2.3De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening niet kan worden ontzegd, omdat de periode waarin het gebiedsverbod geldt inmiddels is begonnen en nog ruim 8 weken blijft gelden en niet duidelijk is wanneer een beslissing op bezwaar kan worden verwacht.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bekeken of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
5. Op grond van artikel 172a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet heeft de burgemeester de bevoegdheid om aan een persoon die de openbare orde ernstig heeft verstoord of herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord een bevel te geven om zich niet te bevinden in een of meer bepaalde delen van de gemeente. De burgemeester mag dat bevel alleen geven bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde. Ook mag de burgemeester het bevel voor maximaal drie maanden geven, maar hij kan het bevel wel verlengen. Een bevel om zich niet te bevinden in één of meer bepaalde delen van de gemeente is, kort gezegd, een gebiedsverbod. Deze zaak gaat over een aan verzoeker opgelegd gebiedsverbod voor een periode van drie maanden, van 25 juni tot 25 september 2024. Het gebiedsverbod geldt voor een gebied in het centrum van Glanerbrug, dat is weergegeven op de bij het bevel aangehechte kaart.
6. Verzoeker heeft kort samengevat aangevoerd dat verweerder in het primaire besluit een opsomming heeft gegeven van hetgeen volgens verweerder te duiden is als de voor het gebiedsverbod relevante en concrete feiten. Verwezen wordt naar antecedenten van verzoeker in de laatste 60 maanden, een eerder opgelegd gebiedsverbod en een vijftal ‘specifieke’ waarnemingen. Uit deze feiten en omstandigheden zou blijken dat verzoeker vanaf maart 2024 herhaaldelijk en ernstig de openbare orde in Glanerbrug heeft verstoord en dat die overlast vooral uit het vertonen van dealgedrag bestaat.
De door verweerder vermelde antecedenten zijn relatief oud en van recente antecedenten is geen sprake. Op grond van deze antecedenten kan in alle redelijkheid niet het standpunt worden ingenomen dat verzoeker herhaaldelijk en ernstig de openbare orden heeft verstoord en dat ernstige vrees bestaat voor een verdere verstoring. De specifieke waarnemingen zijn gebaseerd op een periode van twee dagen, te weten 13 maart 2024 en 3 mei 2024, maar op geen van deze vijf momenten zijn drugs aangetroffen. Er is dan ook geen spraken van dealen. Het gaat dus enkel om suggesties op basis van eerder ervaringen met verzoeker. Niet is gebleken dat het vermeende handelen van verzoeker daadwerkelijk heeft geleid tot een verstoring van een ordentelijk verloop van het maatschappelijke leven in de openbare ruimte.
Ook stelt verzoeker dat hij door het gebiedsverbod onevenredig in zijn belangen wordt geschaad en dat verweerder ook had kunnen kiezen voor een lichtere maatregel zoals het geven van een waarschuwing. Verzoeker heeft zich gehouden aan het eerdere gebiedsverbod; een waarschuwing en daarmee een dreiging met een gebiedsverbod biedt aldus voldoende afschrikwekkende werking om hetzelfde te bereiken.
Bevoegdheid burgemeester: verstoring openbare orde
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat het in artikel l72a van de Gemeentewet neergelegde criterium “ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde” impliceert dat aan verweerder beoordelingsruimte toekomt. Dat betekent dat de voorzieningenrechter beoordeelt of verweerder, op het moment dat hij het gebiedsverbod uitvaardigde, in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat sprake is geweest van een ernstige verstoring van de openbare orde en dat de ernstige vrees bestaat voor een verdere verstoring. Bij deze toetsing dient te worden uitgegaan van de informatie die de burgemeester op dat moment ter beschikking kon staan.
8. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen, is voor het opleggen van een gebiedsverbod niet vereist dat voor de gedragingen op grond waarvan daartoe besloten wordt een al dan niet onherroepelijke veroordeling door de strafrechter is uitgesproken. Voldoende is dat aannemelijk wordt gemaakt dat deze gedragingen hebben plaatsgevonden. Anders dan voor het strafrechtelijk ingrijpen, is voor het opleggen van een gebiedsverbod daarom niet vereist dat elk incident met wettig en overtuigend bewijs wordt bewezen, maar gaat het erom dat voldoende aannemelijk is dat verzoeker structureel overlast veroorzaakt.
9. Verweerder heeft aan het aan verzoeker opgelegde gebiedsverbod gebaseerd op de door hem van de politie ontvangen bestuurlijke rapportage, waaruit blijkt dat verzoeker vanaf 13 maart 2024 herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord in Glanerbrug. De overlast bestaat op grond van een vijftal waarnemingen door de politie vooral uit het vertonen van dealgedrag. Door deze gedragingen verstoorde verzoeker meerdere malen de openbare orde. Ondanks de inzet van de politie en de gemeente via de jongerencoach en een eerder opgelegd gebiedsverbod is verzoeker niet gestopt met zijn orde verstorende gedrag. Gelet hierop bestaat er ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde door verzoeker.
10. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de eerste aan het gebiedsverbod ten grondslag gelegde waarneming heeft plaatsgevonden op 13 april 2024, en niet, zoals in het besluit is neergelegd, op 13 maart 2024. Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder aangegeven dat dit een slordige verschrijving is, maar dat uit moet worden gegaan van de datum 13 april 2024, zoals vermeld in de bestuurlijke rapportage.
11. Uit de bestuurlijke rapportage blijken de volgende waarnemingen:
- Op 13 april 2024 heeft de politie gezien dat er kort contact was tussen verzoeker en een bekende drugsgebruiker uit Duitsland. Die laatste persoon heeft de politie gecontroleerd. Hij had geen drugs bij zich. Die wilde hij wel kopen, maar hij had geen geld. Gratis drugs krijgen was niet mogelijk. Maar hij verklaarde regelmatig drugs van verzoeker te kopen.
- Op 3 mei 2024 (om 15:43 uur) had verzoeker kort contact met een man met een kind op zijn arm. Bij controle van deze man heeft hij verklaard dat verzoeker hem gevraagd had of hij drugs wilde kopen.
- Op 3 mei 2024 (om 16:25 uur) heeft de politie gezien dat verzoeker iets aan de bijrijder van een voertuig gaf. Deze overdracht is door de politie ambtshalve herkend als dealen.
- Op 3 mei 2024 (16:30 uur) heeft de politie gezien dat verzoeker iets aan een persoon overhandigde en dat deze persoon iets uit zijn broekzak haalde om aan verzoeker te geven. Vervolgens gingen beiden een andere kant uit. Dit had alles weg van een drugsoverdracht.
- Op 3 mei 2024 (19:30 uur) heeft de politie gezien dat verzoeker kort contact maakte met een man en dat verzoeker iets aan die man gaf. Bij controle is bij deze man niets aangetroffen maar er is gezien dat de man de drugs ter plaatse snel gebruikte voor hij wegfietste van de plek waar hij verzoeker heeft getroffen.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de hierboven weergegeven waarnemingen als onderbouwing van het opgelegde gebiedsverbod aan de magere kant zijn, te meer nu verzoeker niet is aangehouden en geen drugs zijn aangetroffen. Anderzijds heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan de waarnemingen van de politie te twijfelen en gaat het wel om handelingen van verzoeker in korte tijd die onmiskenbaar zijn te duiden als dealgedrag. Mede gelet op het feit dat aan verzoeker eerder over de periode van 3 november 2023 tot 2 februari 2024 een gebiedsverbod is opgelegd in combinatie met het gegeven dat het dorp Glanerburg geplaagd wordt door (veelal Duitse) drugsverslaafden en drugsoverdrachten is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat verweerder hier heeft kunnen aannemen dat sprake was van een ernstige verstoring van de openbare orde en dat ernstige vrees bestaat voor een verdere verstoring.
13. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij door het opgelegde gebiedsverbod onevenredig in zijn belangen wordt geschaad omdat familieleden en vrienden in het gebied wonen waarop het gebiedsverbod betrekking heeft en een groot deel al heeft aangegeven geen medewerking te verlenen om verzoeker buiten het gebied te treffen. Ook kan hij het treinstation Glanerbrug niet meer bereiken.
Verweerder ook had kunnen kiezen voor een lichtere maatregel zoals het geven van een waarschuwing. Verzoeker heeft zich gehouden aan het eerdere gebiedsverbod; een waarschuwing en daarmee een dreiging met een gebiedsverbod biedt aldus voldoende afschrikwekkende werking om hetzelfde te bereiken.
14. De voorzieningenrechter is vooralsnog niet gebleken van zodanig zwaarwegende belangen bij verzoeker dat verweerder van het gebiedsverbod af had moeten zien. Deze gestelde belangen zijn ook niet geloofwaardig toegelicht. Onduidelijk is gebleven waar verzoeker woont maar hij kan zijn moeder in Glanerbrug blijven bezoeken. Verder is wel gesteld maar niet gebleken dat verzoeker voor zijn vervoer enkel is aangewezen op de trein en ernstig in zijn belangen is geschaad doordat hij station Glanerbrug niet meer kan bereiken. Ter zitting is in dit verband namens verweerder aangegeven dat verzoeker lopend eerder bij een bushalte is dan bij station Glanerbrug. Evenmin is duidelijk geworden waarom verzoeker geen gebruik zou kunnen maken van een (elektrische) fiets of bijvoorbeeld de in de bestuurlijke rapportage genoemde elektrische step waarop hij is gezien.
Dat verweerder ook een waarschuwing op had kunnen leggen kan de voorzieningenrechter, gelet op het reeds eerder opgelegde gebiedsverbod niet volgen. Verzoeker was door het eerdere gebiedsverbod in verband met dealgedrag een gewaarschuwd man. Dat verzoeker zich aan het eerder gebiedsverbod heeft gehouden, heeft er kennelijk niet toe geleid dat hij zijn gedrag veranderd heeft.
15. Verweerder heeft bij het gebruik van zijn bevoegdheid het algemene belang bij beëindiging van de ordeverstoring en het voorkomen van nieuwe verstoringen zwaarder mogen laten wegen dan het belang van verzoeker om zich vrijelijk te kunnen verplaatsen.
16. Omdat de bevoegdheid van verweerder tot het opleggen van een gebiedsverbod bij wet is voorzien en het opleggen ervan noodzakelijk was ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, heeft verweerder, anders dan verzoeker betoogt, niet in strijd gehandeld met artikel 8 van het EVRM.