ECLI:NL:RBOVE:2024:4193

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
ak_23_1833
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de invordering van een verbeurde dwangsom wegens het niet tijdig doen van een melding ‘brandveilig gebruik’

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de invordering van een verbeurde dwangsom van € 3.000,- door het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. Eiseres, een B.V. uit Zwolle, had niet tijdig een melding ‘brandveilig gebruik’ gedaan, wat verplicht was op grond van het Bouwbesluit 2012. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij de last onder dwangsom niet had ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de last onder dwangsom op 3 oktober 2022 per aangetekende en gewone post naar eiseres was verzonden. Eiseres stelde dat zij de last nooit had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat het niet ophalen van de aangetekende post voor rekening en risico van eiseres komt. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen reden was voor het college om af te zien van invordering of om de dwangsom verder te matigen, aangezien het college al een vermindering van de dwangsom had toegepast naar aanleiding van de zienswijze van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de invordering van de dwangsom rechtmatig was en eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1833

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

B.V. [eiseres] , uit Zwolle, eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, het college

(gemachtigde: H.C.S. van Dop).

Inleiding

1. Bij besluit van 30 mei 2023 heeft het college beslist tot invordering van een verbeurde dwangsom van € 3.000,- (het primaire besluit).
1.1.
Met het besluit van 25 juli 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is het college bij dit besluit gebleven.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vertegenwoordigd door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is gebruiker van het pand aan de [adres] . Hier exploiteert zij een stadscafé en restaurant.
3. Bij brief van 14 september 2021 heeft het college eiseres erop gewezen dat er geen melding ‘brandveilig gebruik’ is gedaan, terwijl dit wel verplicht is op grond van artikel 1.18 Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit). Het college heeft eiseres daarbij de mogelijkheid gegeven binnen twaalf weken alsnog een melding ‘brandveilig gebruik’ in te dienen.
4. Op 11 oktober 2021 heeft eiseres bij het college een melding ‘brandveilig gebruik’ ingediend.
5. Per e-mail van 19 oktober 2021 heeft het college aan eiseres laten weten dat de ingediende melding ‘brandveilig gebruik’ van 11 oktober 2021 niet voldeed aan de gestelde eisen. Daarbij heeft het college eiseres in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na de verzenddatum van de e-mail de ontbrekende gegevens alsnog in te dienen.
6. Eiseres heeft op 15 november 2021 per mail gereageerd op de e-mail van het college van 19 oktober 2021 met een deel van de gevraagde gegevens.
7. Op 10 augustus 2022 heeft het college eiseres per brief laten weten voornemens te zijn een last onder dwangsom op te leggen wegens het ontbreken van een (ontvankelijke) melding ‘brandveilig gebruik’. Het college heeft eiseres daarbij vijf weken de tijd gegeven om een en ander in orde te maken, alvorens een last onder dwangsom zal worden opgelegd. Eiseres heeft niet gereageerd op het voornemen en niet binnen vijf weken een melding ‘brandveilig gebruik’ gedaan.
8. Bij aangetekende en normale post heeft het college bij brieven van 3 oktober 2022 aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd wegens het ontbreken van een geldige melding ‘brandveilig gebruik’. Daarbij heeft het college eiseres twaalf weken de tijd gegeven een ontvankelijke melding ‘brandveilig gebruik’ in te dienen (de last) onder straffe van betaling van een dwangsom van € 5.000,- indien eiseres niet tijdig aan de last zou voldoen.
9. Op 28 februari 2023 heeft eiseres opnieuw een incomplete melding ‘brandveilig gebruik’ bij het college ingediend. Bij brief van 6 maart 2023 heeft het college aan eiseres laten weten dat de ingediende melding niet voldeed aan de gestelde eisen. Daarbij is eiseres gewezen op de ontbrekende gegevens en is haar verzocht een nieuwe melding in te dienen.
10. Op 28 maart 2023 heeft eiseres een nieuwe melding ‘brandveilig gebruik’ ingediend. Bij brief van 3 april 2023 heeft het college laten weten dat de melding volledig was en dat eiseres daarmee heeft voldaan aan de meldingsplicht.
11. Bij brief van 5 april 2023 heeft het college eiseres laten weten dat zij een dwangsom heeft verbeurd door het niet tijdig voldoen aan de opgelegde last onder dwangsom van 3 oktober 2022. Daarbij heeft het college aangekondigd de verbeurde dwangsom in te vorderen. Op 25 april 2023 heeft eiseres een zienswijze ingediend tegen de vooraankondiging van het college om over te gaan tot invordering van de verbeurde dwangsom.
12. Bij besluit van 30 mei 2023 heeft het college bij eiseres de verbeurde dwangsom ingevorderd. Naar aanleiding van de zienswijze van eiseres heeft het college aanleiding gezien de in te vorderen dwangsom te verminderen van € 5.000,- naar € 3.000,-.

Beoordeling door de rechtbank

13. De rechtbank beoordeelt of het college over heeft kunnen gaan tot invordering van de verbeurde dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
14. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Juridisch kader
15. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom en de invordering daarvan het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
16. Bij besluit van 3 oktober 2022 heeft het college aan eiser een last onder dwangsom opgelegd. Bij besluit van 30 mei 2023 heeft het college de verbeurde dwangsom vervolgens ingevorderd. Dat betekent dat in dit geval de wet- en regelgeving, waaronder het Bouwbesluit 2012, zoals dit gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
17. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage die onderdeel van deze uitspraak uitmaakt.
Is de opgelegde last verbeurd?
18. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij de opgelegde last onder dwangsom van 3 oktober 2022 nooit heeft ontvangen en daarom geen kennis heeft kunnen nemen van de last onder dwangsom. PostNL heeft geen bericht achtergelaten van de aangetekend verzonden brief. De rechtbank begrijpt hieruit dat eiseres van mening is dat de dwangsom niet is verbeurd.
19. De rechtbank overweegt dat, volgens vaste rechtspraak, een belanghebbende in de procedure tegen de invorderingsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren kan brengen die hij tegen de last onder dwangsom of last onder bestuursdwang naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. [1] Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank ziet in het standpunt van eiseres aanleiding om te beoordelen of zij de door het college opgelegde last onder dwangsom van 3 oktober 2022 heeft ontvangen, teneinde vast te stellen of de opgelegde last is verbeurd.
20. Het college heeft de last onder dwangsom van 3 oktober 2022 per aangetekende post en gewone post naar eiseres verstuurd. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geldt dat, als een stuk aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, moet worden onderzocht of dat stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het afhaalpunt van PostNL voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. [2]
21. Eiseres heeft geen feiten aannemelijk gemaakt op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. Dat er in de periode van het opleggen van de last onder dwangsom klachten waren over de bezorging van PostNL, maakt niet dat aannemelijk is gemaakt dat de aangetekende post niet op het juiste adres is aangeboden, of is nagelaten een bericht achter te laten, wat wel de gebruikelijke werkwijze van PostNL is. De rechtbank neemt daarbij ook in overweging dat door eiseres ter zitting mogelijk is geacht dat een van de medewerkers de brief in ontvangst heeft genomen, maar vervolgens heeft nagelaten de brief door te geven aan een leidinggevende. Dat komt voor rekening en risico van eiseres.
22. De beroepsgrond slaagt niet.
Had het college af moeten zien van invordering?
23. Eiseres voert verder aan dat het college wegens verzachtende omstandigheden, gelegen in de gebrekkige communicatie aan de kant van het college, af had moeten zien van invordering van de dwangsom, dan wel de dwangsom verder had moeten matigen.
24. Volgens standaardjurisprudentie van de Afdeling dient bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. [3]
25. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres aanvoert geen reden op basis waarvan het college af had moeten zien van invordering van de verbeurde dwangsom. Evenmin is er een reden om verdere matiging van de dwangsom toe te passen. Het college heeft reeds bij het primaire besluit, naar aanleiding van de ingediende zienswijze door eiseres, aanleiding gezien om de dwangsom met 40% te matigen naar € 3.000,- in verband met onduidelijke communicatie aan de zijde van het college. Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd die in de ogen van de rechtbank een verdere matiging rechtvaardigen.

Conclusie en gevolgen

26. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college over heeft kunnen gaan tot invordering van de verbeurde dwangsom. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Fortuin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:37

1. Alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, beslist het bestuursorgaan bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.
(…)
Bouwbesluit 2012

Artikel 1.18. Gebruiksmeldingplicht

1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een gebruiksmelding:
a. een bouwwerk in gebruik te nemen of te gebruiken indien:
1. daarin meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn, of
2. toepassing is gegeven aan artikel 1.3 in verband met een in hoofdstuk 6 of 7 uit het oogpunt van brandveiligheid gegeven voorschrift, en
b. een woonfunctie in gebruik te nemen of te gebruiken voor kamergewijze verhuur.
(…)

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1896.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:383.