ECLI:NL:RBOVE:2024:4167

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
AK_24_2868_2869
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorzieningen inzake omgevingsvergunning voor zoutwinning in Haaksbergen

Op 1 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van verzoeken om voorlopige voorzieningen met betrekking tot omgevingsvergunningen voor zoutwinning in Haaksbergen. De verzoekster, een stichting, had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunningen die op 27 maart 2024 waren verleend aan Nobian Salt B.V. voor de aanleg van transportleidingen en een mijnbouwinrichting. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de vergunninghouder, die de werkzaamheden wilde voortzetten, zwaarder wogen dan de belangen van de verzoekster, die de werkzaamheden wilde schorsen. De voorzieningenrechter stelde vast dat er geen spoedeisend belang was voor de verzoekster, aangezien de werkzaamheden pas konden beginnen na het verkrijgen van de benodigde vergunningen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het besluit om de omgevingsvergunningen te verlenen niet evident onrechtmatig was en dat de verzoeken om voorlopige voorzieningen werden afgewezen. Hierdoor konden de werkzaamheden doorgaan tijdens de beroepsprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 24/2868 en 24/2869

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

Stichting [verzoekster] , uit [vestigingsplaats 1] , verzoekster,

en

de Minister van Klimaat en Groene Groei,

verweerder.
Als
derde-partijnemen aan de zaken deel: de raad van de gemeente Haaksbergen (gemachtigde: L. Legtenberg) en Nobian Salt B.V. uit Hengelo
(gemachtigden mr. J.R. van Angeren en mr. R. Molenaar-Wingens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoekster tegen de door de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (rechtsvoorganger van verweerder) aan Nobian Salt B.V. (vergunninghouder) op 27 maart 2024 verleende omgevingsvergunningen.
De omgevingsvergunningen zijn verleend voor de aanleg van een transport- en distributieleidingentracé ten behoeve van de zoutwinning in Haakbergen ([kenmerk 1]) en voor de oprichting van een mijnbouwinrichting bestaande uit acht zoutwinningslocaties en het ombouwen van een bedrijfsgebouw op bedrijventerrein Stepelerveld tot pompstation voor het winnen en transporteren van pekel ([kenmerk 2]).
1.2
Verzoekster heeft beroepen ingesteld tegen de omgevingsvergunningen.
Daarnaast heeft verzoekster op 14 juni 2024 de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen en daarbij de beide verleende omgevingsvergunningen te schorsen tot het moment dat die vergunningen in rechte vaststaan.
1.3
Verweerder heeft op de verzoeken gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens verzoekster: [naam 1] (voorzitter) en
[naam 2] (penningmeester) en namens verweerder: mr. [naam 3] en mr. [naam 4] . Namens de raad van de gemeente Haaksbergen en namens vergunninghouder hebben deelgenomen de gemachtigden voornoemd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1
Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de aanvraag om de omgevingsvergunningen voor die datum is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelgeving nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.2
Het uitgangspunt van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dat het instellen van beroep de werking van een besluit niet opschort [1] . Dat uitgangspunt kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist [2] . Als er onverwijlde spoed is, zal de voorzieningenrechter beoordelen of een voorlopig oordeel kan worden gegeven over de vraag of het besluit evident onrechtmatig is. Daarna maakt de voorzieningenrechter een belangenafweging.
2.3
Een voorlopige voorziening is een tussenmaatregel die geldt tot, in dit geval, een uitspraak op het beroep is gedaan. De voorzieningenrechter geeft dus ook alleen een voorlopig oordeel waaraan de rechtbank die later een uitspraak moet doen in de beroepszaak, niet is gebonden. De voorzieningenrechter kan op dit moment niet ook onmiddellijk uitspraak doen op het beroep van verzoekster, omdat niet alle eisers die beroep hebben ingesteld of betrokken zijn bij het beroep van verzoekster tevens een verzoek om voorlopige voorziening hebben ingediend.
Het verzoek
3. Verzoekster verzoekt om schorsing van de verleende omgevingsvergunningen
tot het moment dat de vergunningen in rechte vaststaan, omdat vergunninghouder werkzaamheden verricht die onomkeerbare gevolgen hebben voor mens en natuur. Het gaat hierbij om onder meer: het vellen en ruimen van houtopstanden, bronbemaling en graafwerkzaamheden en horizontale boringen ten behoeve van ondergrondse leidingen /leidingwerk. Volgens verzoekster kunnen de bestreden omgevingsvergunningen geen standhouden vanwege de veiligheid van de omwonenden, het aantasten van de natuur en milieuaspecten.
Is sprake van een spoedeisend belang?
4.1
De voorzieningenrechter overweegt dat omgevingsvergunning met kenmerk [kenmerk 2] die ziet op de op activiteiten ’milieu’, het aanleggen van een boorgat’, en ‘handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening een zogenaamde fase 1 vergunning is. Ten tijde van de behandeling ter zitting was op de aanvraag voor de tweede fase (de activiteit ‘bouwen’) door verweerder nog geen besluit genomen. Blijkens mededeling van verweerders zijde ter zitting zal dit naar verwachting pas eind van dit jaar of begin volgend jaar gebeuren.
4.2
Indien een vergunning met toepassing van artikel 2.5 van de Wabo in fasen wordt verleend treden de beschikkingen met betrekking tot de eerste en tweede fase op dezelfde dag in werking. Deze dag is de laatste van de dagen waarop de beschikkingen, elk afzonderlijk in werking zouden treden [3] .
4.3
Dit betekent dat de activiteiten van het project pas kunnen worden uitgevoerd wanneer de beschikkingen voor beide fasen zijn verkregen en in werking zijn getreden.
4.4
Hieruit volgt dat op korte termijn geen begin kan worden gemaakt met de werkzaamheden die vergund zijn bij de omgevingsvergunning van 27 maart 2024 met kenmerk V-1192. Onder die omstandigheden is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen sprake van een spoedeisend belang aan de zijde van verzoekster ten aanzien van die vergunning.
4.5
Ten aanzien van het vellen van houtopstanden en het toepassen van bronbemaling overweegt de voorzieningenrechter dat de bestreden omgevingsvergunningen daar niet op zien. Het eventueel aanvangen van deze activiteiten kan geen reden zijn om de bestreden omgevingsvergunningen te schorsen. In zoverre is er geen sprake van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
4.6
Ten aanzien van de omgevingsvergunning [kenmerk 1] heeft vergunninghoudster aangegeven dat zij voornemens is vanaf 16 augustus 2024 te starten met de daarmee vergunde werkzaamheden: de aanleg van het leidingtracé. Daarmee is ten aanzien van omgevingsvergunnig [kenmerk 1] sprake van een spoedeisend belang. Uitsluitend ten aanzien van die vergunning wordt toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening.
Is sprake van en evident onrechtmatig besluit?
5.1
Het besluit waarbij omgevingsvergunning [kenmerk 1] is verleend, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet evident onrechtmatig. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
5.2
De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekster heeft aangevoerd geen grond voor een dergelijk oordeel.
5.3
Verweerder heeft zijn standpunt dat de vergunde werkzaamheden geen significante gevolgen hebben op beschermde soorten en beschermde gebieden en ook de extra stikstofdepositie ten gevolge van de beoogde ontwikkeling niet leidt tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden (Buurserzand en Haaksbergerveen) gebaseerd op het rapport “Toetsing flora en fauna en NNN-leidingentracé Haaksbergen van 6 mei 2021 opgesteld door Eelerwoude.
5.4
Verzoekster heeft geen concrete aanknopingspunten, in de vorm van een tegenrapport of anderszins, naar voren gebracht voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het rapport van Eelerwoude. De voorzieningenrechter ziet daarom vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat verweerde niet op het rapport heeft mogen afgaan. Verzoekster stelling dat dat rapport verouderd is en om die reden niet aan de bestreden omgevingsvergunning ten grondslag kan worden gelegd wordt niet gevolgd nu het ten aanzien van stikstof is geactualiseerd in november en december 2023.
5.5
De voorzieningenrechter gaat daarbij overigens nog voorbij aan de in het kader van het relativiteitsbeginsel, neergelegd in artikel 8:69a van de Awb, te stellen vraag of verzoekster voor wat betreft de gestelde aantasting van natuur en milieu zich beroept op normen die zien op bescherming van haar (statutaire) belangen.
5.6
Voor wat betreft de gestelde onveiligheid van omwonenden vanwege zogenaamde blow-outs bij de aanleg van de leidingen heeft vergunninghouder ter zitting voldoende overtuigend uiteengezet dat voor blow-outs bij de aanleg niet behoeft te worden gevreesd. Het risico op blow-outs bestaat uitsluitend bij een specifieke techniek van horizontaal gestuurde boringen waarbij bentoniet als hulpstof wordt gebruikt. Vergunninghoudster zal geen boringen uitvoeren met die specifieke techniek en geen gebruikmaken van bentoniet.
5.7
Ter zitting heeft verzoekster nog naar voren gebracht dat vergunninghoudster niet als belanghebbende bij de omgevingsvergunning voor het leidingtracé kan worden aangemerkt omdat het plan voor de aanleg daarvan niet kan worden verwezenlijkt. Dit omdat nog niet van alle grondeigenaren toestemming is verkregen voor het gebruik van het land. Vergunninghoudster heeft in reactie hierop aangegeven er vertrouwen in te hebben dat alle benodigde instemmingen tijdig zullen worden verkregen.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verzoekster niet in staat zal zijn haar plannen te realiseren als gevolg van civielrechtelijke belemmeringen.
Wegen belangen door voorzieningenrechter
6.1
Wat de belangen van partijen betreft geldt dat vergunninghoudster zo spoedig mogelijk wil starten met de werkzaamheden wegens de dreigende uitputting van de huidige cavernes en de tijd die benodigd is voor het opstarten van de zoutwinning op een andere plaats, inclusief de aanleg van de daarvoor noodzakelijke infrastructuur.
Dat doet zij overigens uitdrukkelijk op eigen risico zolang (de rechtsgevolgen van) de omgevingsvergunningen nog niet in rechte vaststaan. Daar tegenover staat het belang van verzoekster die zoutwinning in de omgeving van Haaksbergen op de schaal en de wijze zoals (mogelijk onterecht) vergund wil tegenhouden.
6.2
De voorzieningenrechter overweegt dat de eindsituatie bij het gebruik van de omgevingsvergunning [kenmerk 1] voor de aanleg van het leidingtracé niet onomkeerbaar is. Het gaat om de aanleg van leidingen, grotendeels in sleuven en 2 middels gestuurde boringen, die weer ongedaan gemaakt kan worden door verwijderen van de leidingen en het dichtmaken van de sleuven en de boorgaten als blijkt dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden. Op dit moment zijn de gevolgen van het projectplan voor verzoekster niet zo verstrekkend dat zij de uitspraak op het beroep niet kan afwachten. Dit afwegend weegt het belang van vergunninghoudster om door te kunnen gaan met de werkzaamheden op dit moment zwaarder dan de belangen van verzoekster om de werkzaamheden te schorsen.
Conclusie
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Dit betekent dat de werkzaamheden door kunnen gaan tijdens de beroepsprocedures. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Landstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 6.16 van de Awb
2.Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb
3.Artikel 6.3 van de Wabo