ECLI:NL:RBOVE:2024:4272

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
08/306244-22
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak

Op 12 augustus 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij het Openbaar Ministerie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel had ingediend. De vordering was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en betrof een bedrag van € 203.953,08. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. K. Durdu, was op de openbare terechtzitting van 29 juli 2024 verschenen. Tijdens deze zitting heeft de officier van justitie zijn standpunt gewijzigd en verzocht om afwijzing van de vordering, omdat hij in de hoofdzaak vrijspraak had gevorderd.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de verdachte op 12 augustus 2024 is vrijgesproken van de feiten waarop de ontnemingsvordering was gegrond. Gezien deze vrijspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer voor strafzaken, bestaande uit de voorzitter mr. M. Melaard en de rechters mr. N.J.C. Monincx en mr. I.M. Schaafsma - Roukema. Het vonnis is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2024, maar de ondertekening door mr. N.J.C. Monincx is niet mogelijk geweest.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/306244-22
Datum vonnis: 12 augustus 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 203.953,08.

2.De procedure

De vordering is, gelijktijdig met de behandeling van de hoofdzaak, behandeld op de openbare terechtzitting van 29 juli 2024. De betrokkene, bijgestaan door zijn raadsman
mr. K. Durdu, advocaat in Rotterdam, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 29 juli 2024 heeft de officier van justitie zijn standpunt gewijzigd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, als gevolg van de in de hoofdzaak gevorderde vrijspraak.
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de vordering moet worden afgewezen, gelet op de in de hoofdzaak verzochte vrijspraak.

3.De beoordeling van de vordering

Nu verdachte bij vonnis van 12 augustus 2024 is vrijgesproken van de feiten waarop de ontnemingsvordering van de officier van justitie is gegrond, dient het Openbaar Ministerie in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. N.J.C. Monincx en
mr. I.M. Schaafsma - Roukema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Leyendijk, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2024.
Buiten staat
Mr. N.J.C. Monincx is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.