één of meer belanghebbenden niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. [1]
10.1
Verweerder behartigt met de sluiting het belang van de openbare orde. De feiten zijn ernstig. Er is een grote handelshoeveelheid cocaïne aangetroffen, 1136 XTC-tabletten, drugsgerelateerde goederen en € 5.480,- aan geldbiljetten. Verweerder wil met de sluiting de woning uit het drugscircuit halen en een signaal afgegeven richting buurtbewoners en drugscriminelen dat wordt opgetreden tegen drugscriminaliteit. Daarnaast is in het besluit aangegeven dat de vrees voor herhaling bestaat nu verzoekster haar (ex)partner [naam] de toegang tot de woning niet heeft ontzegd. Daarnaast heeft verzoekster niets verklaard over de 4,74 gram cocaïne die in een tasje op de trap is aangetroffen, aldus verweerder.
10.2
Verzoekster stelt daar, zoals onder 6.1 al weergegeven, tegenover dat zij niet bekend was met de drugshandel van haar (ex)partner en dat de gevolgen voor haar en vooral haar kinderen, mede gelet daarop onevenredig groot zijn.
10.3
De voorzieningenrechter zal in zijn voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van de woningsluiting en de kans van slagen van het bezwaar, enerzijds kijken naar de betrokkenheid van verzoekster bij de feiten die verweerder aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd en anderzijds naar de gevolgen van de sluiting voor haar en haar jonge kinderen.
11. Verweerder heeft de sluiting gebaseerd op de door hem ontvangen bestuurlijke rapportage waarin, naast hetgeen is aangetroffen in de woning, ook melding is gemaakt dat bewoners in de straat sinds enkele jaren overlast ervaren van personen die bij [adres] in- en uitlopen. In de bestuurlijke rapportage zijn enkele politiemutaties verwerkt, welke sterke aanleiding zouden geven om te vermoeden dat de gevoelens van de buurtbewoners overeenkomen met de daadwerkelijke situatie rondom de woning. Deze mutaties zien onder andere op zes afzonderlijke Meld Misdaad Anoniem (MMA)-meldingen in 2023 en drie MMA-meldingen in 2022, inhoudende dat buurtbewoners een ernstige mate van overlast in relatie tot de woning van verzoekster ervaren. De meldingen betreffen het voortdurend dealen vanuit de woning en de auto van verzoekster en haar (ex)partner.
In het verweerschrift is aangegeven dat over de inhoud van deze MMA-meldingen navraag is gedaan bij de politie en de MMA-meldingen zijn nog eens integraal weergegeven.
12. De voorzieningenrechter stelt vast dat de jongste MMA-melding, zoals opgenomen in het verweerschrift, dateert van 25 april 2023. In de periode van 26 april 2023 tot en met 29 februari 2024 is niet van dergelijke meldingen gebleken. Hoewel deze MMA-meldingen anoniem worden gedaan, moet het naar het oordeel van de voorzieningenrechter te achterhalen zijn of deze meldingen door meerdere buurtbewoners zijn gedaan of dat alle meldingen door één persoon zijn gedaan. De voorzieningenrechter wijst er hierbij op dat verzoekster stelt dat het laatste het geval is en dat de andere buren hebben verklaard nooit drugsoverlast te hebben ervaren vanuit de woning van haar. Ter onderbouwing van die stelling heeft verzoekster printscreens uit een buurtapp en van een buurvrouw overgelegd.
Daarnaast hebben deze meldingen kennelijk tot 29 februari 2024 geen aanleiding gegeven voor een huiszoeking, dan wel tot een andere actie door de politie. De stelling van verweerder dat met de sluiting beoogd wordt de woning uit het drugscircuit te halen is dan ook beperkt onderbouwd.
13. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat in de bestuurlijke rapportage enerzijds wordt gesteld dat de Sociale Recherche Twente de woning doorzocht heeft naar aanleiding van een uitkeringsfraudeonderzoek, en anderzijds dat er door de politie een doorzoeking ter inbeslagname heeft plaatsgevonden en de politie is meegegaan met de doelstelling om [naam] en verzoekster buiten heterdaad aan te houden. Het gegeven dat de Sociale Recherche de woning doorzocht zou hebben in het kader van een uitkeringsfraudeonderzoek komt de voorzieningenrechter onaannemelijk voor. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting hieromtrent geen uitleg kunnen geven.
14. Al met al is de voorzieningenrechter van oordeel dat er op een aantal punten onduidelijkheid is blijven bestaan over de vraag of er sprake was van (systematische) drugshandel vanuit de woning en de rol c.q. de wetenschap die verzoekster had. Verweerder mag bij de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet in beginsel af gaan op een bestuurlijke rapportage van de politie maar dient om tot een juiste afweging van de belangen te komen eventuele onduidelijkheden daarin wel op te helderen. Verweerder zou bijvoorbeeld ook vrij eenvoudig bij de politie navraag kunnen doen over hetgeen na de arrestatie van [naam] nog is naar voren is gekomen over de rol van verzoekster en haar eventuele kennis over de drugshandel.
15. Het voorgaande klemt te meer nu de gevolgen van de woningsluiting voor verzoekster zeer aanzienlijk zijn. Zij komt met haar minderjarige kinderen door de sluiting van de woning op straat te staan. Verzoekster zelf kan verblijven bij familie in Amsterdam, maar voor de kinderen is dit volgens haar onaanvaardbaar, gelet op het feit dat de kinderen in [plaats] naar school gaan en daar hun hele sociale leven hebben. De oudste dochter zou, als het gezin naar Amsterdam moet, niet kunnen starten op haar middelbare school. Verblijf van de kinderen bij familie van [naam] is geen optie. Daarnaast heeft de verhuurder al aangegeven dat de huurovereenkomst zal worden ontbonden. Verzoekster heeft een brief van de advocaat van de verhuurder overgelegd waaruit dit blijkt. Verzoekster wordt op een ‘zwarte lijst’ geplaatst, hetgeen als gevolg heeft dat zij gedurende twee jaar geen sociale huurwoning kan krijgen.
16. Verweerder heeft gesteld dat verzoekster zich kan wenden tot een wijkcoach, die haar de eerste dagen kan helpen met een crisisopvang, waarna gezocht kan worden naar een oplossing voor langere tijd. Verweerder acht de kans groot dat er uiteindelijk wel noodopvang voor verzoekster en haar kinderen kan worden geregeld maar kan niets concreets toezeggen. Namens verweerder is beaamd dat verzoekster op een zwarte lijst komt te staan voor de huur van een sociale huurwoning in [plaats] maar dat dit iets is wat niet door verweerder wordt bepaald.
17. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich onvoldoende vergewist van de belangen van verzoekster en haar minderjarige kinderen en in het besluit te makkelijk geoordeeld dat de gevolgen voor haar beperkt zullen blijven tot het drie maanden niet in haar woning kunnen verblijven met als alternatief een verblijf bij haar familie.
18. Resumerend is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder het gebruik van de in artikel 13b van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid onvoldoende heeft gemotiveerd.
19. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in bezwaar beter zal moeten onderzoeken en motiveren waarom een sluiting van de woning voor een periode van drie maanden gerechtvaardigd is. De vraag is vervolgens of verweerder dit zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek kan herstellen in bezwaar en of het standpunt van verweerder, dat een sluiting van de woning voor een periode van drie maanden de noodzakelijkheidstoets en de evenredigheidstoets kan doorstaan, stand kan houden. De voorzieningenrechter sluit dit niet uit maar het staat ook niet op voorhand vast.
20. In deze situatie is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoekster en haar minderjarige kinderen bij verblijf in de woning in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder om de woning te sluiten om de openbare orde te handhaven en drugshandel tegen te gaan.
De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als hieronder bepaald.

Conclusie en gevolgen

21. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 17 juli 2024, waarin een last onder bestuursdwang aan verzoekster is opgelegd om de woning aan de [adres] te sluiten voor een periode van drie maanden, is geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar. Dit betekent dat verzoekster voorlopig in de woning mag wonen en verblijven.
22. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekster ook een vergoeding krijgt van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekster een vast bedrijf per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe;
  • schorst het besluit van 17 juli 2024 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan verzoekster moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Y. van Arnhem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie o.a. de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285