ECLI:NL:RBOVE:2024:4278

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
ak_23_1891
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake inzage persoonsgegevens in de Fraude Signalering Voorziening (FSV)

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister van Financiën, waarbij zijn verzoek om inzage in persoonsgegevens in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) is afgewezen. Eiser had eerder op 22 januari 2023 een verzoek ingediend om inzage in zijn persoonsgegevens, waarop de Minister op 4 mei 2023 positief heeft beslist. Echter, na bezwaar van eiser op 2 juni 2023, heeft de Minister op 6 oktober 2023 het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Minister op zijn bezwaar, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de Minister inmiddels op het bezwaar had beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser met zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen zijn doel had bereikt, waardoor er geen procesbelang meer was. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de Minister niet in strijd heeft gehandeld met de hoorplicht, omdat er voldoende pogingen zijn gedaan om contact op te nemen met eiser. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waardoor het besluit van de Minister in stand blijft. Eiser heeft ook verzocht om een dwangsom wegens niet tijdig beslissen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de ingebrekestelling te vroeg is ingediend, waardoor de Minister geen dwangsom verschuldigd is. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan op 12 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1891

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

gemachtigde: [gemachtigde],
en

de minister van Financiën, verweerder.

Inleiding

Bij besluit van 4 mei 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op eisers verzoek van 22 januari 2023 om inzage in zijn persoonsgegevens die in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) stonden. Tegen deze beslissing heeft eiser bezwaar gemaakt.
Op 17 september 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn bezwaar.
Bij besluit van 6 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
Eiser heeft na het bestreden besluit aanvullende beroepsgronden ingediend, gericht tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft twee verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2024 op zitting behandeld. Namens eiser heeft zijn gemachtigde aan de zitting deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.D. Kortman, [naam 1] en [naam 2].

Beoordeling door de rechtbank

Aanleiding
1.1
Op 22 januari 2023 heeft eiser bij de Belastingdienst een verzoek ingediend om een overzicht van zijn persoonsgegevens die in de FSV stonden. Verweerder heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek als bedoeld in artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). In het primaire besluit heeft verweerder het verzoek toegewezen en een overzicht van eisers persoonsgegevens in de FSV verstrekt.
1.2
Bij brief van 2 juni 2023, door verweerder ontvangen op 8 juni 2023, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij brief van 15 juni 2023 heeft verweerder de ontvangst van dit bezwaar aan eiser bevestigd en de beslistermijn van zes weken op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb met zes weken verlengd.
1.3
Bij brief van 28 juli 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Daarna heeft het procesverloop plaatsgevonden dat is vermeld onder ‘Inleiding’.
Beoordeling van het beroep wegens niet tijdig beslissen
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit inmiddels heeft besloten op eisers bezwaar tegen het primaire besluit. Dat betekent dat eiser met zijn beroep wegens niet tijdig beslissen heeft bereikt wat hij wilde bereiken en dat zijn procesbelang bij dat beroep is komen te vervallen. De rechtbank zal daarom het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar, niet-ontvankelijk verklaren.
Op de vraag of eiser het beroep wegens niet tijdig beslissen terecht heeft ingesteld gaat de rechtbank verderop in deze uitspraak in.
Beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit
3. In het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat, doordat aan eiser een overzicht van zijn persoonsgegevens is verstrekt, is voldaan aan de verplichtingen op grond van artikel 15 van de AVG en dat het primaire besluit inhoudelijk juist is.
Termijn voor indienen gronden van bezwaar
4.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit allereerst aangevoerd dat verweerder hem de gelegenheid had moeten geven om de gronden van het bezwaar aan te vullen. Volgens eiser heeft verweerder nu op een pro forma-bezwaarschrift besloten, zonder de redenen van het bezwaar te kennen.
4.2
De rechtbank stelt vast dat in het bezwaarschrift van 2 juni 2023 niet staat dat dat een zogenoemd pro forma-bezwaarschrift is en daarin is ook niet gevraagd om een termijn voor het indienen van de gronden van bezwaar. Ook na het indienen van dat bezwaarschrift heeft eiser verweerder niet om een dergelijke termijn gevraagd en evenmin heeft hij of zijn gemachtigde op een later moment in de bezwaarfase aanvullende bezwaargronden ingediend of aangekondigd. Verder is eiser in het bezwaarschrift van 2 juni 2023 inhoudelijk ingegaan op het primaire besluit en heeft hij aangegeven dat hij het daarmee niet eens is. Daarnaast heeft hij bij zijn bezwaarschrift een kopie van het primaire besluit gevoegd, waarop hij tekstgedeelten heeft omcirkeld, leestekens heeft geplaatst en een opmerking heeft geschreven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hierin een bezwaargrond kunnen lezen. Voor het oordeel dat verweerder nog niet op het bezwaar had mogen beslissen, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Hoorplicht
5.1
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, omdat zijn gemachtigde in de bezwaarfase ten onrechte niet is uitgenodigd voor een hoorzitting.
5.2.1
Aan het einde van zijn bezwaarschrift heeft eiser het volgende geschreven:
‘A
angezien bezwaar maken een goed recht is van iedere burger in Nederland en dit in de wet is geregeld, dien ik dat bezwaarschrift in middels deze brief. Derhalve verzoek ik u mij te bellen omtrent dit bezwaarschrift en het bezwaarschrift gegrond te verklaren. Tevens wil ik laten weten dat dhr. [gemachtigde] mijn gemachtigde is in deze procedure. Zijn adres is [adres].’
5.2.2
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat in de bezwaarfase diverse keren is geprobeerd om contact op te nemen met eiser over zijn bezwaarschrift. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een print screen van alle telefonische contactpogingen en enkele sms-berichten overgelegd. Verweerder heeft in de bezwaarfase niet geprobeerd om contact op te nemen met eisers gemachtigde. Ter zitting heeft verweerder hierover verklaard dat hij in zaken waarin het gaat om persoonsgegevens extra voorzichtig is en dat als een betrokkene niet wordt bijgestaan door een advocaat, steeds om een officiële machtiging wordt gevraagd. Bovendien heeft eiser in zijn bezwaarschrift zelf gevraagd om daarover te worden gebeld. Om deze redenen heeft verweerder eerst geprobeerd om contact op te nemen met eiser. Dat is, ondanks meerdere pogingen daartoe, echter niet gelukt. Daardoor heeft verweerder niet bij eiser kunnen verifiëren of [gemachtigde] daadwerkelijk zijn gemachtigde is.
5.2.3
Verder blijkt uit de stukken dat verweerder eiser per brief van 30 juli 2023 heeft meegedeeld dat hij het voornemen heeft om het bezwaar ongegrond te verklaren. In deze brief is eiser tevens meegedeeld dat meerdere keren hebben is geprobeerd om hem te bellen, maar dat het niet is gelukt om hem te bereiken. Ook is eiser gevraagd om, als hij gebruik wil maken van zijn hoorrecht, daarover contact op te nemen.
Op 21 september 2023 heeft verweerder een soortgelijke brief naar eiser gestuurd. In die brief is eiser uitgenodigd voor een hoorgesprek op 3 oktober 2023.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken en wat ter zitting is besproken blijkt dat verweerder van alles heeft geprobeerd om met eiser contact op te nemen over zijn bezwaarschrift, maar dat het onmogelijk is gebleken om hem te bereiken. Verder is de rechtbank van oordeel dat eisers bezwaarschrift wel een machtiging bevat en dat eiser daarin [gemachtigde] heeft gemachtigd om in de bezwaarfase op te treden als zijn gemachtigde. Eiser heeft, ondanks dat hij een officiële gemachtigde heeft, daarin echter ook gevraagd om hem te bellen over zijn bezwaarschrift. Hiermee heeft eiser gevraagd om hem ook persoonlijk te benaderen over het bezwaarschrift. Gelet op deze omstandigheden (eisers verzoek om hem persoonlijk te benaderen, de gebleken onmogelijkheid om hem te bereiken en de gevoelige aard van zaken over persoonsgegevens) is de rechtbank van oordeel dat verweerder de correspondentie aan eiser heeft kunnen richten. Verweerder mocht ervan uitgaan dat eiser zijn gemachtigde op de hoogte zou stellen van de brieven die hij van verweerder ontving en die naar hem zou doorsturen. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser en zijn gemachtigde in de bezwaarfase wel degelijk de mogelijkheid heeft geboden om te worden gehoord over het bezwaarschrift, zodat van een schending van de hoorplicht geen sprake is. Daarbij stelt de rechtbank vast dat eiser de ontvangst van de brieven van verweerder van 30 juli 2023 en 21 september 2023 niet heeft ontkend. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie over het bezwaar
6. Eiser heeft de rechtbank gevraagd om het bestreden besluit te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar verweerder voor een nieuw besluit op bezwaar. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat voor dit laatste in ieder geval geen reden bestaat. Daarbij stelt de rechtbank vast dat eiser in beroep alleen procedurele gronden heeft aangevoerd en het bestreden besluit inhoudelijk niet heeft bestreden.
Dwangsom wegens niet tijdig beslissen
7.1
Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet de dwangsom heeft vastgesteld die is verschuldigd wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Eiser heeft de rechtbank gevraagd om die dwangsom alsnog vast te stellen. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat van een prematuur ingediende ingebrekestelling geen sprake is, omdat de verdagingsbeslissing van 15 juni 2023 ten onrechte niet naar zijn gemachtigde is gestuurd. Subsidiair heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hij deze verdagingsbeslissing niet heeft ontvangen.
7.2
Verweerder heeft in het verweerschrift van 6 oktober 2023 geconcludeerd dat eiser de ingebrekestelling van 28 juli 2023 te vroeg heeft ingediend, omdat in de verdagingsbeslissing van 15 juni 2023 de beslistermijn met zes weken is verlengd. Als gevolg hiervan is de ingebrekestelling ingediend voordat de beslistermijn was afgelopen.
7.3
In rechtsoverweging 5.3 van deze uitspraak heeft de rechtbank al geconcludeerd dat verweerder in dit geval de correspondentie aan eiser heeft kunnen richten. Dat geldt ook voor de verdagingsbeslissing van 15 juni 2023, zeker gezien het verzoek van eiser om met hem contact op te nemen over het bezwaarschrift. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder met deze beslissing de beslistermijn met zes weken heeft verlengd, zodat de ingebrekestelling van 28 juli 2023 is ingediend voordat verweerder in gebreke was om tijdig een besluit te nemen op het bezwaar. Verweerder mocht er ook van uitgaan dat eiser zijn gemachtigde op de hoogte zou stellen van deze verdagingsbeslissing. Overigens stelt de rechtbank vast dat eiser de ingebrekestelling zelf heeft opgesteld en ingediend.
7.4
Dat eiser de verdagingsbeslissing van 15 juni 2023 niet zou hebben ontvangen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Eiser heeft deze (subsidiaire) stelling pas in het aanvullend beroepschrift van 12 juli 2024 aangevoerd. Dat is dusdanig laat, dat de rechtbank hier niet in meegaat.
7.5.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat hij geen dwangsom wegens niet tijdig beslissen is verschuldigd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Beroep wegens niet tijdig beslissen terecht ingesteld?
8. Omdat eiser de ingebrekestelling heeft ingediend voordat verweerder in gebreke was om tijdig op het bezwaar te beslissen, is niet voldaan aan de voorwaarden uit
artikel 6:12, tweede lid, van de Awb voor het instellen van beroep wegens niet tijdig beslissen. Daarom is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken of om verweerder op te dragen het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep wegens niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
Voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling of het opdragen van verweerder om het griffierecht aan eiser te vergoeden bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
de rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.