ECLI:NL:RBOVE:2024:4258

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
08.105288.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van drugshandel, witwassen en wapenbezit met gevangenisstraf als gevolg

Op 6 augustus 2024 heeft de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van drugshandel, witwassen en wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. De verdachte is schuldig bevonden aan het medeplegen van het handelen in aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en hasj, het witwassen van geldbedragen en het voorhanden hebben van vuurwapens en een jammer. De feiten vonden plaats in de periode van 28 mei 2020 tot en met 4 december 2023, waarbij de verdachte samen met anderen betrokken was bij de drugshandel en het witwassen van de opbrengsten daarvan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in verschillende chats heeft gecommuniceerd over de drugshandel en dat hij betrokken was bij het transport van grote hoeveelheden drugs van Nederland naar Duitsland. De verdachte heeft tijdens de zittingen erkend dat hij betrokken was bij de drugshandel, maar ontkende de omvang van zijn betrokkenheid. De rechtbank heeft de bewijsvoering gebaseerd op chatgesprekken en verklaringen van de verdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie. De verdachte heeft eerder strafbare feiten gepleegd, maar er was geen recente recidive. De rechtbank heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren passend is, gezien de ernst van de feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.105288.23 (P)
Datum vonnis: 6 augustus 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] ,
nu verblijvende in de P.I. [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 18 maart 2024, 3 juni 2024, 25 juni 2024 en 23 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J. Michels, advocaat in Oldenzaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 18 maart 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 28 mei 2020 tot en met 14 november 2020 al dan niet samen met anderen opzettelijk aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en B-olie heeft verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd en /of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht of opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 2:in de periode van 27 juni 2020 tot en met 14 november 2020 al dan niet samen met anderen opzettelijk aanzienlijke hoeveelheden hasj en hennep heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 3:in de periode van 27 juni 2020 tot 4 december 2023 al dan niet samen met anderen een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen van diverse geldbedragen, horloges en sieraden;
feit 4:op 4 december 2023 vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad;
feit 5:op 4 december 2023 een jammer voorhanden heeft gehad dan wel aanwezig heeft gehad zonder vergunning voor het gebruik van frequentieruimte.
De volledige tekst van de gewijzigde tenlastelegging is hieronder opgenomen. De in de tenlastelegging voorkomende gedachtestreepjes zijn in verband met de leesbaarheid van het vonnis door de rechtbank voorzien van nummers.
1.
hij
1.1 -
- op of omstreeks 22 juli 2020 te Enschede ongeveer 20 liter B-(benzylmethylketon) -olie en/of
1.2 -
- op of omstreeks 31 juli 2020 te Enschede ongeveer 20 liter B benzylmethylketon)olie en/of
1.3 -
- op of omstreeks 26 juli 2020 te Enschede een aantal blokken/kilogram cocaïne en/of
1.4 -
- op of omstreeks 30 juli 2020 te Enschede een aantal blokken/kilogram cocaïne en/of
1.5 -
- op of omstreeks 2 augustus 2020 te Enschede 13 , althans een aantal blokken/kilogram cocaïne
en/of
1.6 -
- op een of meer tijdstippen op of omstreeks 15 augustus 2020 te Enschede 5, althans een aantal blokken/kilogram cocaïne en/of 10, althans een aantal blokken /kilogram cocaïne
(AH 008, p.159 ev)
en/of
1.7 -
- in of omstreeks de periode van 8 november 2020 tot en met 11 november 2020 te Glanerbrug en/of Enschede 1 blok /kilogram cocaïne
(AH 010 , p.173 ev)
en/of
1.8 -
- in of omstreeks de periode van 7 september 2020 tot en met 8 september 2020 te Enschede 1 (half)blok/kilogram, althans een hoeveelheid cocaïne
en/of
1.9 -
- op of omstreeks 11 september 2020 te Enschede 70 , althans een aantal
blokken/kilogram, althans een (aanzienlijke) hoeveelheid cocaïne
(AH 016,p.231 ev)
en/of
1.10 -
- in of omstreeks de periode van 9 juli 2020 tot en met 10 juli 2020 te Zwanenburg en/of Enschede en/of elders in Nederland en/of Hamburg en/of elders in Duitsland ongeveer 35 kilogram, althans een (aanzienlijke) hoeveelheid cocaïne
(AH 016)
en/of
1.11 -
- in of omstreeks de periode van 30 juli 2020 tot en met 31 juli 2020 te Enschede en/of elders in Nederland en/of Hamburg en/of elders in Duitsland 1 blok /kilogram cocaïne
(AH 016)
en/of
1.12 -
- op of omstreeks 9 september 2020 te Enschede en/of Eindhoven en/of elders in Nederland en/of Hamburg en/of elders in Duitsland 20 blokken/kilogram althans een (aanzienlijke) hoeveelheid cocaïne
(AH 016)
en/of
1.13 -
- in of omstreeks de periode van 28 mei 2020 tot en met 29 mei 2020 te Enschede en/of elders in Nederland en/of te [plaats] en/of te Bergheim en/of elders in Duitsland 1 kilogram cocaïne
( AH 029 -011 p. 743 ev)
en/of
1.14 -
- in of omstreeks de periode van 5 juni 2020 tot en met 8 juni 2020 te Vinkeveen en/of Glanerbrug en/of elders in Nederland en/of te Hamburg en/of elders in Duitsland 100 kilogram, althans een (aanzienlijke) hoeveelheid cocaïne
( AH 029-012 p.779 ev)
en/of
1.15 -
- hij op of omstreeks 11 juli 2020 te Enschede en/of Glanerbrug en/of elders in Nederland en/of in Duitsland 1 blok / kilogram, althans een hoeveelheid cocaïne
(AH 010, p.173 ev)
althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 juni 2020 tot en met 14 november 2020 in de gemeente Enschede en/of elders in Nederland en/of in Duitsland tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen,
(telkens) opzettelijk heeft/hebben verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland gebracht,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
(een) (aanzienlijke) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of B-(benzylmethylketon) -olie ,
althans (telkens) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of
benzylmethylketon
zijnde cocaïne en/of benzylmethylketon (telkens) een middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet ;
2.
2.1 -
- hij op of omstreeks 16 juli 2020 te Enschede en/of elders in Nederland en/of in Duitsland ongeveer 2 kilogram hennepgruis, althans een (aanzienlijke) hoeveelheid hennep , in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep
(AH 014, p. 187 ev)
en/of
2.2 -
- hij in of omstreeks de periode van 16 juli 2020 tot en met 22 juli 2020 te Enschede en/of elders in Nederland en/of in Duitsland ongeveer 8 kilogram, althans een (aanzienlijke) hoeveelheid hasj en/of hennep , in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of hennep
(AH 007, p.153 ev)
en/of
2.3 -
- hij op of omstreeks 20 augustus 2020 te Enschede en/of elders in Nederland en/of in Duitsland ongeveer 7 kilogram, althans een (aanzienlijke) hoeveelheid hennep (“haze”) , in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep
( AH014,p.187 ev )
en/of
2.4 -
- hij op of omstreeks 22 augustus 2020 te Enschede en/of Glanerbrug en/of elders in Nederland en/of in Duitsland ongeveer 10,5 kilogram, althans een (aanzienlijke) hoeveelheid hasj , in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
(AH018, p.284 ev)
en/of
2.5 -
- hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 31 juli 2020 tot 1 september 2020 te Enschede en/of elders in Nederland en/of te Bergkamen en/of elders in Duitsland (telkens) (ieder) ongeveer 30- 40 blokken/ 60-80 kilogram hasj, althans (een) (aanzienlijke) hoeveelhe(i)d(en) hasj , in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd
(AH 018, p.284 ev),
althans op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 juni 2020 tot en met 14 november 2020 in de gemeente Enschede en/of elders in Nederland en/of in Duitsland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland gebracht , in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ( een) grote hoeveelhe(i)d(en), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj)
waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of
- ( een) grote hoeveelhe(i)d(en), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep,
telkens (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 juni 2020 tot 4 december 2023 in de gemeente Enschede en/of elders in Nederland en/of in Duitsland
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van een aantal geldbedragen de werkelijke aard, de herkomst en de verplaatsing verborgen en verhuld en verborgen en verhuld wie de rechthebbende op die/dat geldbedrag(en) was en/of wie die/dat geldbedrag(en) voorhanden had en/of voornoemd( e) geldbedrag(en) voorhanden gehad, overgedragen en omgezet en/of van voornoemde geldbedragen gebruik gemaakt,
immers hebben /heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- zakelijk weergegeven -:
3.1 -
- op of omstreeks 7 juli 2020 een groot contant geldbedrag fysiek verplaatst naar Duitsland en/of Nederland en/of
3.2 -
- op of omstreeks 15 augustus 2020 een groot contant geldbedrag fysiek verplaatst naar Duitsland en/of Nederland en/of
3.3 -
- op of omstreeks 6 september 2020 een bedrag van 60.000 Euro, althans een groot contant geldbedrag fysiek verplaatst naar Duitsland en/of Nederland
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders wisten dat bovenomschreven geldbedrag(en) -
onmiddellijk of middellijk en geheel of gedeeltelijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf
en/of
heeft hij, verdachte
in of omstreeks de periode van 27 juni 2020 tot en met 4 december 2023 in de
gemeente Enschede en/of elders in Nederland
één of meerdere voorwerp(en), te weten
- (een) geldbedrag(en) (totaalbedrag ongeveer 36.600 Euro) , te weten ongeveer
3.4 - € 750
- € 750 euro en/of
3.5 - € 1.800
- € 1.800 euro en/of
3.6 - € 200
- € 200 euro en/of
3.7 - € 1.650
- € 1.650 euro en/of
3.8 - € 20.500
- € 20.500 euro en/of
3.9 - € 13.500
- € 13.500 euro
en/of
3.10 -
- een aantal horloges en/of (een) andere siera(a)d(en)
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of van dat/die voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen/geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven;
4.
hij op of omstreeks 4 december 2023 te Enschede (in een woning, perceel [adres 1] )
een of meer wapen(s) van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een hagelgeweer (Mossberg, type pumpaction) en/of
- een pistool (Para-Ordnance, P14-45, kaliber .45 ACP) en/of
- een (voor dit pistool geschikte) patroonmagazijn/patroonhouder
voorhanden heeft gehad
en/of
- een aantal (voor voornoemd pistool geschikte) patronen,
zijnde munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie
voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 4 december 2023 te Enschede, althans in Nederland met het oogmerk daarmee opzettelijk en wederrechtelijk gegevens die door middel van een geautomatiseerd werk of door middel van telecommunicatie zijn opgeslagen en/of worden verwerkt en/of overgedragen te veranderen, te wissen, onbruikbaar en/of ontoegankelijk te maken dan wel andere gegevens daaraan toe te voegen en met het oogmerk daarmee opzettelijk enig geautomatiseerd werk of enig werk voor telecommunicatie te vernielen, te beschadigen of onbruikbaar te maken, een stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk te veroorzaken, of een ten opzichte van zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel te verijdelen, een jammer (Strong Interference) , zijnde een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt is gemaakt en ontworpen tot het plegen van een zodanig bovenomschreven misdrijf, voorhanden heeft gehad;
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 4 december 2023 te Enschede , althans in Nederland opzettelijk,
een radioapparaat, te weten een jammer (Strong Interference) , aanwezig heeft gehad, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van dat radioapparaat geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet gehad (AH 048, p.905 ev).

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot feit 1.15 van de tenlastelegging gesteld dat uit het procesdossier niet valt af te leiden waar de verdenking betrekking op heeft.
De officier van justitie heeft toegelicht dat de tenlastelegging van dit feit op een vergissing berust, zodat dit onderdeel van de tenlastelegging ‘uitgestreept’ dient te worden.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 261 Sv vereist dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het feit zou zijn begaan. Daarnaast is vereist dat de dagvaarding de omstandigheden vermeldt waaronder het feit zou zijn begaan. Het moet voor alle procesdeelnemers duidelijk zijn waar de beschuldiging zich tegen richt. De verdachte moet weten waartegen hij zich heeft te verdedigen. Bij de beoordeling of de opgave van het feit aan de vereisten voldoet, komt het erop aan of aan de hand van de in de tenlastelegging gebruikte woorden, bezien tegen de achtergrond van het procesdossier, voldoende duidelijk is welke feitelijke gedragingen onderdeel van het strafbare feit zouden moeten uitmaken dat verdachte wordt verweten.
De rechtbank stelt vast dat bij feit 1.15 in de tenlastelegging wordt verwezen naar ‘AH010, pagina 173 e.v.’. In die ambtshandeling wordt een berichtenreeks weergegeven die begint op 19 augustus 2020 en vervolgens gaat over de periode 7 tot en met 14 november 2020, terwijl ten laste gelegd is ‘op of omstreeks 11 juli 2020’. Daarmee is onvoldoende duidelijk op welke feitelijke gedragingen dit deel van de tenlastelegging betrekking heeft.
De tenlastelegging voldoet ten aanzien van feit 1.15 naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aan de door de wet gestelde eisen. De rechtbank verklaart de tenlastelegging voor dit onderdeel (partieel) nietig.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding voor het overige geldig is.
3.2
Overige voorvragen
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Onderzoek Ballon23, dat geleid heeft tot deze zaak, is gestart op 3 januari 2023 naar aanleiding van informatie uit het onderzoek Argus. Onderzoek Argus was gericht op de criminele samenwerkingsverbanden van de NN-gebruikers van PGP (Pretty Good Privacy)- aanbieder SkyECC en had onder meer tot doel om aan de hand van de inhoudelijke data de criminele samenwerkingsverbanden die gebruikmaken van cryptotelefoons van SkyECC in beeld te brengen en te analyseren. Onderzoek Ballon23 richtte zich specifiek op het gebruik van SkyECC-account [accountnaam 1] . Na onderzoek aan de ontsleutelde berichten die waren verstuurd met account [accountnaam 1] , is [verdachte] aangemerkt als verdachte. Daarnaast hebben de Nederlandse autoriteiten een in Duitsland tegen verdachte aangevangen strafvervolging overgenomen. Het in Duitsland ingestelde onderzoek betrof het gebruik van het EnrcoChat-account [e-mailadres] , dat aan verdachte wordt toegeschreven.
Verdachte erkent dat hij van beide accounts de gebruiker is geweest maar ontkent dat dat gedurende de gehele ten laste gelegde periode het geval was.
Hij ontkent het witwassen op een enkel onderdeel na.
Hij bekent het voorhanden hebben van de wapens, munitie en jammer.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, behalve de onderdelen 1.15, 3.5 en 3.7.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet gedurende de gehele ten laste gelegde periode de gebruiker van de aan hem toegeschreven SkyECC- en EncroChat-accounts was.
De raadsman heeft zich voor een bewezenverklaring van feiten 1.8, 1.11 en 1.13 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor de feiten 1.1 en 1.2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat B-olie niet op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 staat vermeld. Voor de feiten 1.3 tot en met 1.7 en 1.9 heeft de raadsman ook vrijspraak bepleit, omdat niet kan worden vastgesteld dat het om blokken cocaïne gaat. Feit 1.10 kan niet worden bewezen, omdat verdachte toen geen gebruik maakte van het SkyECC-account. Voor wat betreft feit 1.12 kan niet worden vastgesteld dat het transport van twintig blokken waar in de chats over wordt gesproken door is gegaan en of het om blokken cocaïne of hasj ging. Voor feit 1.14 geldt dat verdachte heeft erkend drie blokken cocaïne te hebben getransporteerd en van het meerdere dient hij te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat verdachte heeft erkend bij twee van de vijf (feiten 2.1 en 2.5) bedoelde transporten betrokken te zijn geweest. Feiten 2.3 en 2.4 kunnen niet worden bewezen, omdat verdachte op die momenten geen gebruik maakte van het SkyECC-account. Voor wat betreft feit 2.2 kan worden vastgesteld dat er in de chats wordt gesproken over het kopen van acht kilo hasj door verdachte, maar niet kan worden vastgesteld of het tot enige ten laste gelegde gedraging is gekomen.
De raadsman heeft gesteld dat een bewezenverklaring van gewoontewitwassen kan volgen voor de feiten 3.1, 3.2 en 3.3. Van het verwerven en voorhanden hebben van de horloges en sieraden (feit 3.10) dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat verdachte daarover een concrete en verifieerbare verklaring heeft afgelegd.
Tegen de feiten 3.4 t/m 3.9 is geen verweer gevoerd.
Voor een bewezenverklaring van het onder 4 en 5 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank
4.4
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.4.1
Identificatie van de accounts
De vraag die allereerst moet worden beantwoord, is of verdachte is te identificeren als de (enige) gebruiker van de genoemde SkyECC- en EncroChat-accounts. Immers, de inhoud van de chats die met deze accounts zijn gevoerd vormt een substantieel deel van de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie.
Verdachte heeft erkend dat hij gedurende de ten laste gelegde periode gebruik heeft gemaakt van het SkyECC-account [accountnaam 1] en van het Encrochat-account [e-mailadres] , maar hij verklaart dat ook anderen in die periode van de accounts gebruik maakten.
De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat deze accounts door anderen dan verdachte zijn gebruikt. Daarvoor zijn ook geen aanwijzingen te vinden in de met de accounts uitgewisselde berichten. Zo zijn er geen chatberichten waarin de gebruiker zich voorstelt als iemand anders of zegt waar en wanneer hij de cryptotelefoon (voor een ander) achterlaat, terwijl men dergelijke berichten wel zou verwachten, indien verdachte de cryptotelefoon waarop de accounts draaiden daadwerkelijk met anderen zou hebben gedeeld.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat alle gesprekken die in de ten laste gelegde periode met beide accounts zijn gevoerd aan verdachte zijn toe te schrijven. Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank ook steeds uit van deze identificatie en zij zal de gebruiker van de accounts ook aanduiden als verdachte.
4.4.2
Feit 1
Feiten 1.1 en 1.2
De rechtbank stelt vast dat B (benzylmethylketon)-olie niet staat vermeld op de bij de Opiumwet horende lijst I en evenmin is aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, Opiumwet. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat benzylmethylketon een middel als daar bedoeld is en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Feiten 1.3 tot en met 1.7 en 1.9
In het dossier bevinden zich chatgesprekken tussen verdachte en de gebruiker van account [accountnaam 2] , waarin wordt gesproken over het aanwezig hebben en brengen van ‘blokken’. Hoewel de rechtbank in de context van bedoelde gesprekken en door de gebruikte bewoordingen aanwijzingen ziet dat wordt gedoeld op blokken cocaïne, kan op basis hiervan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat het inderdaad om cocaïne gaat (en niet over blokken hasj of andere drugs).
De rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting dan ook niet vaststellen wat in dit concrete geval de werkzame stof is geweest die in de ‘blokken’ zat waarover wordt gesproken, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte enige ten laste gelegde handelingen met cocaïne heeft gepleegd. De rechtbank acht dan ook niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
Feit 1.8
Op 7 en 8 september 2020 voert verdachte chatgesprekken met de gebruiker van het account [accountnaam 3] over het al dan niet kopen van (een blok) cocaïne door verdachte. De rechtbank kan uit de inhoud van de chatgesprekken niet afleiden dat er een definitieve koop en/of een daadwerkelijke overdracht van cocaïne aan verdachte heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft verklaard dat deze deal uiteindelijk niet is doorgegaan en dat er niet is geleverd en er is geen steunbewijs voorhanden.
De rechtbank acht dan ook niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
Feit 1.10
De rechtbank is op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden dat verdachte in of omstreeks de periode van 9 en 10 juli 2020 tezamen en vereniging met anderen ongeveer 35 kilogram cocaïne heeft vervoerd van Zwanenburg in Nederland naar Hamburg in Duitsland en één gram cocaïne heeft verwerkt. Het verweer van de verdediging dat verdachte op dat moment niet de gebruiker was van het account [accountnaam 1] heeft de rechtbank hiervoor onder 4.4.1 al verworpen.
In de chatgesprekken die verdachte met de gebruiker van account [accountnaam 3] voert, stuurt [accountnaam 3] verdachte op 9 juli 2020 een adres in Zwanenburg en zegt “ [adres 2] ”. Verdachte houdt [accountnaam 3] op de hoogte van waar hij zich bevindt en hoe laat hij aankomt en hij bericht dat hij klaar is nadat de overdracht na het geven van een wachtwoord (token van een biljet van 5 euro) had plaatsgevonden. Verdachte krijgt de opdracht ‘er eentje open te maken’ en een foto te sturen en dat doet verdachte op 9 juli. Op de foto is een wit blok te zien. Verdachte krijgt ook de opdracht er een gram uit te halen en te koken en te laten roken. De uitslag laat kennelijk even op zich wachten; verdachte schrijft op 10 juli om 10:26 uur dat de uitslag rond 17:30 komt en geeft die uitslag dan al om 14:50 door aan [accountnaam 4] met als kwalificaties: ‘Dikke 8+” en “redelijk goed spul”.
Intussen heeft het transport naar Hamburg al plaatsgevonden. Als verdachte op 9 juli vraagt wat de planning is voor morgen zegt [accountnaam 3] dat het morgen naar Hamburg gaat en dat verdachte moet voorrijden. In chats van 10 juli 2020 is vervolgens te lezen dat verdachte en [accountnaam 3] allebei onderweg zijn naar Hamburg en dat zij elkaar op de hoogte houden van hun voortgang en wat ze tegenkomen.
De rechtbank leidt uit dit alles af dat verdachte 35 kilo cocaïne heeft opgehaald uit Zwanenburg en die, minus de geteste en dus verwerkte één gram, naar Hamburg heeft vervoerd.
Feit 1.11
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van feit 1 op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit onderdeel van feit 1 heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van de zitting van 25 juni 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. Het proces-verbaal van bevindingen betreffende SkyECC communicatie tussen ‘ [accountnaam 1] en [accountnaam 3] ’ van verbalisant [verbalisant 1] van 4 mei 2023, pagina’s 261 tot en met 268.
Feit 1.12
De rechtbank stelt vast dat er op 9 september 2020 een chatgesprek heeft plaatsgevonden tussen verdachte en de gebruiker van het account [accountnaam 3] , waarin wordt gesproken over uit te voeren transporten van 20-30 blokken van Eindhoven naar Hamburg en wat verdachte daarmee zou kunnen verdienen. Het gesprek eindigt als gebruiker [accountnaam 3] zegt dat hij het gaat proberen te regelen en verdachte daarop reageert met “Ja bro, zou mooi zijn”. De rechtbank kan op basis van deze chatgesprekken niet vaststellen dat er naar aanleiding van dit gesprek daadwerkelijk (20-30) blokken zijn vervoerd. Er is geen steunbewijs voorhanden op basis waarvan de rechtbank buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat de ten laste gelegde transporten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Feit 1.13
De rechtbank is op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in of omstreeks de periode van 28 en 29 mei 2020 tezamen en in vereniging met anderen een kilogram cocaïne in Nederland heeft vervoerd en ook buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en het naar [plaats] en Bergheim in Duitsland heeft vervoerd.
Feit 1.14
De rechtbank acht op grond van de hierna opgesomde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in of omstreeks de periode van 5 tot en met 8 juni 2020 tezamen en in vereniging met anderen drie kilo cocaïne heeft vervoerd binnen Nederland.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van dit onderdeel op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit onderdeel heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van de zitting van 25 juni 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. Het proces-verbaal van bevindingen ontvangst Duitse documenten in verband met de overname strafvervolging verdachte [verdachte] van 15 november 2023, met als bijlage AH 029-012, te weten de vertaling van de Duitse in de Nederlandse taal van “Dossier 11”, pagina’s 806 tot en met 815.
De rechtbank zal verdachte van het meerdere vrijspreken. Uit het procesdossier valt niet met voldoende mate van zekerheid af te leiden dat verdachte ook de andere ten laste gelegde 97 kilogram cocaïne, al dan niet tezamen met anderen heeft getransporteerd.
De rechtbank zal verdachte daarom van het meerdere ten laste gelegde vrijspreken.
4.4.3
Feit 2
Feit 2.1
De rechtbank is, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie, van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van feit 2 op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit onderdeel van feit 2 heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van de zitting van 25 juni 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. SkyECC-contacten tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 5] van verbalisant [verbalisant 1] van 17 mei 2023, pagina’s 192 tot en met 196.
Feit 2.2
De rechtbank is op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in de periode van 16 tot en met 22 juli 2020 ongeveer acht kilogram hasj heeft vervoerd binnen Nederland.
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft verklaard dat de ontmoeting waarover in de chatgesprekken met de gebruiker van account [accountnaam 6] gesproken wordt, wel is doorgegaan. Verdachte verklaart dat er uiteindelijk geen koop heeft plaatsgevonden. Waarom de koop niet is doorgegaan weet verdachte naar eigen zeggen niet meer.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat de koop niet is doorgegaan ongeloofwaardig. Op basis van de verklaring van verdachte dat de ontmoeting heeft plaatsgevonden, in combinatie met de daaraan voorafgegane dagenlange chats over de door [accountnaam 6] te leveren hoeveelheid van ‘8 kg of 7” hasj komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit onderdeel.
Feit 2.3
De rechtbank stelt vast dat er op 20 augustus 2020 een chatgesprek heeft plaatsgevonden tussen verdachte en de gebruiker van account [accountnaam 5] , waarin wordt onderhandeld over de prijs voor 7 kilogram haze, zijnde hennep. De rechtbank leidt uit het gesprek af dat er overeenstemming wordt bereikt, maar kan uit het gesprek niet opmaken of verdachte daadwerkelijk zelf 7 kilo hennep voorhanden heeft gehad of dat hij bij deze deal als tussenpersoon fungeerde.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Feit 2.4
Op 21 augustus 2020 wordt er in een chatgesprek tussen verdachte en de gebruiker van account [accountnaam 3] gesproken over 10,5 kilogram hasj. De rechtbank kan niet vaststellen of er daadwerkelijk een deal heeft plaatsgevonden en of verdachte zelf hasj voorhanden heeft gehad en/of heeft vervoerd.
De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, en zal hem daarvan vrijspreken.
Feit 2.5
De rechtbank is op grond van de hierna opgesomde bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte 40 blokken hasj van twee kilogram heeft vervoerd. Hoewel verdachte op de terechtzitting heeft verklaard dat het om 40 kilogram ging in plaats van om 40 blokken, gaat de rechtbank uit van de (volledig bekennende) verklaring die verdachte daarover bij de politie heeft afgelegd.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van dit onderdeel op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit onderdeel heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 januari 2024, pagina 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. de strafbare feiten in de chatcontacten tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 6] (de rechtbank begrijpt uit de inhoud van het proces-verbaal dat [accountnaam 6] een verschrijving is van [accountnaam 7] ) van verbalisant [verbalisant 2] van 30 maart 2023, pagina’s 284 tot en met 300.
4.4.4
Feit 3
Het beoordelingskader witwassen in het bijzonder voor de feiten 3.1 t/m 3.3 en 3.10
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. De door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden rechtvaardigen een vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat een deel van de ten laste gelegde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Verdachte geeft op onderdelen geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring dat die voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank is daarom voor een aantal voorwerpen van oordeel dat het witwassen bewezen verklaard kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat de bewezen verklaarde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank motiveert hierna waarom zij tot dat oordeel komt en ook waarom voor een aantal voorwerpen vrijspraak zal volgen.
Feiten 3.1 en 3.2
De rechtbank stelt vast dat er op 7 juli en 15 augustus 2020 in chatgesprekken die verdachte met derden voerde, werd gesproken over het brengen en ophalen van ‘pap’. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat met ‘pap’ vaak contant geld wordt bedoeld en dat hij wel eens geldbedragen heeft vervoerd, maar dat hij niet meer weet wanneer en waarheen dat was. De rechtbank kan uit de hiervoor bedoelde chatgesprekken niet afleiden dat verdachte de contante geldbedragen heeft vervoerd. Evenmin is ander bewijs voorhanden.
De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Feit 3.3
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen en de hierna gegeven overwegingen het volgende vast. Verdachte heeft verklaard dat hij wel eens ‘pap’, contant geld, heeft vervoerd. Hij zegt niet meer te weten hoeveel, waarheen en wanneer dat precies was. In een chatgesprek van 6 september 2020 van verdachte met [medeverdachte 1] bespreken zij dat verdachte ‘pap’ heeft en 60.000 in de stash zal leggen. Op vragen van de rechtbank bij feit 2 heeft verdachte ter zitting verklaard dat er geen andere opslagplaatsen (stash) waren dan de hal in Glanerbrug. Hij heeft toen ook verklaard dat daar een stofzuiger stond.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het geldbedrag sprake is van meerdere witwasindicatoren, zowel witwastypologieën (objectieve kenmerken die, naar de ervaring leert, duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven) als feiten van algemene bekendheid, die een witwasvermoeden opleveren.
Als witwasindicatoren gelden dat verdachte een contant geldbedrag van behoorlijke omvang heeft verplaatst, zonder noodzaak daartoe op grond van bedrijf of beroep. De herkomst van het geldbedrag kan niet worden verklaard door legale inkomsten van verdachte of van zijn partner. Verdachte weigert iets te verklaren over de herkomst van dit geld. Ook de wijze waarop het geld werd opgeslagen (in een stash) geldt als een witwasindicator. Het is daarbij een feit van algemene bekendheid dat het vervoeren van grote hoeveelheden contant geld vaak gepaard gaat met diverse vormen van criminaliteit en een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich meebrengt. Verdachte heeft zich – zoals bij feit 1 en feit 2 is vastgesteld – bovendien schuldig gemaakt aan het (medeplegen van) het vervoeren en uitvoeren van hard- en softdrugs, bij uitstek strafbare feiten waarbij grote geldbedragen omgaan en hij verkeerde dus in kringen waarin witwassen gebruikelijk is.
De rechtbank komt op basis van dit alles tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 60.000,-- onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen € 60.000,-- voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit geldbedrag afkomstig was uit een misdrijf. Van enige door verdachte verrichte handelingen die waren gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld is niet gebleken, zodat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt van dat onderdeel van de tenlastelegging.
Feiten 3.4 tot en met 3.9
Verdachte wordt verweten dat hij deze in de tenlastelegging genoemde geldbedragen heeft verdiend met transport en verkoop van verdovende middelen. Deze ten laste gelegde bedragen die zouden zijn witgewassen, zijn gebaseerd op het rapport waarin de politie het wederrechtelijk voordeel heeft berekend dat verdachte zou hebben verkregen (hierna: “het ontnemingsrapport”).
Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij drugstransporten heeft uitgevoerd. Hij heeft verklaard dat hij voor het vervoeren van een blok cocaïne of een blok hasj binnen Nederland € 100,-- kreeg en voor het vervoeren van blokken van Nederland naar Duitsland € 200,--. Waarbij een blok cocaïne één kilogram bevat en een blok hasj twee kilogram.
- 3.5
Verdachte zou het bedrag van € 1.800,-- volgens het ontnemingsrapport hebben verdiend met het vervoer van achttien blokken cocaïne in augustus 2020, welk vervoer door verdachte wordt ontkend. Dit bedrag wordt in het ontnemingsrapport echter niet meegeteld bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat mogelijk sprake is van overlap met het onder feit 3.9 ten laste gelegde bedrag van € 13.500,--. De rechtbank is van oordeel, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie, dat het bedrag van € 1.800,-- gelet op deze mogelijke overlap ook in het kader van de witwasverdenking buiten beschouwing gelaten moet worden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 3.5.
- 3.7
Het bedrag van € 1.650,-- zou volgens het ontnemingsrapport zijn verdiend met het vervoer van verdovende middelen. De rechtbank is van oordeel, in lijn met wat de officier van justitie daarover tijdens de zitting heeft opgemerkt, dat dit bedrag aan vermeend wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
- 3.4 en 3.6
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte in de periode van 16 tot en met 22 juli 2020 acht kilogram hasj heeft vervoerd en dat hij op 16 juli 2020 ongeveer twee kilogram hennepgruis heeft vervoerd en afgeleverd.
Uitgaande van de verklaring van verdachte ter zitting, dat hij met het vervoer van hasj € 100,-- per twee kilogram verdiende, stelt de rechtbank vast dat verdachte met het genoemde transport van acht kilogram hasj € 400 heeft verdiend (feit 3.4).
Verder heeft verdachte ter zitting bekend dat hij met het vervoer van de twee kilogram hennepgruis € 200 heeft verdiend (feit 3.6).
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze geldbedragen heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze geldbedragen afkomstig waren uit misdrijven.
- 3.8
De rechtbank heeft hiervoor onder feit 1.10 vastgesteld dat verdachte in of omstreeks de periode van 9 en 10 juli 2020 35 kilogram cocaïne heeft vervoerd van Zwanenburg in Nederland naar Hamburg in Duitsland. Hoewel verdachte dat transport in twee etappes heeft uitgevoerd, acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte voor dat transport één keer betaald heeft gekregen. De rechtbank gaat uit van de verklaring van verdachte dat hij per vervoerde kilogram cocaïne naar Duitsland € 200,-- betaald kreeg. De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen vast, conform het ontnemingsrapport, dat verdachte met het uitvoeren van dit transport € 7.000,-- heeft verdiend.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte € 7.000,-- heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meerdere heeft verworven en voorhanden heeft gehad en spreekt hem daarvan vrij.
- 3.9
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte € 13.500,-- heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit geldbedrag afkomstig was uit misdrijven. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Op 9 augustus 2020 heeft verdachte een chatbericht gestuurd naar gebruiker van het account [accountnaam 7] met een foto van een notitieblaadje. Verdachte heeft erkend dat hij deze notities heeft gemaakt en hij heeft verklaard dat het een overzicht is van een pot met contant geld. De rechtbank leidt hieruit af dat het een administratie betreft waarin wordt bijgehouden hoeveel geld er binnen komt en hoeveel geld er uit gaat. Blijkens die administratie werd er voor verrichte transporten middels zes verschillende betalingen in totaal € 13.500,-- uitgekeerd aan iemand die wordt aangeduid als “ [alias 1] ”. De rechtbank concludeert dat verdachte de persoon is die ‘ [alias 1] ’ wordt genoemd. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft tijdens zijn verhoor als verdachte door de Duitse autoriteiten verklaard dat verdachte tattoos heeft en dat zijn bijnaam daarom “ [alias 1] ” is.
Feit 3.10
De rechtbank stelt vast dat tijdens een doorzoeking van de kluis van verdachte bij De Nederlandse Kluis op 4 december 2023 waardevolle horloges en sieraden zijn aangetroffen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet worden vastgesteld van welk gronddelict deze voorwerpen afkomstig zouden zijn, zodat het hiervoor uiteengezette algemene beoordelingskader voor witwassen dient te worden toegepast.
Verdachte heeft over de aangetroffen horloges en sieraden verklaard dat hij die jaren geleden al heeft aangeschaft bij wijze van investering. Hij heeft deze betaald van geld dat hij zelf had verdiend toen hij nog een eigen zaak had. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte hiermee een verklaring gegeven voor de legale herkomst van de goederen die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Het Openbaar Ministerie heeft geen nader onderzoek gedaan naar de verklaring. Aldus kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de horloges en sieraden een legale herkomst hebben en kan niet de conclusie worden getrokken dat een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is.
De rechtbank acht aldus niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
4.4.5
Feit 4
De rechtbank is, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie, van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van de zitting van 25 juni 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. Het proces-verbaal onderzoek wapen door verbalisant [verbalisant 3] van 9 februari 2024, pagina’s 1881 en 1882;
3. Het proces-verbaal onderzoek wapen door verbalisant [verbalisant 3] van 8 februari 2024, pagina’s 1886 en 1887.
4.4.6
Feit 5
De rechtbank is, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie, van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van de zitting van 25 juni 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. Het rapport van bevindingen technisch onderzoek van 16 januari 2024, opgemaakt door een inspecteur van de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur, pagina’s 905 tot en met 907.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen en in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens) opzettelijk
1.10 -
- in of omstreeks de periode van 9 juli 2020 tot en met 10 juli 2020 te Zwanenburg en/of Enschede en/of elders in Nederland en Hamburg en/of elders in Duitsland
ongeveer 35 kilogram cocaïne heeft vervoerd en buiten het grondgebied van Nederland gebracht en 1 gram cocaïne heeft verwerkt
en
1.11 -
- in of omstreeks de periode van 30 juli 2020 tot en met 31 juli 2020 te Enschede en/of elders in Nederland en Hamburg en/of elders in Duitsland 1 blok /kilogram cocaïne heeft vervoerd en buiten het grondgebied van Nederland gebracht
en
1.13 -
- in of omstreeks de periode van 28 mei 2020 tot en met 29 mei 2020 te Enschede en/of elders in Nederland en te [plaats] en te Bergheim en/of elders in Duitsland 1 kilogram cocaïne heeft vervoerd en buiten het grondgebied van Nederland gebracht
en
1.14 -
- in of omstreeks de periode van 5 juni 2020 tot en met 8 juni 2020 te Vinkeveen en/of Glanerbrug en/of elders in Nederland 3 kilogram cocaïne heeft vervoerd
zijnde cocaïne telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij, telkens opzettelijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen
2.1 -
- op 16 juli 2020 te Enschede en/of elders in Nederland ongeveer 2 kilogram hennepgruis heeft afgeleverd en vervoerd
en
2.2 -
- in de periode van 16 juli 2020 tot en met 22 juli 2020 te Enschede ongeveer 8 kilogram hasj, heeft vervoerd
en
2.5
in de periode van 31 juli 2020 tot 1 september 2020 te Enschede en/of elders in Nederland en te Bergkamen en/of elders in Duitsland ongeveer 40 blokken/ 80 kilogram hasj, heeft vervoerd en buiten het grondgebied van Nederland gebracht
zijnde hennep, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in de periode van 27 juni 2020 tot 4 december 2023 in de gemeente Enschede en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, geldbedragen voorhanden heeft gehad, immers hebben verdachte, en zijn mededaders - zakelijk weergegeven -:
3.3 -
- op of omstreeks 6 september 2020 een bedrag van 60.000 Euro fysiek verplaatst in Nederland terwijl hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
en
heeft hij, verdachte in of omstreeks de periode van 27 juni 2020 tot en met 4 december 2023 in de gemeente Enschede en/of elders in Nederland voorwerpen, te weten
- geldbedragen, te weten ongeveer
3.4 - € 400
- € 400 euro en
3.6 - € 200
- € 200 euro en
3.8 - € 7.000
- € 7.000 euro en
3.9 - € 13.500
- € 13.500 euro
verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enige misdrijven;
4.
hij op 4 december 2023 te Enschede (in een woning, perceel [adres 1] ) wapens van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een hagelgeweer (Mossberg, type pumpaction) en
- een pistool (Para-Ordnance, P14-45, kaliber .45 ACP) en
- een (voor dit pistool geschikte) patroonmagazijn/patroonhouder
voorhanden heeft gehad
en
- een aantal (voor voornoemd pistool geschikte) patronen,
zijnde munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie
voorhanden heeft gehad;
5. primair
hij op 4 december 2023 te Enschede, met het oogmerk daarmee opzettelijk en wederrechtelijk gegevens die door middel van een geautomatiseerd werk of door middel van telecommunicatie zijn opgeslagen en/of worden verwerkt en/of overgedragen te veranderen en/of onbruikbaar te maken en met het oogmerk daarmee opzettelijk enig geautomatiseerd werk of enig werk voor telecommunicatie onbruikbaar te maken of een stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk te veroorzaken, een jammer (Strong Interference), zijnde een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt is gemaakt en ontworpen tot het plegen van een zodanig bovenomschreven misdrijf, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De volgorde in de tekst is waar nodig aangepast. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De rechtbank heeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geoordeeld dat de onder de feiten 3.4, 3.6, 3.8 en 3.9 ten laste gelegde geldbedragen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en bewezen verklaard dat verdachte het voorwerp heeft witgewassen door die geldbedragen te hebben verworven en voorhanden te hebben gehad
De rechtbank heeft echter niet kunnen vaststellen dat de verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen, nu uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden enkel kan worden afgeleid dat de verdachte die geldbedragen heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Dit betekent dat een deel van het onder 3 bewezenverklaarde, te weten de feiten genummerd als 3.4, 3.6, 3.8 en 3.9, niet kan worden gekwalificeerd en daarom geen strafbaar feit oplevert. De verdachte dient derhalve van dit deel van het bewezenverklaarde feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het overige bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 350d en 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr), artikel 10 en 11 van de Opiumwet en artikel 55 van de Wet Wapens en Munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: medeplegen van witwassen;
feit 4
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 5 primair
het misdrijf: met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in art. 350a, eerste lid, of 350c wordt gepleegd, voorhanden hebben van een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het plegen van een zodanig misdrijf.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de straf in het voordeel van verdachte rekening te houden met de gedateerdheid van de feiten, de documentatie van verdachte en de straffen die medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in Duitsland opgelegd hebben gekregen, afgezet tegen de rol die een ieder had. De raadsman heeft gesteld een gevangenisstraf van drie jaar, een passende afdoening te vinden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich bij herhaling schuldig gemaakt aan het vervoeren en exporteren van hard- en softdrugs zoals cocaïne en hasj en aan witwassen. Daarnaast heeft verdachte meerdere (vuur)wapens met munitie en een jammer voorhanden gehad in zijn woning. Verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan het faciliteren en het in stand houden van een afzetmarkt voor hard- en softdrugs. Uit de inhoud van de chats blijkt dat verdachte een uitvoerende rol had en dat hij op een professionele manier en in georganiseerd verband handelde.
Het motief voor de strafbaarstelling van de handel in verdovende middelen is onder meer gelegen in het maatschappelijk belang van bescherming van de volksgezondheid. Het gebruik van in het bijzonder harddrugs is schadelijk voor de gezondheid en kan bijdragen aan het ontstaan van ernstige ontregeling van het maatschappelijk en mentaal functioneren van personen. De handel in cocaïne wordt bovendien zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van (zware) criminaliteit. Dat verdachte ook in het bezit is geweest van wapens en munitie, acht de rechtbank dan ook zorgelijk. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich van dit alles niets heeft aangetrokken en alleen ten behoeve van zijn eigen financiële gewin heeft gehandeld.
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van verdachte van 11 juni 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een druggerelateerd feit, maar dat van recente recidive geen sprake is.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het over hem opgemaakte reclasseringsadvies van 20 juni 2024. Uit dit rapport volgt dat verdachte niet het achterste van zijn tong laat zien over de delicten en de leefgebieden die hiermee te
maken hebben. Het sociale netwerk, zijn houding en de financiële situatie van verdachte worden door de reclassering beschouwd als criminogene factoren, aangezien de huidige tenlastelegging in vereniging is gepleegd en een financieel motief kent. Verdachte heeft een weloverwogen beslissing genomen om deel te nemen aan de ten laste gelegde feiten en ziet de mogelijke consequenties van zijn delictgedrag in. De reclassering ziet geen mogelijkheid om door middel van bijzondere voorwaarden het recidiverisico te verlagen en zij adviseert daarom bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het op de beslaglijst vermelde horloge (een namaak van het merk Rolex) terug kan naar verdachte.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van het aan verdachte toebehorende op de beslaglijst vermelde horloge, aangezien deze niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
geldigheid dagvaarding
- verklaart de dagvaarding (partieel) nietig ten aanzien van het onder 1.15 tenlastegelegde;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart de bewezenverklaarde feiten 3.4, 3.6, 3.8 en 3.9 niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan;
- verklaart het bewezenverklaarde voor het overige strafbaar en verklaart dat dit de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: medeplegen van witwassen;
feit 4
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 5 primair
het misdrijf: met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in art. 350a, eerste lid, of 350c wordt gepleegd, voorhanden hebben van een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het plegen van een zodanig misdrijf;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair bewezen en strafbaar verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave van het op de beslaglijst vermelde horloge aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. Ellenbroek, voorzitter, mr. E.J.M. Bos en
mr. H.J. Berends, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024.
Buiten staat
Mr. Bos en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland, dienst regionale recherche, team opsporing met nummer PL0600-2023050483. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feiten 1, 2 en 3 (identificatie gebruiker crypto-accounts)
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 juni 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Ik heb in de ten laste gelegde periode gebruik gemaakt van de accounts [accountnaam 1] en [e-mailadres] .
Feit 1.10
1.
Het proces-verbaal de terechtzitting van 25 juni 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Het zou kunnen dat ik rond 9 en 10 juli 2020 een blok cocaïne heb getest door daarvan een gram uit te koken.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen SKY-ECC communicatie tussen [accountnaam 1] en
[accountnaam 3] van verbalisant [verbalisant 1] van 4 mei 2023, pagina’s 236 tot en met 260, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[Afbeelding]
(…)
[Afbeelding]
(…)
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
(…)
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
(…)
[Afbeelding]
(…)
[Afbeelding]
(…)
[Afbeelding]
[Afbeelding]
Duiding verbalisant: [accountnaam 1] stuurt afbeeldingen met hierop een wit blok van samengeperst wit poeder (blz. 244).
Feit 1.13
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 juni 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Ik heb in de periode van 28 en 29 mei 2020 een kilo cocaïne vervoerd binnen Duitsland. Dat was van [plaats] naar Bergheim. Ik vervoerde de cocaïne in een verborgen ruimte in mijn Chrysler. De hal in Enschede was de enige opslagplaats waarvan ik gebruik maakte.
2.
Het proces-verbaal bevindingen ontvangst Duitse documenten in verband met overname strafvervolging verdachte [verdachte] van 15 november 2023 (pagina 323), met als bijlage AH 029-011, te weten de vertaling van de Duitse in de Nederlandse taal van het “dossier basisfeitenweergave”, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, op pagina’s 764 en 765:
Op 28.05.2020 tegen 07:42 uur schrijft [medeverdachte 2] aan [verdachte] , dat hij iets voor hem
heeft. [alias 2], een bijnaam voor [medeverdachte 1] , zou 1 blok voor hem hebben. Bij blokken gaat het,
zoals op een andere plek weergegeven, om 1 blok cocaïne, dus 1 kilogram cocaïne.
[medeverdachte 2] vraagt, of [verdachte] dit blok morgen naar Keulen kan brengen? [verdachte]
antwoordt, dat hij om 17 uur vrij is en dat het in orde is. Hij haalt het blok, hij wil [medeverdachte 1] zelf nog aanschrijven. [verdachte] zal zich vervolgens melden. Parallel met dit gesprek schrijft [verdachte] [medeverdachte 1] diezelfde ochtend om 07:51 uur aan en zegt, dat hij het blok ongeveer om 17.30 uur wil ophalen. Hij zal zich nog melden. Daarop volgen er nog meer berichten over de exacte afspraak. Tenslotte vraagt [verdachte] om 14:11 uur, of het ook eerder kan. Ongeveer over 40 minuten. [medeverdachte 1] geeft aan, dat dat voor hem geen probleem is. Ze willen elkaar om 15 uur in de hal ontmoeten. Volgens het onderzoeksresultaat tot nu toe verblijft [medeverdachte 1] in Enschede. In die omgeving zou zich ook de genoemde hal bevinden.
Om 15:37 uur schrijft [verdachte] aan [medeverdachte 2], dat het blok bij hem in “[plaats]” is, waarbij het om [plaats] zou kunnen gaan. Vervolgens heeft [verdachte] het blok vanuit Enschede vermoedelijk direct naar [plaats] via de grensovergang daar in de Bondsrepubliek ingevoerd.
Feit 2.2
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 juni 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Het is wel tot een ontmoeting gekomen met de gebruiker van account [accountnaam 6] bij de Primera.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. de strafbare feiten in de chatcontacten tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 6] van verbalisant [verbalisant 4] van 9 maart 2023, pagina’s 154 tot en met 156, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
Feit 3.3
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 juni 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Ik heb wel eens contante geldbedragen vervoerd. Er waren geen andere opslagplaatsen dan de hal in Glanerbrug.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. SkyECC-contacten tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 5] van verbalisant [verbalisant 1] van 17 mei 2023, pagina 202, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[Afbeelding]
Feit 3.4
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 juni 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Het is wel tot een ontmoeting gekomen met de gebruiker van account [accountnaam 6] bij de Primera. Voor het vervoeren van een blok cocaïne en een blok hasj binnen Nederland kreeg ik zo’n beetje € 100,-- en met het vervoeren van Nederland naar Duitsland verdiende ik € 200,--. Waarbij een blok cocaïne 1 kilogram bevat en een blok hasj 2 kilogram.
2.
Het proces-verbaal m.b.t. de strafbare feiten in de chatcontacten tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 6] van verbalisant [verbalisant 4] van 9 maart 2023, pagina’s 154 tot en met 156, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
Feit 3.6
Nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 januari 2024, pagina 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. SkyECC-contacten tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 5] van verbalisant [verbalisant 1] van 17 mei 2023, pagina’s 192 tot en met 196.
Feit 3.8
1.
Het proces-verbaal de terechtzitting van 25 juni 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Het zou kunnen dat ik rond 9 en 10 juli 2020 een blok cocaïne heb getest door daarvan een gram uit te koken.
Voor het vervoeren van een blok cocaïne en een blok hasj binnen Nederland kreeg ik zo’n beetje € 100,-- en met het vervoeren van Nederland naar Duitsland verdiende ik € 200,--. Waarbij een blok cocaïne 1 kilogram bevat en een blok hasj 2 kilogram.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen SKY-ECC communicatie tussen [accountnaam 1] en
[accountnaam 3] van verbalisant [verbalisant 1] van 4 mei 2023, pagina’s 236 tot en met 260, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[Afbeelding]
(…)
[Afbeelding]
(…)
[Afbeelding]
(…)
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
(…)
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
(…)
[Afbeelding]
(…)
[Afbeelding]
(…)
[Afbeelding]
[Afbeelding]
Feit 3.9
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 juni 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
U houdt mij de notitie voor die op 9 augustus 2020 om 09:38:06 uur is gestuurd in het chatgesprek tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 3] . Ik heb die notitie geschreven. Het is een overzicht van een pot met contant geld. Ik heb het overzicht gemaakt doordat ik dingen heb bijgehouden.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. de strafbare feiten in de chatcontacten tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 6] (de rechtbank begrijpt uit de inhoud van het proces-verbaal dat [accountnaam 6] een verschrijving is van [accountnaam 7] ) van verbalisant [verbalisant 2] van 30 maart 2023, pagina 298, voor zover inhoudende:
[Afbeelding]
3.
Het proces-verbaal identificatie Sky account [accountnaam 1] als E.A. [verdachte] van verbalisant [verbalisant 5] van 11 april 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant:
[verdachte] heeft [alias 1] op zijn bovenrug en elleboog.
4.
Het proces-verbaal bevindingen ontvangst Duitse documenten in verband met overname strafvervolging verdachte [verdachte] van 15 november 2023 (pagina 323), met als bijlage AH029-005, de vertaling van de Duitse in de Nederlandse taal van de verklaring van verdachte [medeverdachte 2] op 9 augustus 2022 (pagina 530):
De voornaam van de gebruiker “[accountnaam 8]” is [verdachte]. Ik geloof dat hij [verdachte] heet. Kort haar, kaal, 1.78 lang. Begin/midden 30. Nederlands accent. Tatoeëringen.
Op zijn hand heeft hij een doodshoofd getatoeëerd. Daarom ook de bijnaam [alias 1] .

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, dienst regionale recherche, team opsporing met nummer PL0600-2023050483. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.