ECLI:NL:RBOVE:2024:4282

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
84-045780-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor faillissementsfraude met gevangenisstraf en taakstraf

Op 12 augustus 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 65-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uur wegens faillissementsfraude. De zaak betreft de verdachte die in de periode van 8 augustus 2012 tot en met 30 juni 2016 en van 1 juli 2016 tot en met 25 januari 2021, samen met anderen of alleen, geldbedragen aan de faillissementsboedel heeft onttrokken. De verdachte was eerder in staat van faillissement verklaard en heeft de curator niet geïnformeerd over zijn inkomsten uit werkzaamheden voor verschillende bedrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een langere periode schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude door vergoedingen te laten uitbetalen op de bankrekening van de onderneming van zijn ex-vrouw, waardoor hij de curator en schuldeisers heeft benadeeld. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor de bewezen feiten en heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand en het feit dat hij het benadelingsbedrag van € 580.000,00 aan de boedel heeft voldaan. De rechtbank heeft de strafoplegging gematigd, ondanks de ernst van de feiten, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84-045780-22 (P)
Datum vonnis: 12 augustus 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 juli 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R. Oude Breuil, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 8 augustus 2012 tot en met 30 juni 2016 samen met een ander of alleen ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers een geldbedrag van in totaal € 105.250,00 aan de faillissementsboedel heeft onttrokken;
feit 2:in de periode van 1 juli 2016 tot en met 25 januari 2021 samen met een ander of alleen geldbedragen van in totaal € 118.986,96 en € 930.983,49 aan de faillissementsboedel heeft onttrokken, waardoor schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden zijn benadeeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 8 augustus 2012 tot en met 30 juni 2016 in Enschede en/of elders in Nederland en/of Duitsland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
terwijl hij, verdachte, bij vonnis van de Rechtbank Overijssel te Almelo van 8 augustus 2012, in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord en/of een of meer goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken door – zakelijk omschreven –
een of meer geldbedrag(en) aan inkomsten/vergoedingen voor advies aan en/of
werkzaamheden voor [bedrijf 1] B.V., middels het op naam van [bedrijf 2] GmbH (laten) maken van een of meer factu(u)r(en), terecht te laten komen bij [bedrijf 2] GmbH en/of (vervolgens) loon(inkomsten)/vergoedingen niet door [bedrijf 2] GmbH (aan zichzelf/de faillissementsboedel) heeft laten uitbetalen/ontvangen, en/of de curator in zijn faillissement over het vorenstaande niet geïnformeerd,
ten gevolge waarvan (een) geldbedrag(en) tot een (totaal)bedrag van EUR 105.250
(zie DOC-063, p. 1337), althans enig geldbedrag, buiten het zicht en/of het bereik en/of het beheer van de curator werd gebracht;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 25 januari 2021 in Enschede en/of elders in Nederland en/of Duitsland en/of Denemarken,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
terwijl hij, verdachte, bij vonnis van de Rechtbank Overijssel te Almelo van 8 augustus 2012, in staat van faillissement is verklaard,
tijdens het faillissement, (telkens) een of meer geldbedrag(en) tot een (totaal)bedrag van EUR 118.986,96 en/of EUR 930.983,49, althans enig geldbedrag/goed, aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s),:
- op naam van [bedrijf 2] GmbH een of meer factu(u)r(en) ter zake van

“ [omschrijving] ” en/of “ [omschrijving] ” tot een totaalbedrag van EUR 118.986,96, althans enig geldbedrag, verstuurd/laten sturen aan [bedrijf 1] B.V. (zie DOC-063, p. 1337 e.v.);

- betaling van een of meer geldbedrag(en) door [bedrijf 1] B.V. ter zake van “ [omschrijving] ” en/of “ [omschrijving] ” tot een totaalbedrag van

EUR 118.986,96, althans enig geldbedrag, (laten) ontvangen op een bankrekening ten name van [bedrijf 2] GmbH (zie DOC-040-02, p. 1241 en DOC-118, p. 2103);

- op naam van [bedrijf 2] GmbH een of meer factu(u)r(en) ter zake van

“ [omschrijving] ” tot een totaalbedrag van EUR 931.983,49, althans enig geldbedrag, verstuurd/laten sturen aan [bedrijf 3] (zie DOC-062, p. 1313 e.v. );

- betaling van een of meer geldbedrag(en) door [bedrijf 3] ter zake van

“ [omschrijving] ” tot een totaalbedrag van EUR 931.983,49, althans enig geldbedrag, (laten) ontvangen op een bankrekening ten name van [bedrijf 2] GmbH (zie DOC-119, p. 2104);

- (vervolgens) betaling van (loon)inkomsten/vergoedingen tot een totaalbedrag van
EUR 1.155.220,45, althans enig geldbedrag, niet door [bedrijf 2] GmbH (aan
zichzelf/de faillissementsboedel) heeft laten uitbetalen/ontvangen, en/of
- de curator in zijn faillissement over het vorenstaande niet geïnformeerd,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en) dat hierdoor een of meer
schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld.

3.De procesafspraken

3.1
Inleidende opmerkingen
Op 25 juni 2024 heeft de officier van justitie de rechtbank geïnformeerd dat het Openbaar Ministerie en de verdediging overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van procesafspraken, waaronder begrepen een afdoeningsvoorstel voor de onderhavige strafzaak.
Het afdoeningsvoorstel dat door de officier van justitie en de raadsman aan de rechtbank is voorgelegd, houdt, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, het volgende in:
het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting de rechtbank verzoeken over te gaan tot bewezenverklaring van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
de verdediging betwist de ten laste gelegde feiten niet en ziet dat een bewezenverklaring zou kunnen volgen voor deze feiten;
de verdediging zal geen onderzoekswensen indienen;
de verdediging zal geen bewijsverweren voeren en evenmin verweren over de rechtmatigheid van het bewijs en zich akkoord verklaren met een eventuele bewezenverklaring;
de verdediging zal geen verweer voeren omtrent “undue delay” en zal zich akkoord verklaren met een strafoplegging zoals geëist;
het Openbaar Ministerie vordert het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uren.
In aanvulling op de schriftelijke procesafspraken heeft de raadsman ter terechtzitting verklaard dat indien de rechtbank overeenkomstig de procesafspraken zal oordelen, de verdediging geen hoger beroep tegen die beslissing zal instellen.
3.2
Inhoudelijke behandeling
Tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op de zitting van 29 juli 2024 zijn de procesafspraken zoals deze zijn vervat in het afdoeningsvoorstel, indringend met de verdachte besproken. De verdachte heeft gezegd goed te hebben begrepen wat de gemaakte afspraken inhouden en wat de gevolgen daarvan zijn. Hij heeft gezegd volledig achter die afspraken te staan, deze overeenkomst vrijwillig te zijn aangegaan en op geen enkele wijze onder druk te zijn gezet. Ook is duidelijk geworden dat de verdachte bij het hele proces om tot afspraken te komen, steeds voorzien is geweest van rechtskundige bijstand.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat de verdachte vrijwillig en op basis van voor hem voldoende duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan wat in het afdoeningsvoorstel is overeengekomen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de verdachte zich bewust is van de rechtsgevolgen van de in de overeenkomst neergelegde procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Daarmee is tevens voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) stelt.
De rechtbank heeft benadrukt dat zij geen partij is bij de gemaakte procesafspraken en daaraan dus ook niet gebonden is. De rechtbank heeft een eigen verantwoordelijkheid en dat betekent dat bij de behandeling op de zitting de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) leidend is geweest.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De bewijsmotivering [1]
5.1
Inleiding
Op 20 mei 2010 zijn [verdachte] Beef Products B.V. en andere aan verdachte gelieerde vennootschappen in staat van faillissement verklaard. Verdachte is direct dan wel indirect als bestuurder betrokken geweest bij deze vennootschappen. Op 8 februari 2012 is verdachte door de rechtbank Almelo (hoofdelijk) veroordeeld tot betaling van het faillissementstekort, op grond van onbehoorlijk bestuur ex de artikelen 2:248 juncto 2:10 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Vanwege het feit dat de betaling van het faillissementstekort uitbleef, hebben de curatoren het persoonlijk faillissement van verdachte aangevraagd. Op 8 augustus 2012 is verdachte door de rechtbank Almelo in staat van faillissement verklaard. In het persoonlijk faillissement van verdachte is mr. [getuige] als curator aangesteld. [2]
Op grond van artikel 105 van de Faillissementswet (Fw) is de gefailleerde verplicht de curator te informeren over zijn vermogenspositie en dienen eventueel gegenereerde inkomsten te worden gestort op de boedelrekening. Verdachte heeft de curator mondeling, per e-mail en op de inlichtingenformulieren voor het berekenen van het vrij te laten bedrag medegedeeld dat hij geen inkomsten heeft en wordt onderhouden door zijn familie. [3]
De curator heeft meerdere tips ontvangen waarin is vermeld – voor zover relevant – dat verdachte tijdens zijn persoonlijk faillissement adviserende en commerciële werkzaamheden (heeft) verricht voor bedrijven in de vleesbranche, te weten [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 3] en dat verdachte voor de verrichte werkzaamheden vergoedingen heeft ontvangen. Volgens de tipgevers is de afrekening van de werkzaamheden verlopen via bankrekeningen die gekoppeld zijn aan de onderneming [bedrijf 2] GmbH. [4] Uit een uittreksel uit het Handelsregister van het Amtsgericht Osnabrück blijkt dat [bedrijf 2] GmbH is gevestigd op het adres [adres 2] in Duitsland. De bestuurder van [bedrijf 2] GmbH is
[naam 1] , de ex-echtgenote van verdachte. [5]
Op 8 januari 2019 heeft de curator mr. Kolkman aangifte tegen verdachte gedaan van – kort gezegd – faillissementsfraude, waarna een strafrechtelijk onderzoek is gestart. [6]
In het kader van het strafrechtelijke onderzoek is de bedrijfsadministratie van [bedrijf 2] GmbH over de jaren 2014 tot en met 2019 onderzocht.
In deze administratie zijn verkoopfacturen aangetroffen die zijn gericht aan [bedrijf 1] B.V. De eerste factuur dateert van 15 september 2014 en de laatste factuur van 26 juli 2017. In totaal heeft [bedrijf 2] GmbH voor een bedrag van € 224.236,96 aan [bedrijf 1] B.V. gefactureerd. [7] Blijkens een analyse van de afschriften van de bankrekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 2] GmbH, heeft [bedrijf 1] B.V. alle factuurbedragen aan [bedrijf 2] GmbH voldaan. [8]
[naam 3] , directeur en eigenaar van [bedrijf 1] B.V., heeft verklaard dat verdachte in de periode van 2014 tot 2017 zowel adviserende als commerciële werkzaamheden voor [bedrijf 1] B.V. heeft verricht. Voor de werkzaamheden van verdachte heeft [bedrijf 1] B.V. facturen van [bedrijf 2] GmbH ontvangen en betaald. [9]
Daarnaast zijn in de administratie van [bedrijf 2] GmbH verkoopfacturen aangetroffen die zijn gericht aan [bedrijf 3] . De eerste factuur dateert van
29 januari 2018 en de laatste factuur van 16 december 2019. In totaal heeft [bedrijf 2] GmbH voor een bedrag van € 930.983,49 aan [bedrijf 3] gefactureerd. [10] Blijkens een analyse van de afschriften van de bankrekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 2] GmbH heeft [bedrijf 3] alle factuurbedragen aan [bedrijf 2] GmbH voldaan. [11]
[naam 2] , directeur van [bedrijf 3] , heeft verklaard dat verdachte nooit in loondienst is geweest bij [bedrijf 3] , maar wel advies- en marketing-
werkzaamheden heeft verricht. Deze werkzaamheden hebben plaatsgevonden via [bedrijf 2] GmbH. De werkzaamheden van verdachte werden door [bedrijf 2] GmbH aan [bedrijf 3] gefactureerd. [bedrijf 3] heeft alle facturen betaald. [12]
De curator heeft geen toegang gehad tot voornoemde bankrekening van [bedrijf 2] GmbH, hij is niet geïnformeerd over de werkzaamheden en/of de daarvoor ontvangen vergoedingen en voornoemde bedragen zijn evenmin gestort op de boedelrekening.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder verwijzing naar het afdoeningsvoorstel, geen bewijsverweer gevoerd.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Gelet op de tot stand gekomen procesafspraken, die er onder meer op neer komen dat er door verdachte geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank hier volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
Feiten 1 en 2
  • het proces-verbaal van bevindingen (het gebruik van e-mailaccounts door [verdachte] ) van 15 september 2020 (AMB-012);
  • het proces-verbaal van bevindingen (aansluiting administraties 2014 t/m 2019 [bedrijf 2] GmbH) van 13 oktober 2020 (AMB-013);
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] van 15 juli 2020 (G-004-01)
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 28 juli 2020 (G-010-01);
  • een geschrift, te weten een aangifte van [getuige] van 8 januari 2019, inclusief bijlagen (DOC-001);
  • een geschrift, te weten een overzicht van de ontvangsten door [bedrijf 2] van [bedrijf 1] B.V. (DOC-040-02);
  • een geschrift, te weten een overzicht van de verkoopfacturen van [bedrijf 2] GmbH aan [bedrijf 1] B.V. (DOC-063);
  • een geschrift, te weten een e-mailbericht van [verdachte] aan [naam 4] van 30 augustus 2018 (DOC-070);
  • een geschrift, te weten een e-mailbericht van [verdachte] aan [naam 3] van 4 augustus 2016 (DOC-080);
  • een geschrift, te weten een overzicht van de contactmomenten tussen [getuige] en [verdachte] (DOC-084);
  • een geschrift, te weten een overzicht van de ontvangen betalingen van [bedrijf 1] B.V. i.v.m. werkzaamheden [verdachte] (DOC-118).
Feit 2
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van 15 juli 2020 (G-003-01-01);
  • een geschrift, te weten een overzicht van de verkoopfacturen van [bedrijf 2] GmbH aan [bedrijf 3] (DOC-062);
  • geschriften, te weten e-mailberichten van [verdachte] aan [naam 2] van 3 juli 2017 en 16 maart 2018 (DOC-076);
  • een geschrift, te weten een overzicht van de ontvangen betalingen van [bedrijf 3] i.v.m. werkzaamheden [verdachte] (DOC-119).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, inhoudende de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 15 september 2014 tot en met 30 juni 2016 in Nederland en Duitsland,
tezamen en in vereniging met anderen,
terwijl hij, verdachte, bij vonnis van de Rechtbank Overijssel te Almelo van 8 augustus 2012, in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers baten niet heeft verantwoord en goederen aan de boedel heeft onttrokken door – zakelijk omschreven –
geldbedragen aan inkomsten/vergoedingen voor advies aan en werkzaamheden voor [bedrijf 1] B.V., middels het op naam van [bedrijf 2] GmbH (laten) maken van een of meer facturen, terecht te laten komen bij [bedrijf 2] GmbH
en (vervolgens) inkomsten/vergoedingen niet door [bedrijf 2] GmbH (aan zichzelf/de faillissementsboedel) heeft laten uitbetalen,
en de curator in zijn faillissement over het vorenstaande niet geïnformeerd,
ten gevolge waarvan geldbedragen tot een totaalbedrag van EUR 105.250 buiten het zicht, het bereik en het beheer van de curator werden gebracht;
2.
hij in de periode van 1 juli 2016 tot en met 25 januari 2021 in Nederland en Duitsland
tezamen en in vereniging met anderen,
terwijl hij, verdachte, bij vonnis van de Rechtbank Overijssel te Almelo van 8 augustus 2012, in staat van faillissement is verklaard,
tijdens het faillissement, (telkens) geldbedragen tot een totaalbedrag van EUR 118.986,96 en EUR 930.983,49, aan de boedel heeft onttrokken,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders:
- op naam van [bedrijf 2] GmbH facturen ter zake van “ [omschrijving] ” en “ [omschrijving] ” tot een totaalbedrag van EUR 118.986,96 verstuurd/laten sturen aan [bedrijf 1] B.V.;
- betaling van geldbedragen door [bedrijf 1] B.V. ter zake van “ [omschrijving] ” en “ [omschrijving] ” tot een totaalbedrag van EUR 118.986,96, (laten) ontvangen op een bankrekening ten name van [bedrijf 2] GmbH;
- op naam van [bedrijf 2] GmbH facturen ter zake van “ [omschrijving] ” tot een totaalbedrag van EUR 931.983,49 verstuurd/laten sturen aan [bedrijf 3] ;
- betaling van geldbedragen door [bedrijf 3] ter zake van
“ [omschrijving] ” tot een totaalbedrag van EUR 930.983,49 (laten) ontvangen op een bankrekening ten name van [bedrijf 2] GmbH;
- (vervolgens) betaling van inkomsten/vergoedingen tot een totaalbedrag van
EUR 1.155.220,45 niet door [bedrijf 2] GmbH (aan zichzelf/de faillissementsboedel) heeft laten uitbetalen/ontvangen, en
- de curator in zijn faillissement over het vorenstaande niet geïnformeerd,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders, wisten dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 341 (oud) en 341 (nieuw) van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van het als degene die in staat van faillissement is verklaard, tijdens het faillissement enig goed aan de boedel onttrekken, terwijl hij weet dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, meermalen gepleegd.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft conform het afdoeningsvoorstel gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een taakstraf voor de duur van 240 uren. Daarbij is naar voren gebracht dat bij het bepalen van de te vorderen straf rekening is gehouden met de omstandigheid dat:
  • het (netto) benadelingsbedrag is vastgesteld op € 580.000,00;
  • verdachte en de curator een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten voor een bedrag van € 580.000,00 en dat dit bedrag reeds door verdachte aan de boedelrekening is voldaan;
  • de oriëntatiepunten voor fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bij een benadelingsbedrag van € 580.000,00 een gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden in overweging geven;
  • het lange tijdsverloop in de afdoening van de strafzaak;
  • het recidiverende karakter van verdachte zoals blijkt uit het uittreksel uit zijn justitiële documentatie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de eis van de officier van justitie, die in overeenstemming is met het afdoeningsvoorstel, te volgen.
8.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de gepleegde feiten
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Verdachte heeft in zijn persoonlijk faillissement de curator jarenlang niet geïnformeerd over de inkomsten die hij genoot uit werkzaamheden die hij ten tijde van dat faillissement heeft verricht. Door de vergoedingen te laten uitbetalen op de bankrekening van de onderneming van zijn ex-vrouw, heeft verdachte willen voorkomen dat de fraude en zijn eigen rol daarin ontdekt zouden worden en heeft daarmee (actief) de gelden verborgen gehouden voor de curator. Door zo te handelen heeft verdachte gelden onttrokken aan de boedel en daarmee schuldeisers benadeeld. De economische rechtsorde is gebaat bij een voortvarende en goede afwikkeling van faillissementen. Door zijn handelwijze heeft verdachte dat belang en de taak van de curator ondermijnd. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij “moegestreden” is en niet opnieuw belast wil worden met een langdurige strafzaak omdat hij dit psychisch niet aan kan. De rechtbank vindt steun voor de verklaring van verdachte in de over hem opgemaakte pro Justitia-rapportage van drs. J.A.M. Gresnigt, klinisch psycholoog, van 5 december 2023.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie over verdachte van 25 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden eerder is veroordeeld voor fraudedelicten. De rechtbank houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee.
De redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Op 15 juli 2020 heeft in het kader van het strafrechtelijke onderzoek een doorzoeking van de woning op het adres [adres 2] in Duitsland plaatsgevonden, waar verdachte op dat moment aanwezig was. Op dat moment is tegen verdachte een handeling verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. [13] De rechtbank stelt aldus vast dat op 15 juli 2020 de redelijke termijn is aangevangen waarbinnen verdachte dient te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De datum van dit vonnis is 12 augustus 2024, wat een overschrijding van de redelijke termijn met een tweetal jaren betekent. Deze termijnoverschrijding komt voor rekening van het Openbaar Ministerie, nu niet is gesteld of gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden die overschrijding van de redelijke termijn kunnen rechtvaardigen.
De op te leggen straf
De rechtbank stelt voorop dat zij haar eigen belangenafweging heeft gemaakt bij de bepaling van de op te leggen straf. Hoewel de ernst van het bewezen verklaarde op zichzelf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur rechtvaardigt, ziet de rechtbank na het afwegen van alle belangen voldoende aanleiding om conform het afdoeningsvoorstel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een taakstraf voor de duur van 240 uren op te leggen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het feit dat verdachte het bedrag van
€ 580.000,00 uit de vaststellingsovereenkomst reeds aan de boedelrekening heeft voldaan en als gevolg daarvan zijn persoonlijk faillissement is opgeheven, het niet-geringe tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c, 22d en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van het als degene die in staat van faillissement is verklaard, tijdens het faillissement enig goed aan de boedel onttrekken, terwijl hij weet dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en
mr. ing. M.S. de Waard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.N. Esajas, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2024.
Buiten staat
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. ing. M.S. de Waard zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD met nummer 64232. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, te weten een aangifte van [getuige] van 8 januari 2019 (inclusief bijlagen), DOC-001, p. 1049 t/m 1102.
3.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] van 28 juli 2020, G-010-01, pag. 261, tweede alinea.
4.Een geschrift, te weten een aangifte van [getuige] van 8 januari 2019 (inclusief bijlagen), DOC-001, p. 1049 t/m 1102.
5.Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het Handelsregister van het Amtsgericht Osnabrück van 10 mei 2019, betreffende [bedrijf 2] GmbH, DOC-012, p. 1135 en 1136.
6.Een geschrift, te weten een aangifte van [getuige] van 8 januari 2019 (inclusief bijlagen), DOC-001, p. 1049 t/m 1102.
7.Een geschrift, te weten een overzicht van de verkoopfacturen van [bedrijf 2] GmbH aan [bedrijf 1] B.V., DOC-063, p. 1337.
8.Een geschrift, te weten een overzicht van de ontvangen betalingen van [bedrijf 1] B.V. i.v.m. werkzaamheden [verdachte] , DOC-118, p. 2103 en het proces-verbaal van bevindingen (aansluiting administraties 2014 t/m 2019 [bedrijf 2] GmbH) van 13 oktober 2020, AMB-013, p. 370 t/m 377.
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] van 15 juli 2020, G-004-01, p. 205 t/m 214.
10.Een geschrift, te weten een overzicht van de verkoopfacturen van [bedrijf 2] GmbH aan [bedrijf 3] ., DOC-062, p. 1313.
11.Een geschrift, te weten een overzicht van de ontvangen betalingen van [bedrijf 3] i.v.m. werkzaamheden [verdachte] , DOC-119, p. 2104 en het proces-verbaal van bevindingen (aansluiting administraties 2014 t/m 2019 [bedrijf 2] GmbH) van 13 oktober 2020, AMB-013, p. 377 t/m 382.
12.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van 15 juli 2020, G-003-01-01, p. 202 t/m 204.
13.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.12.1.