4.4.1Identificatie van de accounts
De vraag die allereerst moet worden beantwoord, is of verdachte is te identificeren als de (enige) gebruiker van de genoemde SkyECC- en EncroChat-accounts. Immers, de inhoud van de chats die met deze accounts zijn gevoerd vormt een substantieel deel van de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie.
Verdachte heeft erkend dat hij gedurende de ten laste gelegde periode gebruik heeft gemaakt van het SkyECC-account [accountnaam 1] en van het Encrochat-account [e-mailadres] , maar hij verklaart dat ook anderen in die periode van de accounts gebruik maakten.
De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat deze accounts door anderen dan verdachte zijn gebruikt. Daarvoor zijn ook geen aanwijzingen te vinden in de met de accounts uitgewisselde berichten. Zo zijn er geen chatberichten waarin de gebruiker zich voorstelt als iemand anders of zegt waar en wanneer hij de cryptotelefoon (voor een ander) achterlaat, terwijl men dergelijke berichten wel zou verwachten, indien verdachte de cryptotelefoon waarop de accounts draaiden daadwerkelijk met anderen zou hebben gedeeld.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat alle gesprekken die in de ten laste gelegde periode met beide accounts zijn gevoerd aan verdachte zijn toe te schrijven. Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank ook steeds uit van deze identificatie en zij zal de gebruiker van de accounts ook aanduiden als verdachte.
4.4.2Feit 1
De rechtbank stelt vast dat B (benzylmethylketon)-olie niet staat vermeld op de bij de Opiumwet horende lijst I en evenmin is aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, Opiumwet. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat benzylmethylketon een middel als daar bedoeld is en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Feiten 1.3 tot en met 1.7 en 1.9
In het dossier bevinden zich chatgesprekken tussen verdachte en de gebruiker van account [accountnaam 2] , waarin wordt gesproken over het aanwezig hebben en brengen van ‘blokken’. Hoewel de rechtbank in de context van bedoelde gesprekken en door de gebruikte bewoordingen aanwijzingen ziet dat wordt gedoeld op blokken cocaïne, kan op basis hiervan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat het inderdaad om cocaïne gaat (en niet over blokken hasj of andere drugs).
De rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting dan ook niet vaststellen wat in dit concrete geval de werkzame stof is geweest die in de ‘blokken’ zat waarover wordt gesproken, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte enige ten laste gelegde handelingen met cocaïne heeft gepleegd. De rechtbank acht dan ook niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
Op 7 en 8 september 2020 voert verdachte chatgesprekken met de gebruiker van het account [accountnaam 3] over het al dan niet kopen van (een blok) cocaïne door verdachte. De rechtbank kan uit de inhoud van de chatgesprekken niet afleiden dat er een definitieve koop en/of een daadwerkelijke overdracht van cocaïne aan verdachte heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft verklaard dat deze deal uiteindelijk niet is doorgegaan en dat er niet is geleverd en er is geen steunbewijs voorhanden.
De rechtbank acht dan ook niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
De rechtbank is op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden dat verdachte in of omstreeks de periode van 9 en 10 juli 2020 tezamen en vereniging met anderen ongeveer 35 kilogram cocaïne heeft vervoerd van Zwanenburg in Nederland naar Hamburg in Duitsland en één gram cocaïne heeft verwerkt. Het verweer van de verdediging dat verdachte op dat moment niet de gebruiker was van het account [accountnaam 1] heeft de rechtbank hiervoor onder 4.4.1 al verworpen.
In de chatgesprekken die verdachte met de gebruiker van account [accountnaam 3] voert, stuurt [accountnaam 3] verdachte op 9 juli 2020 een adres in Zwanenburg en zegt “ [adres 2] ”. Verdachte houdt [accountnaam 3] op de hoogte van waar hij zich bevindt en hoe laat hij aankomt en hij bericht dat hij klaar is nadat de overdracht na het geven van een wachtwoord (token van een biljet van 5 euro) had plaatsgevonden. Verdachte krijgt de opdracht ‘er eentje open te maken’ en een foto te sturen en dat doet verdachte op 9 juli. Op de foto is een wit blok te zien. Verdachte krijgt ook de opdracht er een gram uit te halen en te koken en te laten roken. De uitslag laat kennelijk even op zich wachten; verdachte schrijft op 10 juli om 10:26 uur dat de uitslag rond 17:30 komt en geeft die uitslag dan al om 14:50 door aan [accountnaam 4] met als kwalificaties: ‘Dikke 8+” en “redelijk goed spul”.
Intussen heeft het transport naar Hamburg al plaatsgevonden. Als verdachte op 9 juli vraagt wat de planning is voor morgen zegt [accountnaam 3] dat het morgen naar Hamburg gaat en dat verdachte moet voorrijden. In chats van 10 juli 2020 is vervolgens te lezen dat verdachte en [accountnaam 3] allebei onderweg zijn naar Hamburg en dat zij elkaar op de hoogte houden van hun voortgang en wat ze tegenkomen.
De rechtbank leidt uit dit alles af dat verdachte 35 kilo cocaïne heeft opgehaald uit Zwanenburg en die, minus de geteste en dus verwerkte één gram, naar Hamburg heeft vervoerd.
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van feit 1 op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit onderdeel van feit 1 heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van de zitting van 25 juni 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. Het proces-verbaal van bevindingen betreffende SkyECC communicatie tussen ‘ [accountnaam 1] en [accountnaam 3] ’ van verbalisant [verbalisant 1] van 4 mei 2023, pagina’s 261 tot en met 268.
Feit 1.12
De rechtbank stelt vast dat er op 9 september 2020 een chatgesprek heeft plaatsgevonden tussen verdachte en de gebruiker van het account [accountnaam 3] , waarin wordt gesproken over uit te voeren transporten van 20-30 blokken van Eindhoven naar Hamburg en wat verdachte daarmee zou kunnen verdienen. Het gesprek eindigt als gebruiker [accountnaam 3] zegt dat hij het gaat proberen te regelen en verdachte daarop reageert met “Ja bro, zou mooi zijn”. De rechtbank kan op basis van deze chatgesprekken niet vaststellen dat er naar aanleiding van dit gesprek daadwerkelijk (20-30) blokken zijn vervoerd. Er is geen steunbewijs voorhanden op basis waarvan de rechtbank buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat de ten laste gelegde transporten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in of omstreeks de periode van 28 en 29 mei 2020 tezamen en in vereniging met anderen een kilogram cocaïne in Nederland heeft vervoerd en ook buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en het naar [plaats] en Bergheim in Duitsland heeft vervoerd.
De rechtbank acht op grond van de hierna opgesomde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in of omstreeks de periode van 5 tot en met 8 juni 2020 tezamen en in vereniging met anderen drie kilo cocaïne heeft vervoerd binnen Nederland.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van dit onderdeel op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit onderdeel heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van de zitting van 25 juni 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. Het proces-verbaal van bevindingen ontvangst Duitse documenten in verband met de overname strafvervolging verdachte [verdachte] van 15 november 2023, met als bijlage AH 029-012, te weten de vertaling van de Duitse in de Nederlandse taal van “Dossier 11”, pagina’s 806 tot en met 815.
De rechtbank zal verdachte van het meerdere vrijspreken. Uit het procesdossier valt niet met voldoende mate van zekerheid af te leiden dat verdachte ook de andere ten laste gelegde 97 kilogram cocaïne, al dan niet tezamen met anderen heeft getransporteerd.
De rechtbank zal verdachte daarom van het meerdere ten laste gelegde vrijspreken.
4.4.3Feit 2
De rechtbank is, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie, van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van feit 2 op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit onderdeel van feit 2 heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van de zitting van 25 juni 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. SkyECC-contacten tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 5] van verbalisant [verbalisant 1] van 17 mei 2023, pagina’s 192 tot en met 196.
De rechtbank is op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in de periode van 16 tot en met 22 juli 2020 ongeveer acht kilogram hasj heeft vervoerd binnen Nederland.
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft verklaard dat de ontmoeting waarover in de chatgesprekken met de gebruiker van account [accountnaam 6] gesproken wordt, wel is doorgegaan. Verdachte verklaart dat er uiteindelijk geen koop heeft plaatsgevonden. Waarom de koop niet is doorgegaan weet verdachte naar eigen zeggen niet meer.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat de koop niet is doorgegaan ongeloofwaardig. Op basis van de verklaring van verdachte dat de ontmoeting heeft plaatsgevonden, in combinatie met de daaraan voorafgegane dagenlange chats over de door [accountnaam 6] te leveren hoeveelheid van ‘8 kg of 7” hasj komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit onderdeel.
De rechtbank stelt vast dat er op 20 augustus 2020 een chatgesprek heeft plaatsgevonden tussen verdachte en de gebruiker van account [accountnaam 5] , waarin wordt onderhandeld over de prijs voor 7 kilogram haze, zijnde hennep. De rechtbank leidt uit het gesprek af dat er overeenstemming wordt bereikt, maar kan uit het gesprek niet opmaken of verdachte daadwerkelijk zelf 7 kilo hennep voorhanden heeft gehad of dat hij bij deze deal als tussenpersoon fungeerde.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Op 21 augustus 2020 wordt er in een chatgesprek tussen verdachte en de gebruiker van account [accountnaam 3] gesproken over 10,5 kilogram hasj. De rechtbank kan niet vaststellen of er daadwerkelijk een deal heeft plaatsgevonden en of verdachte zelf hasj voorhanden heeft gehad en/of heeft vervoerd.
De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, en zal hem daarvan vrijspreken.
De rechtbank is op grond van de hierna opgesomde bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte 40 blokken hasj van twee kilogram heeft vervoerd. Hoewel verdachte op de terechtzitting heeft verklaard dat het om 40 kilogram ging in plaats van om 40 blokken, gaat de rechtbank uit van de (volledig bekennende) verklaring die verdachte daarover bij de politie heeft afgelegd.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van dit onderdeel op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit onderdeel heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 januari 2024, pagina 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. de strafbare feiten in de chatcontacten tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 6] (de rechtbank begrijpt uit de inhoud van het proces-verbaal dat [accountnaam 6] een verschrijving is van [accountnaam 7] ) van verbalisant [verbalisant 2] van 30 maart 2023, pagina’s 284 tot en met 300.
4.4.4Feit 3
Het beoordelingskader witwassen in het bijzonder voor de feiten 3.1 t/m 3.3 en 3.10
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. De door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden rechtvaardigen een vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat een deel van de ten laste gelegde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Verdachte geeft op onderdelen geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring dat die voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank is daarom voor een aantal voorwerpen van oordeel dat het witwassen bewezen verklaard kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat de bewezen verklaarde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank motiveert hierna waarom zij tot dat oordeel komt en ook waarom voor een aantal voorwerpen vrijspraak zal volgen.
De rechtbank stelt vast dat er op 7 juli en 15 augustus 2020 in chatgesprekken die verdachte met derden voerde, werd gesproken over het brengen en ophalen van ‘pap’. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat met ‘pap’ vaak contant geld wordt bedoeld en dat hij wel eens geldbedragen heeft vervoerd, maar dat hij niet meer weet wanneer en waarheen dat was. De rechtbank kan uit de hiervoor bedoelde chatgesprekken niet afleiden dat verdachte de contante geldbedragen heeft vervoerd. Evenmin is ander bewijs voorhanden.
De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen en de hierna gegeven overwegingen het volgende vast. Verdachte heeft verklaard dat hij wel eens ‘pap’, contant geld, heeft vervoerd. Hij zegt niet meer te weten hoeveel, waarheen en wanneer dat precies was. In een chatgesprek van 6 september 2020 van verdachte met [medeverdachte 1] bespreken zij dat verdachte ‘pap’ heeft en 60.000 in de stash zal leggen. Op vragen van de rechtbank bij feit 2 heeft verdachte ter zitting verklaard dat er geen andere opslagplaatsen (stash) waren dan de hal in Glanerbrug. Hij heeft toen ook verklaard dat daar een stofzuiger stond.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het geldbedrag sprake is van meerdere witwasindicatoren, zowel witwastypologieën (objectieve kenmerken die, naar de ervaring leert, duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven) als feiten van algemene bekendheid, die een witwasvermoeden opleveren.
Als witwasindicatoren gelden dat verdachte een contant geldbedrag van behoorlijke omvang heeft verplaatst, zonder noodzaak daartoe op grond van bedrijf of beroep. De herkomst van het geldbedrag kan niet worden verklaard door legale inkomsten van verdachte of van zijn partner. Verdachte weigert iets te verklaren over de herkomst van dit geld. Ook de wijze waarop het geld werd opgeslagen (in een stash) geldt als een witwasindicator. Het is daarbij een feit van algemene bekendheid dat het vervoeren van grote hoeveelheden contant geld vaak gepaard gaat met diverse vormen van criminaliteit en een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich meebrengt. Verdachte heeft zich – zoals bij feit 1 en feit 2 is vastgesteld – bovendien schuldig gemaakt aan het (medeplegen van) het vervoeren en uitvoeren van hard- en softdrugs, bij uitstek strafbare feiten waarbij grote geldbedragen omgaan en hij verkeerde dus in kringen waarin witwassen gebruikelijk is.
De rechtbank komt op basis van dit alles tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 60.000,-- onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen € 60.000,-- voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit geldbedrag afkomstig was uit een misdrijf. Van enige door verdachte verrichte handelingen die waren gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld is niet gebleken, zodat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt van dat onderdeel van de tenlastelegging.
Feiten 3.4 tot en met 3.9
Verdachte wordt verweten dat hij deze in de tenlastelegging genoemde geldbedragen heeft verdiend met transport en verkoop van verdovende middelen. Deze ten laste gelegde bedragen die zouden zijn witgewassen, zijn gebaseerd op het rapport waarin de politie het wederrechtelijk voordeel heeft berekend dat verdachte zou hebben verkregen (hierna: “het ontnemingsrapport”).
Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij drugstransporten heeft uitgevoerd. Hij heeft verklaard dat hij voor het vervoeren van een blok cocaïne of een blok hasj binnen Nederland € 100,-- kreeg en voor het vervoeren van blokken van Nederland naar Duitsland € 200,--. Waarbij een blok cocaïne één kilogram bevat en een blok hasj twee kilogram.
- 3.5
Verdachte zou het bedrag van € 1.800,-- volgens het ontnemingsrapport hebben verdiend met het vervoer van achttien blokken cocaïne in augustus 2020, welk vervoer door verdachte wordt ontkend. Dit bedrag wordt in het ontnemingsrapport echter niet meegeteld bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat mogelijk sprake is van overlap met het onder feit 3.9 ten laste gelegde bedrag van € 13.500,--. De rechtbank is van oordeel, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie, dat het bedrag van € 1.800,-- gelet op deze mogelijke overlap ook in het kader van de witwasverdenking buiten beschouwing gelaten moet worden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 3.5.
- 3.7
Het bedrag van € 1.650,-- zou volgens het ontnemingsrapport zijn verdiend met het vervoer van verdovende middelen. De rechtbank is van oordeel, in lijn met wat de officier van justitie daarover tijdens de zitting heeft opgemerkt, dat dit bedrag aan vermeend wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
- 3.4 en 3.6
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte in de periode van 16 tot en met 22 juli 2020 acht kilogram hasj heeft vervoerd en dat hij op 16 juli 2020 ongeveer twee kilogram hennepgruis heeft vervoerd en afgeleverd.
Uitgaande van de verklaring van verdachte ter zitting, dat hij met het vervoer van hasj € 100,-- per twee kilogram verdiende, stelt de rechtbank vast dat verdachte met het genoemde transport van acht kilogram hasj € 400 heeft verdiend (feit 3.4).
Verder heeft verdachte ter zitting bekend dat hij met het vervoer van de twee kilogram hennepgruis € 200 heeft verdiend (feit 3.6).
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze geldbedragen heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze geldbedragen afkomstig waren uit misdrijven.
- 3.8
De rechtbank heeft hiervoor onder feit 1.10 vastgesteld dat verdachte in of omstreeks de periode van 9 en 10 juli 2020 35 kilogram cocaïne heeft vervoerd van Zwanenburg in Nederland naar Hamburg in Duitsland. Hoewel verdachte dat transport in twee etappes heeft uitgevoerd, acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte voor dat transport één keer betaald heeft gekregen. De rechtbank gaat uit van de verklaring van verdachte dat hij per vervoerde kilogram cocaïne naar Duitsland € 200,-- betaald kreeg. De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen vast, conform het ontnemingsrapport, dat verdachte met het uitvoeren van dit transport € 7.000,-- heeft verdiend.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte € 7.000,-- heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meerdere heeft verworven en voorhanden heeft gehad en spreekt hem daarvan vrij.
- 3.9
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte € 13.500,-- heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit geldbedrag afkomstig was uit misdrijven. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Op 9 augustus 2020 heeft verdachte een chatbericht gestuurd naar gebruiker van het account [accountnaam 7] met een foto van een notitieblaadje. Verdachte heeft erkend dat hij deze notities heeft gemaakt en hij heeft verklaard dat het een overzicht is van een pot met contant geld. De rechtbank leidt hieruit af dat het een administratie betreft waarin wordt bijgehouden hoeveel geld er binnen komt en hoeveel geld er uit gaat. Blijkens die administratie werd er voor verrichte transporten middels zes verschillende betalingen in totaal € 13.500,-- uitgekeerd aan iemand die wordt aangeduid als “ [alias 1] ”. De rechtbank concludeert dat verdachte de persoon is die ‘ [alias 1] ’ wordt genoemd. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft tijdens zijn verhoor als verdachte door de Duitse autoriteiten verklaard dat verdachte tattoos heeft en dat zijn bijnaam daarom “ [alias 1] ” is.
De rechtbank stelt vast dat tijdens een doorzoeking van de kluis van verdachte bij De Nederlandse Kluis op 4 december 2023 waardevolle horloges en sieraden zijn aangetroffen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet worden vastgesteld van welk gronddelict deze voorwerpen afkomstig zouden zijn, zodat het hiervoor uiteengezette algemene beoordelingskader voor witwassen dient te worden toegepast.
Verdachte heeft over de aangetroffen horloges en sieraden verklaard dat hij die jaren geleden al heeft aangeschaft bij wijze van investering. Hij heeft deze betaald van geld dat hij zelf had verdiend toen hij nog een eigen zaak had. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte hiermee een verklaring gegeven voor de legale herkomst van de goederen die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Het Openbaar Ministerie heeft geen nader onderzoek gedaan naar de verklaring. Aldus kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de horloges en sieraden een legale herkomst hebben en kan niet de conclusie worden getrokken dat een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is.
De rechtbank acht aldus niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
4.4.5Feit 4
De rechtbank is, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie, van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van de zitting van 25 juni 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. Het proces-verbaal onderzoek wapen door verbalisant [verbalisant 3] van 9 februari 2024, pagina’s 1881 en 1882;
3. Het proces-verbaal onderzoek wapen door verbalisant [verbalisant 3] van 8 februari 2024, pagina’s 1886 en 1887.
4.4.6Feit 5
De rechtbank is, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie, van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van de zitting van 25 juni 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. Het rapport van bevindingen technisch onderzoek van 16 januari 2024, opgemaakt door een inspecteur van de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur, pagina’s 905 tot en met 907.