ECLI:NL:RBOVE:2024:4215

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
ak_24_3082
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen gebiedsverbod wegens verstoring openbare orde

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die onbekend is in woonplaats, heeft bezwaar gemaakt tegen een door de burgemeester van Enschede opgelegd gebiedsverbod voor de duur van drie maanden, dat op 25 juni 2024 is ingegaan. Dit gebiedsverbod is opgelegd vanwege herhaaldelijke en ernstige verstoring van de openbare orde, met name door dealgedrag van verzoeker. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om het gebiedsverbod te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar, omdat hij familieleden en vrienden in het gebied heeft wonen en het hem onmogelijk maakt om hen te bezoeken.

Tijdens de zitting op 1 augustus 2024 is verzoeker niet verschenen, terwijl de burgemeester zich liet vertegenwoordigen. De voorzieningenrechter heeft eerst beoordeeld of er sprake was van een spoedeisend belang bij het verzoek. Hij concludeerde dat dit belang aanwezig was, gezien de duur van het gebiedsverbod en de onduidelijkheid over de beslissing op bezwaar. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter de rechtmatigheid van het bestreden besluit beoordeeld. Hij heeft vastgesteld dat de burgemeester op basis van een bestuurlijke rapportage van de politie voldoende redenen had om het gebiedsverbod op te leggen, gezien de eerdere gedragingen van verzoeker en de ernst van de verstoring van de openbare orde.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester niet in strijd heeft gehandeld met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, omdat het gebiedsverbod noodzakelijk was ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er onvoldoende aanleiding was om aan te nemen dat het primaire besluit in bezwaar geen stand zou houden. De uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3082

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , woonplaats onbekend, verzoeker,

gemachtigde: mr. N. Roos,
en

de burgemeester van Enschede, verweerder.

Inleiding

Op 6 mei 2024 heeft de politie (Politie-eenheid Oost-Nederland, basisteam Enschede) verweerder een bestuurlijke rapportage toegezonden, waarin hem verzocht is om tegen verzoeker een bestuurlijke maatregel te nemen.
Bij besluit van 25 juni 2024 (verder: het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker voor de duur van drie maanden een gebiedsverbod opgelegd. Verzoeker heeft tegen het primaire besluit op 18 juli 2024 bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter daarnaast gelijktijdig verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Gevraagd is het gebiedsverbod te schorsen tot 6 weken na de beslissing op bezwaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2024.
Verzoeker en zijn gemachtigde zijn, met berichtgeving, niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] .

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Is sprake van een spoedeisend belang?
2.1
De voorzieningenrechter moet eerst beoordelen of sprake is van een spoedeisend belang bij dit verzoek om een voorlopige voorziening, voordat kan worden toegekomen aan de inhoud van de zaak.
2.2
Het spoedeisende belang zit voor verzoeker in het feit dat diverse familieleden en vrienden binnen het gebied waarop het gebiedsverbod betrekking heeft woonachtig zijn. Het gebiedsverbod maakt het de facto voor verzoeker onmogelijk om bij hen op bezoek te gaan. Ook kan hij bijvoorbeeld niet het station Glanerbrug bereiken. Deze beperking voor verzoeker om te gaan en staan waar hij wil, vormt een inmenging op het recht op familie- en privéleven zoals neer gelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening niet kan worden ontzegd, omdat de periode waarin het gebiedsverbod geldt inmiddels is begonnen en nog ruim 8 weken blijft gelden en niet duidelijk is wanneer een beslissing op bezwaar kan worden verwacht.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bekeken of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
5. Op grond van artikel 172a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet heeft de burgemeester de bevoegdheid om aan een persoon die de openbare orde ernstig heeft verstoord of herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord een bevel te geven om zich niet te bevinden in een of meer bepaalde delen van de gemeente. De burgemeester mag dat bevel alleen geven bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde. Ook mag de burgemeester het bevel voor maximaal drie maanden geven, maar hij kan het bevel wel verlengen. Een bevel om zich niet te bevinden in één of meer bepaalde delen van de gemeente is, kort gezegd, een gebiedsverbod. Deze zaak gaat over een aan verzoeker opgelegd gebiedsverbod voor een periode van drie maanden, van 25 juni tot 25 september 2024. Het gebiedsverbod geldt voor een gebied in het centrum van Glanerbrug, dat is weergegeven op de bij het bevel aangehechte kaart.
Wat vindt verzoeker?
6. Verzoeker heeft kort samengevat aangevoerd dat verweerder in het primaire besluit een opsomming heeft gegeven van hetgeen volgens verweerder te duiden is als de voor het gebiedsverbod relevante en concrete feiten. Verwezen wordt naar antecedenten van verzoeker in de laatste 60 maanden, een eerder opgelegd gebiedsverbod en een vijftal ‘specifieke’ waarnemingen. Uit deze feiten en omstandigheden zou blijken dat verzoeker vanaf maart 2024 herhaaldelijk en ernstig de openbare orde in Glanerbrug heeft verstoord en dat die overlast vooral uit het vertonen van dealgedrag bestaat.
De door verweerder vermelde antecedenten zijn relatief oud en van recente antecedenten is geen sprake. Op grond van deze antecedenten kan in alle redelijkheid niet het standpunt worden ingenomen dat verzoeker herhaaldelijk en ernstig de openbare orden heeft verstoord en dat ernstige vrees bestaat voor een verdere verstoring. De specifieke waarnemingen zijn gebaseerd op een periode van twee dagen, te weten 13 maart 2024 en 3 mei 2024, maar op geen van deze vijf momenten zijn drugs aangetroffen. Er is dan ook geen spraken van dealen. Het gaat dus enkel om suggesties op basis van eerder ervaringen met verzoeker. Niet is gebleken dat het vermeende handelen van verzoeker daadwerkelijk heeft geleid tot een verstoring van een ordentelijk verloop van het maatschappelijke leven in de openbare ruimte.
Ook stelt verzoeker dat hij door het gebiedsverbod onevenredig in zijn belangen wordt geschaad en dat verweerder ook had kunnen kiezen voor een lichtere maatregel zoals het geven van een waarschuwing. Verzoeker heeft zich gehouden aan het eerdere gebiedsverbod; een waarschuwing en daarmee een dreiging met een gebiedsverbod biedt aldus voldoende afschrikwekkende werking om hetzelfde te bereiken.
Bevoegdheid burgemeester: verstoring openbare orde
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat het in artikel l72a van de Gemeentewet neergelegde criterium “ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde” impliceert dat aan verweerder beoordelingsruimte toekomt. Dat betekent dat de voorzieningenrechter beoordeelt of verweerder, op het moment dat hij het gebiedsverbod uitvaardigde, in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat sprake is geweest van een ernstige verstoring van de openbare orde en dat de ernstige vrees bestaat voor een verdere verstoring. Bij deze toetsing dient te worden uitgegaan van de informatie die de burgemeester op dat moment ter beschikking kon staan. [1]
8. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen, is voor het opleggen van een gebiedsverbod niet vereist dat voor de gedragingen op grond waarvan daartoe besloten wordt een al dan niet onherroepelijke veroordeling door de strafrechter is uitgesproken. Voldoende is dat aannemelijk wordt gemaakt dat deze gedragingen hebben plaatsgevonden. Anders dan voor het strafrechtelijk ingrijpen, is voor het opleggen van een gebiedsverbod daarom niet vereist dat elk incident met wettig en overtuigend bewijs wordt bewezen, maar gaat het erom dat voldoende aannemelijk is dat verzoeker structureel overlast veroorzaakt. [2]
9. Verweerder heeft aan het aan verzoeker opgelegde gebiedsverbod gebaseerd op de door hem van de politie ontvangen bestuurlijke rapportage, waaruit blijkt dat verzoeker vanaf 13 maart 2024 herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord in Glanerbrug. De overlast bestaat op grond van een vijftal waarnemingen door de politie vooral uit het vertonen van dealgedrag. Door deze gedragingen verstoorde verzoeker meerdere malen de openbare orde. Ondanks de inzet van de politie en de gemeente via de jongerencoach en een eerder opgelegd gebiedsverbod is verzoeker niet gestopt met zijn orde verstorende gedrag. Gelet hierop bestaat er ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde door verzoeker.
10. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de eerste aan het gebiedsverbod ten grondslag gelegde waarneming heeft plaatsgevonden op 13 april 2024, en niet, zoals in het besluit is neergelegd, op 13 maart 2024. Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder aangegeven dat dit een slordige verschrijving is, maar dat uit moet worden gegaan van de datum 13 april 2024, zoals vermeld in de bestuurlijke rapportage.
11. Uit de bestuurlijke rapportage blijken de volgende waarnemingen:
  • Op 13 april 2024 heeft de politie gezien dat er kort contact was tussen verzoeker en een bekende drugsgebruiker uit Duitsland. Die laatste persoon heeft de politie gecontroleerd. Hij had geen drugs bij zich. Die wilde hij wel kopen, maar hij had geen geld. Gratis drugs krijgen was niet mogelijk. Maar hij verklaarde regelmatig drugs van verzoeker te kopen.
  • Op 3 mei 2024 (om 15:43 uur) had verzoeker kort contact met een man met een kind op zijn arm. Bij controle van deze man heeft hij verklaard dat verzoeker hem gevraagd had of hij drugs wilde kopen.
  • Op 3 mei 2024 (om 16:25 uur) heeft de politie gezien dat verzoeker iets aan de bijrijder van een voertuig gaf. Deze overdracht is door de politie ambtshalve herkend als dealen.
  • Op 3 mei 2024 (16:30 uur) heeft de politie gezien dat verzoeker iets aan een persoon overhandigde en dat deze persoon iets uit zijn broekzak haalde om aan verzoeker te geven. Vervolgens gingen beiden een andere kant uit. Dit had alles weg van een drugsoverdracht.
  • Op 3 mei 2024 (19:30 uur) heeft de politie gezien dat verzoeker kort contact maakte met een man en dat verzoeker iets aan die man gaf. Bij controle is bij deze man niets aangetroffen maar er is gezien dat de man de drugs ter plaatse snel gebruikte voor hij wegfietste van de plek waar hij verzoeker heeft getroffen.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de hierboven weergegeven waarnemingen als onderbouwing van het opgelegde gebiedsverbod aan de magere kant zijn, te meer nu verzoeker niet is aangehouden en geen drugs zijn aangetroffen. Anderzijds heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan de waarnemingen van de politie te twijfelen en gaat het wel om handelingen van verzoeker in korte tijd die onmiskenbaar zijn te duiden als dealgedrag. Mede gelet op het feit dat aan verzoeker eerder over de periode van 3 november 2023 tot 2 februari 2024 een gebiedsverbod is opgelegd in combinatie met het gegeven dat het dorp Glanerburg geplaagd wordt door (veelal Duitse) drugsverslaafden en drugsoverdrachten is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat verweerder hier heeft kunnen aannemen dat sprake was van een ernstige verstoring van de openbare orde en dat ernstige vrees bestaat voor een verdere verstoring.
Evenredigheid
13. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij door het opgelegde gebiedsverbod onevenredig in zijn belangen wordt geschaad omdat familieleden en vrienden in het gebied wonen waarop het gebiedsverbod betrekking heeft en een groot deel al heeft aangegeven geen medewerking te verlenen om verzoeker buiten het gebied te treffen. Ook kan hij het treinstation Glanerbrug niet meer bereiken.
Verweerder ook had kunnen kiezen voor een lichtere maatregel zoals het geven van een waarschuwing. Verzoeker heeft zich gehouden aan het eerdere gebiedsverbod; een waarschuwing en daarmee een dreiging met een gebiedsverbod biedt aldus voldoende afschrikwekkende werking om hetzelfde te bereiken.
14. De voorzieningenrechter is vooralsnog niet gebleken van zodanig zwaarwegende belangen bij verzoeker dat verweerder van het gebiedsverbod af had moeten zien. Deze gestelde belangen zijn ook niet geloofwaardig toegelicht. Onduidelijk is gebleven waar verzoeker woont maar hij kan zijn moeder in Glanerbrug blijven bezoeken. Verder is wel gesteld maar niet gebleken dat verzoeker voor zijn vervoer enkel is aangewezen op de trein en ernstig in zijn belangen is geschaad doordat hij station Glanerbrug niet meer kan bereiken. Ter zitting is in dit verband namens verweerder aangegeven dat verzoeker lopend eerder bij een bushalte is dan bij station Glanerbrug. Evenmin is duidelijk geworden waarom verzoeker geen gebruik zou kunnen maken van een (elektrische) fiets of bijvoorbeeld de in de bestuurlijke rapportage genoemde elektrische step waarop hij is gezien.
Dat verweerder ook een waarschuwing op had kunnen leggen kan de voorzieningenrechter, gelet op het reeds eerder opgelegde gebiedsverbod niet volgen. Verzoeker was door het eerdere gebiedsverbod in verband met dealgedrag een gewaarschuwd man. Dat verzoeker zich aan het eerder gebiedsverbod heeft gehouden, heeft er kennelijk niet toe geleid dat hij zijn gedrag veranderd heeft.
15. Verweerder heeft bij het gebruik van zijn bevoegdheid het algemene belang bij beëindiging van de ordeverstoring en het voorkomen van nieuwe verstoringen zwaarder mogen laten wegen dan het belang van verzoeker om zich vrijelijk te kunnen verplaatsen.
16. Omdat de bevoegdheid van verweerder tot het opleggen van een gebiedsverbod bij wet is voorzien en het opleggen ervan noodzakelijk was ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, heeft verweerder, anders dan verzoeker betoogt, niet in strijd gehandeld met artikel 8 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

17. De voorzieningenrechter heeft gelet op het voorgaande vooralsnog onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat het primaire besluit in bezwaar geen stand zal houden. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Y. van Arnhem, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2839
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2112