Beoordeling door de rechtbank
13. De rechtbank beoordeelt of het college over heeft kunnen gaan tot invordering van de verbeurde dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
14. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
15. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom en de invordering daarvan het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
16. Bij besluit van 3 oktober 2022 heeft het college aan eiser een last onder dwangsom opgelegd. Bij besluit van 30 mei 2023 heeft het college de verbeurde dwangsom vervolgens ingevorderd. Dat betekent dat in dit geval de wet- en regelgeving, waaronder het Bouwbesluit 2012, zoals dit gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
17. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage die onderdeel van deze uitspraak uitmaakt.
Is de opgelegde last verbeurd?
18. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij de opgelegde last onder dwangsom van 3 oktober 2022 nooit heeft ontvangen en daarom geen kennis heeft kunnen nemen van de last onder dwangsom. PostNL heeft geen bericht achtergelaten van de aangetekend verzonden brief. De rechtbank begrijpt hieruit dat eiseres van mening is dat de dwangsom niet is verbeurd.
19. De rechtbank overweegt dat, volgens vaste rechtspraak, een belanghebbende in de procedure tegen de invorderingsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren kan brengen die hij tegen de last onder dwangsom of last onder bestuursdwang naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen.Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank ziet in het standpunt van eiseres aanleiding om te beoordelen of zij de door het college opgelegde last onder dwangsom van 3 oktober 2022 heeft ontvangen, teneinde vast te stellen of de opgelegde last is verbeurd.
20. Het college heeft de last onder dwangsom van 3 oktober 2022 per aangetekende post en gewone post naar eiseres verstuurd. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geldt dat, als een stuk aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, moet worden onderzocht of dat stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het afhaalpunt van PostNL voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten.
21. Eiseres heeft geen feiten aannemelijk gemaakt op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. Dat er in de periode van het opleggen van de last onder dwangsom klachten waren over de bezorging van PostNL, maakt niet dat aannemelijk is gemaakt dat de aangetekende post niet op het juiste adres is aangeboden, of is nagelaten een bericht achter te laten, wat wel de gebruikelijke werkwijze van PostNL is. De rechtbank neemt daarbij ook in overweging dat door eiseres ter zitting mogelijk is geacht dat een van de medewerkers de brief in ontvangst heeft genomen, maar vervolgens heeft nagelaten de brief door te geven aan een leidinggevende. Dat komt voor rekening en risico van eiseres.
22. De beroepsgrond slaagt niet.
Had het college af moeten zien van invordering?
23. Eiseres voert verder aan dat het college wegens verzachtende omstandigheden, gelegen in de gebrekkige communicatie aan de kant van het college, af had moeten zien van invordering van de dwangsom, dan wel de dwangsom verder had moeten matigen.
24. Volgens standaardjurisprudentie van de Afdeling dient bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
25. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres aanvoert geen reden op basis waarvan het college af had moeten zien van invordering van de verbeurde dwangsom. Evenmin is er een reden om verdere matiging van de dwangsom toe te passen. Het college heeft reeds bij het primaire besluit, naar aanleiding van de ingediende zienswijze door eiseres, aanleiding gezien om de dwangsom met 40% te matigen naar € 3.000,- in verband met onduidelijke communicatie aan de zijde van het college. Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd die in de ogen van de rechtbank een verdere matiging rechtvaardigen.