4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen, het navolgende.
Feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van het procesdossier worden vastgesteld. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 21 juni 2023 rond 16:30 uur wilde verdachte met zijn personenauto van het merk BMW type X1, achteruitrijden van de oprit van zijn woning aan de [adres 1] , gemeente Deventer, de doorgaande weg op. Hij wilde de [adres 2] op rijden richting de [adres 3] . Toen zag hij een jongen (de zevenjarige [slachtoffer] ) en een vrouw (de moeder van [slachtoffer] ), beiden op een fiets, naderen over de [adres 2] en stopte hij. Verdachte wilde ruimte maken voor hen en zijn auto weer iets naar voren rijden, maar hij reed, voor iedereen onverwachts, achteruit.
Op het moment dat [slachtoffer] achter de BMW fietste, werd hij door de achteruitrijdende BMW geraakt. [slachtoffer] kwam ten val en raakte met zijn fiets beklemd onder de achterzijde van de BMW. Verdachte remde hierop niet, maar reed verder achteruit. De BMW kwam tot stilstand tegen een boom, waarbij de fiets en [slachtoffer] deels ingeklemd kwamen tussen de boom en de achter/onderzijde van de BMW.
[slachtoffer] overleed ter plaatse aan zijn verwondingen.
Na het ongeval is onderzoek gedaan door de forensische opsporing verkeer. Zij concludeerden dat het ongeval niet te wijten was aan een technische bijzonderheid van de BMW.
Ten aanzien van schuld in de zin van artikel 6 WVW
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad valt in zijn algemeenheid niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan niet worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Beoordeeld dient dus te worden of sprake is van ten minste een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De rechtbank overweegt ten aanzien daarvan als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting op 23 juli 2024 onder meer verklaard:
…”
Ik reed achteruit in mijn BMW op de oprit bij mijn woning om de [adres 2] op te rijden. Ik zag toen [slachtoffer] en zijn moeder en stopte voor hen. Daarna maakte ik de beslissing om weer vooruit de oprit op te rijden om duidelijk te maken aan hen dat ik ze had gezien. Op het moment dat ik stopte met de auto, stond de versnellingsbak in de R. Met een klein knopje op de pook moet je schakelen naar de D. Ik dacht ik geschakeld had naar D en gaf gas, maar in plaats van vooruit te gaan, ging ik naar achteren. Ik raakte in paniek en heb de versnellingspook er helemaal uitgeduwd en er vervolgens uitgetrokken. Mijn intentie was om weer naar voren te rijden.
…Ik rijd een automaat. Als je je voet van de rem afhaalt, gaat de auto rijden. Ik stond stil. Als je dan iets wil veranderen, vooruit of achteruit, moet je voet van de rem af.”
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde feiten en omstandigheden en verklaring van verdachte blijkt dat verdachte een bedieningsfout heeft gemaakt toen hij weer vooruit wilde rijden op de oprit aan de [adres 2] . De BMW ging – door het niet zetten van de versnelling in de D – achteruit. Daardoor raakte verdachte in paniek, gaf hij meer gas in de hoop vooruit te rijden en trok hij uiteindelijk de versnellingspook los. Ondanks dat dit handelen desastreuse gevolgen heeft gehad, is deze enkele bedieningsfout van verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een verwijt dat valt in de termen van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Nu geen sprake is van zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Gevaarzettend gedrag in de zin van artikel 5 WVW?
Bij de beoordeling of verdachte een overtreding van artikel 5 WVW heeft begaan moet worden vastgesteld of verdachte zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg werd gehinderd of kon worden gehinderd.
Gelet op de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat hiervan sprake is. Verdachte is immers achteruitgereden op de oprit behorend bij het perceel [adres 1] de doorgaande weg op, terwijl op dat moment daar [slachtoffer] en zijn moeder fietsten. Hierdoor heeft de verdachte gevaar op de weg veroorzaakt, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt in het verkeersongeval. Dit maakt dan ook dat de rechtbank van oordeel is dat de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW wettig en overtuigend is bewezen.