ECLI:NL:RBOVE:2024:4204

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
08.295338.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door verkeersgevaarlijk rijgedrag van een 85-jarige bestuurder

Op 6 augustus 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 85-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan verkeersgevaarlijk rijgedrag. De verdachte reed op 21 juni 2023 in Diepenveen achteruit van zijn oprit en botste tegen een zevenjarige fietser, die ter plaatse aan zijn verwondingen overleed. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren met een proeftijd van 2 jaren. Tijdens de zitting op 23 juli 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie vorderde vrijspraak van het primair ten laste gelegde, terwijl de verdediging pleitte voor algehele vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een bedieningsfout had gemaakt, maar dat dit niet aan te merken was als schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. Wel werd vastgesteld dat de verdachte gevaar op de weg had veroorzaakt, wat leidde tot de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden, maar ook met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld. De rechtbank legde een taakstraf op, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.295338.23 (P)
Datum vonnis: 6 augustus 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1939 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 juli 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.C.H. Pronk, advocaat in Apeldoorn, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de door de moeder van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) namens haar en de vader van [slachtoffer] voorgedragen verklaring als nabestaanden.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 21 juni 2023 in Diepenveen als bestuurder van een motorrijtuig door zijn schuld een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] is overleden, dan wel dat verdachte gevaar/hinder op de weg heeft veroorzaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 21 juni 2023 te Diepenveen, gemeente Deventer, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmedeachterwaarts rijdende
vanuit een in- en/of uitrit, behorende bij perceel [adres 1] en/of gekomen nabij de weg, de [adres 2] ,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,gekomen nabij de weg, de [adres 2] , al accelererend met zijn motorrijtuig achterwaarts te rijden en/of de [adres 2] op te rijden en/of (daarbij)
een medeweggebruiker (fietser), die zijn, verdachtes, motorrijtuig al zeer dicht was genaderd en/of zich achter het motorrijtuig van verdachte bevond, geenonbelemmerde doorgang te verlenen en/of (vervolgens)
op/tegen voornoemde medeweggebruiker te botsen en/of te rijden en/of (daarbij) accelererend over voornoemde medeweggebruiker te rijden en/of (vervolgens)
op/tegen een aan de overzijde van de [adres 2] staande boom te botsen en/of te rijden,waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 juni 2023 te Diepenveen, gemeente Deventer, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee achterwaarts rijdendevanuit een in- en/of uitrit, behorende bij perceel [adres 1] en/of gekomen nabij de weg, de [adres 2] ,
al accelererend met zijn motorrijtuig achterwaarts is gereden en/of de [adres 2] is opgereden en/of (daarbij) een medeweggebruiker (fietser), die zijn, verdachtes, motorrijtuig al zeer dicht wasgenaderd en/of zich achter het motorrijtuig van verdachte bevond, geen onbelemmerde doorgang heeft verleend en/of (vervolgens)
op/tegen voornoemde medeweggebruiker is gebotst en/of gereden en/of (daarbij) accelererend over voornoemde medeweggebruiker is gereden en/of (vervolgens)
op/tegen een aan de overzijde van de [adres 2] staande boom is gebotst en/of gereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
Ontvankelijkheid officier van justitie
De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moet worden omdat de vervolging van verdachte geen enkel doel meer treft, gelet op het al toegevoegde leed.
De rechtbank overweegt dat om te komen tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie er sprake moet zijn van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een behoorlijke procesorde. Daarbij geldt als criterium dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig een aan de rechtbank overgelegd schriftelijk requisitoir – gevorderd verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde. Ter onderbouwing daarvan heeft zij aangevoerd dat geen sprake is van een aanmerkelijke mate van schuld. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft zij gerekwireerd tot een bewezenverklaring.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – overeenkomstig een aan de rechtbank overgelegde pleitnota – algehele vrijspraak betoogd. Ter onderbouwing daarvan heeft zij aangevoerd dat verdachte een enkele bedieningsfout heeft gemaakt. Dit is onvoldoende om schuld in de zin van artikelen 6 en 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) aan te nemen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen, het navolgende. [1]
Feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van het procesdossier worden vastgesteld. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 21 juni 2023 rond 16:30 uur wilde verdachte met zijn personenauto van het merk BMW type X1, achteruitrijden van de oprit van zijn woning aan de [adres 1] , gemeente Deventer, de doorgaande weg op. Hij wilde de [adres 2] op rijden richting de [adres 3] . Toen zag hij een jongen (de zevenjarige [slachtoffer] ) en een vrouw (de moeder van [slachtoffer] ), beiden op een fiets, naderen over de [adres 2] en stopte hij. Verdachte wilde ruimte maken voor hen en zijn auto weer iets naar voren rijden, maar hij reed, voor iedereen onverwachts, achteruit.
Op het moment dat [slachtoffer] achter de BMW fietste, werd hij door de achteruitrijdende BMW geraakt. [slachtoffer] kwam ten val en raakte met zijn fiets beklemd onder de achterzijde van de BMW. Verdachte remde hierop niet, maar reed verder achteruit. De BMW kwam tot stilstand tegen een boom, waarbij de fiets en [slachtoffer] deels ingeklemd kwamen tussen de boom en de achter/onderzijde van de BMW. [2]
[slachtoffer] overleed ter plaatse aan zijn verwondingen.
Na het ongeval is onderzoek gedaan door de forensische opsporing verkeer. Zij concludeerden dat het ongeval niet te wijten was aan een technische bijzonderheid van de BMW.
Ten aanzien van schuld in de zin van artikel 6 WVW
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad valt in zijn algemeenheid niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan niet worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Beoordeeld dient dus te worden of sprake is van ten minste een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De rechtbank overweegt ten aanzien daarvan als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting op 23 juli 2024 onder meer verklaard:
…”
Ik reed achteruit in mijn BMW op de oprit bij mijn woning om de [adres 2] op te rijden. Ik zag toen [slachtoffer] en zijn moeder en stopte voor hen. Daarna maakte ik de beslissing om weer vooruit de oprit op te rijden om duidelijk te maken aan hen dat ik ze had gezien. Op het moment dat ik stopte met de auto, stond de versnellingsbak in de R. Met een klein knopje op de pook moet je schakelen naar de D. Ik dacht ik geschakeld had naar D en gaf gas, maar in plaats van vooruit te gaan, ging ik naar achteren. Ik raakte in paniek en heb de versnellingspook er helemaal uitgeduwd en er vervolgens uitgetrokken. Mijn intentie was om weer naar voren te rijden.
…Ik rijd een automaat. Als je je voet van de rem afhaalt, gaat de auto rijden. Ik stond stil. Als je dan iets wil veranderen, vooruit of achteruit, moet je voet van de rem af.” [3]
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde feiten en omstandigheden en verklaring van verdachte blijkt dat verdachte een bedieningsfout heeft gemaakt toen hij weer vooruit wilde rijden op de oprit aan de [adres 2] . De BMW ging – door het niet zetten van de versnelling in de D – achteruit. Daardoor raakte verdachte in paniek, gaf hij meer gas in de hoop vooruit te rijden en trok hij uiteindelijk de versnellingspook los. Ondanks dat dit handelen desastreuse gevolgen heeft gehad, is deze enkele bedieningsfout van verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een verwijt dat valt in de termen van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Nu geen sprake is van zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Gevaarzettend gedrag in de zin van artikel 5 WVW?
Bij de beoordeling of verdachte een overtreding van artikel 5 WVW heeft begaan moet worden vastgesteld of verdachte zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg werd gehinderd of kon worden gehinderd.
Gelet op de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat hiervan sprake is. Verdachte is immers achteruitgereden op de oprit behorend bij het perceel [adres 1] de doorgaande weg op, terwijl op dat moment daar [slachtoffer] en zijn moeder fietsten. Hierdoor heeft de verdachte gevaar op de weg veroorzaakt, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt in het verkeersongeval. Dit maakt dan ook dat de rechtbank van oordeel is dat de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW wettig en overtuigend is bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op 21 juni 2023 te Diepenveen, gemeente Deventer, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee achterwaarts rijdendevanuit een in- en uitrit, behorende bij perceel [adres 1] en gekomen nabij de weg, de [adres 2] ,
al accelererend met zijn motorrijtuig achterwaarts is gereden en de [adres 2] is opgereden en (daarbij) een medeweggebruiker (fietser), die zijn, verdachtes, motorrijtuig al zeer dicht wasgenaderd en zich achter het motorrijtuig van verdachte bevond, geen onbelemmerde doorgang heeft verleend en (vervolgens)
tegen voornoemde medeweggebruiker is gebotst en gereden en(daarbij) accelererend over voornoemde medeweggebruiker is gereden en (vervolgens)
tegen een aan de overzijde van de [adres 2] staande boom is gebotst en
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 5 en 177 WVW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gelet op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en het overlijden van [slachtoffer] als gevolg van het gevaarlijke verkeersgedrag van verdachte gevorderd een taakstraf van 60 uren op te leggen aan verdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen met betrekking tot een op te leggen straf gemaakt.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van het strafbare feit
Verdachte heeft zich op 21 juni 2023 in Diepenveen schuldig gemaakt aan het veroorzaken van verkeersgevaarlijk rijgedrag. Dit gedrag heeft geresulteerd in een verkeersongeval. Verdachte is achteruit zijn oprit afgereden en is tegen de zevenjarige [slachtoffer] , die op weg was met zijn moeder naar de voetbaltraining, aangereden. [slachtoffer] kwam daardoor ten val en verdachte is over hem heengereden. [slachtoffer] is ter plaatse aan het opgelopen hoofdletsel overleden. Het leven van de mensen die [slachtoffer] lief hadden is plotseling rigoureus veranderd. Het gemis is voor hen, zoals ook uit de door [slachtoffer] moeder voorgedragen verklaring blijkt, enorm.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 11 juni 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Verdachte heeft ter terechtzitting verteld dat hij nog altijd met zijn partner aan de desbetreffende weg woont. Na het ongeval is hij vier maanden zijn rijbewijs kwijt geweest en heeft hij opnieuw rijexamen moeten doen. Ook heeft verdachte verklaard dat hij nog dagelijks aan het ongeval en het overlijden van [slachtoffer] denkt en dat dit zwaar op hem drukt.
Strafoplegging
Bij haar beslissing over de strafmodaliteit heeft de rechtbank acht geslagen op vergelijkbare strafzaken en het ernstige gevolg dat het gevaarlijke verkeersgedrag heeft gehad, te weten het overlijden van een jong kind. Ook weegt de rechtbank mee dat – naast het enorme verdriet dat de nabestaanden hebben – verdachte dagelijks geconfronteerd wordt met het ongeval en het overlijden van [slachtoffer] en met het besef van verantwoordelijkheid voor de dood van [slachtoffer] zal moeten leven. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een taakstraf van 60 uren, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend is.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het
primair ten lastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het subsidiair bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder subsidiair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
60 (zestig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen;
- bepaalt dat deze taakstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mrs. S.H. Peper en M. ter Riet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, met nummer PL0600—2202327997-1. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina 15, alinea 4 en 7. Pagina 16, alinea 5 en 6.
3.Zie het proces-verbaal ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 23 juli 2024.