ECLI:NL:RBOVE:2024:414

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
84-120234-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke belastingfraude met een taakstraf en geldboete als gevolg

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die schuldig is bevonden aan het medeplegen van opzettelijke belastingfraude. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, en een geldboete van €1.800,-. De zaak betreft belastingfraude die plaatsvond tussen 10 juli 2009 en 1 mei 2013, waarbij de verdachte samen met anderen opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan. De verdachte heeft een constructie opgezet waarbij dividenduitkeringen werden omgezet in schenkingen of leningen, waardoor te weinig belasting werd geheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vrijwillig heeft ingestemd met een afdoeningsvoorstel van het Openbaar Ministerie, waarin hij zich schuldig heeft verklaard aan de belastingfraude. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat meegewogen. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit, wat in zijn voordeel heeft gewerkt. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde feit en heeft hem vrijgesproken van andere tenlasteleggingen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer in Zwolle, en de rechtbank heeft de wettelijke voorschriften toegepast die van toepassing zijn op belastingfraude.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84-120234-22 (P)
Datum vonnis: 25 januari 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 2 maart 2023 en 11 januari 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Lambregts en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. H.J. Voors, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 11 januari 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 10 juli 2009 tot en met 1 mei 2013 samen met een ander of alleen opzettelijke onjuiste of onvolledige aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan en/of heeft laten doen over de jaren 2010 en 2011 ten name van [betrokkene 1] en over het jaar 2011 ten name van [betrokkene 2] met als doel dat te weinig belasting werd geheven (
primair), dan wel hieraan medeplichtig is geweest (
subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 10 juli 2009 tot en met 1 mei 2013 te Hattem,
Wezep, Deventer, Apeldoorn, Zwolle en/of Cornwerd, in elk geval in Nederland
en/of Cyprus,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen en/of alleen,
(telkens) opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale) aangiften
voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren:
a. 2010 en/of 2011 ten name van [betrokkene 1] (zie AMB-034, p. 419 e.v.), en/of
b. 2011 ten name van [betrokkene 2] (zie AMB-034, p. 445 e.v.),
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben
doen/laten doen (zie aanvullend proces-verbaal AMB-036),
door (telkens) op/in die (digitale) aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar
inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en/of uit sparen en beleggen (box 3) op te
geven en/of te doen/laten opgeven,
terwijl die feiten (telkens) ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] in of omstreeks de periode van 17 juli 2012 tot en
met 1 mei 2013 te Apeldoorn, Zwolle en/of Cornwerd, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen en/of alleen,
(telkens) opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale) aangiften
voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren:
a. 2010 en/of 2011 ten name van [betrokkene 1] (zie AMB-034, p. 419 e.v.), en/of
b. 2011 ten name van [betrokkene 2] (zie AMB-034, p. 445 e.v.),
(telkens) onjuist en/of onvolledig hebben gedaan en/of hebben doen/laten doen,
door (telkens) op/in die (digitale) aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar
inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en/of uit sparen en beleggen (box 3) op te
geven en/of te doen/laten opgeven,
terwijl die feiten (telkens) ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
bij/tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijven hij, verdachte, tezamen en
in vereniging met een ander en/of alleen, in of omstreeks de periode van 10 juli
2009 tot en met 1 mei 2013 te Hattem, Wezep, Deventer en/of Apeldoorn, in elk
geval in Nederland en/of in Cyprus,
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of
opzettelijk behulpzaam is geweest door – zakelijk weergegeven – een constructie
(SBS7) met binnen- en/of buitenlandse (rechts)personen op te zetten, te verkopen,
aan te bieden, te beheren en/of te faciliteren voor voornoemde personen teneinde ogenschijnlijk belastingvrije giften, schenkingen en/of leningen mogelijk te maken
en/of voor te wenden.

3.De procesafspraken

3.1
Inleidende opmerkingen
Op 3 januari 2024 heeft de officier van justitie mr. Lambregts de rechtbank geïnformeerd dat overeenstemming was bereikt over de inhoud van procesafspraken, waaronder begrepen een afdoeningsvoorstel met betrekking tot onderhavige strafzaak.
Het afdoeningsvoorstel dat door de officier van justitie en de raadsman aan de rechtbank is voorgelegd, houdt, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, concreet het volgende in:
Het Openbaar Ministerie vordert zodanige wijziging van de tenlastelegging dat feit 2 komt te vervallen.
De verdediging voert ten aanzien van de gewijzigde tenlastelegging geen bewijsverweer.
Alle eventueel nog openstaande onderzoekswensen van de verdediging komen te vervallen.
Door ondertekening van dit afdoeningsvoorstel bekent verdachte zich schuldig te hebben gemaakt aan het medeplegen van de onder feit 1 tenlastegelegde inkomstenbelastingfraude. Verdachte bekent aan die inkomstenbelastingfraude een intellectuele en materiële bijdrage te hebben geleverd.
Het Openbaar Ministerie eist ter terechtzitting een taakstraf van 240 uren te vervangen door 120 dagen hechtenis, waarvan tachtig uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een onvoorwaardelijk geldboete van € 1.800,00 te vervangen door 28 dagen hechtenis. Daarbij is in het licht van de LOVS-oriëntatiepunten voor fraude uitgegaan van een benadelingsbedrag van € 309.875,00 zoals berekend in de nadeelberekening d.d. 28 december 2023. De geldboete is afgerond 1% van het berekende bedrag aan verdiensten voor verdachte ad € 182.058,50.
De verdediging voert geen strafmaatverweer.
De verdachte zal aanwezig zijn ter terechtzitting zodat de rechtbank de totstandkoming van dit afdoeningsvoorstel kan toetsen.
Het Openbaar Ministerie en de verdediging zien af van het instellen van hoger beroep, als en nadat de rechtbank overeenkomstig de inhoud van dit afdoeningsvoorstel vonnis wijst.
Het afdoeningsvoorstel vervalt indien en voor zover dat niet gevolgd wordt door de rechtbank.
3.2
Inhoudelijke behandeling
Tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op de terechtzitting van 11 januari 2024 zijn de procesafspraken zoals deze zijn vervat in het afdoeningsvoorstel, indringend met de verdachte besproken. De verdachte heeft aangegeven goed te hebben begrepen wat de gemaakte afspraken inhouden en wat de gevolgen daarvan zijn. Hij heeft aangegeven volledig achter die afspraken te staan, deze overeenkomst vrijwillig te zijn aangegaan en op geen enkele wijze onder druk te zijn gezet. Ook is duidelijk geworden dat de verdachte bij het hele proces om tot afspraken te komen, steeds voorzien is geweest van rechtskundige bijstand.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat de verdachte vrijwillig en op basis van voor hem voldoende duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan wat in het afdoeningsvoorstel is overeengekomen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de verdachte zich bewust is van de rechtsgevolgen van de in de overeenkomst neergelegde procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Daarmee is tevens voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) stelt.
De rechtbank benadrukt dat zij geen partij is bij de gemaakte procesafspraken en daaraan dus ook niet gebonden is. De rechtbank heeft een eigen verantwoordelijkheid en dat betekent dat bij de behandeling op de zitting de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv leidend is geweest.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. Het bewijs [1]
5.1
Inleiding
Onderhavige strafzaak maakt deel uit van het grootschalige Olympic-project dat is gestart na het bekend worden van de zogenaamde Panama-papers en uit verkregen restinformatie uit onderzoeken bij banken in Luxemburg. De restinformatie heeft betrekking op transactiegegevens van de rechtspersonen [bedrijf 1] en de ‘[bedrijf 2]’. Op de Luxemburgse bankrekeningen van [bedrijf 1] kwamen transacties binnen met de omschrijving ‘interim dividend’, waarna korte tijd later vergelijkbare transacties uitgingen naar natuurlijke personen met de omschrijving ‘gift’ of ‘lening’. Tevens wordt in de restinformatie een document aangetroffen getiteld ‘Ways to get around the taxman’ waarin constructies worden omschreven die overeenkomsten vertonen met de mogelijke constructies die naar voren komen uit de analyse van de transactiegegevens van de bankrekeningen van [bedrijf 1].
Door de FIOD is vervolgens verder gerechercheerd naar Nederlandse personen die betrokkenheid zouden hebben bij deze dividendconstructies die als doel hadden het ‘omkatten’ van dividendgelden naar leningen en/of giften bestemd voor natuurlijke personen. In tegenstelling tot dividend is het ontvangen van een gift vanuit het buitenland in Nederland voor de schenkbelasting onbelast en valt buiten het toepassingsbereik van de inkomstenbelasting. Deze structuren worden aangeduid met de naam ‘Success by Sharing’ (verder: SBS7) met [bedrijf 3] Ltd. als topholding, en met de naam ‘Heerenaccoord’. Met deze structuren wordt getracht van deze regeling te profiteren. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn de bedenkers en vormgevers van de SBS7-structuur en hen wordt verweten dat zij samen met anderen belastingfraude hebben gepleegd door te adviseren over en het aanbieden van deze fiscale structuur met het doel en resultaat dat dividend van een Nederlandse vennootschap via deze constructie vrijwel volledig weer aan de ondernemer wordt uitgekeerd zonder dat deze uitkering in de Nederlandse aangifte inkomstenbelasting van de belastingplichtige is vermeld.
5.2
.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar het afdoeningsvoorstel, op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder verwijzing naar het afdoeningsvoorstel, geen bewijsverweer gevoerd.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 januari 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal van ambtshandeling (de SBS7-structuur die wordt aangeboden door [verdachte] en [medeverdachte]) van 31 juli 2019 (AMB-006);
  • het proces-verbaal van ambtshandeling (onderzoek aangiften inkomstenbelasting deelnemers SBS7-structuur) van 23 juli 2021 (AMB-034)
  • een geschrift, te weten de ambtsedige verklaring fiscaal nadeel [verdachte] van 28 december 2023.
5.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 10 juli 2009 tot en met 1 mei 2013 in Nederland
en Cyprus,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen,
(telkens) opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (digitale) aangiften
voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren:
a. 2010 en 2011 ten name van [betrokkene 1], en
b. 2011 ten name van [betrokkene 2],
(telkens) onjuist en onvolledig hebben gedaan of hebben
laten doen,
door (telkens) op die (digitale) aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar
inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en uit sparen en beleggen (box 3) op te
geven of te laten opgeven,
terwijl die feiten (telkens) ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;

7.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft conform het afdoeningsvoorstel gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren, waarvan tachtig uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren alsook tot een geldboete ter hoogte van € 1.800,00. De officier van justitie heeft ter terechtzitting uitdrukkelijk medegedeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn is verdisconteerd in het voorgelegde afdoeningsvoorstel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de eis van de officier van justitie, die in overeenstemming is met het afdoeningsvoorstel, te volgen.
8.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van belastingfraude. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben een constructie opgezet waarbij in Nederland belaste dividenden/bedrijfswinsten zijn ‘omgekat’ tot uit het buitenland afkomstige giften of leningen zodat over die geldbedragen ogenschijnlijk geen inkomstenbelasting hoefde te worden betaald. In werkelijkheid waren de door de belastingplichtigen ontvangen giften gemaskeerde, uit eigen onderneming afkomstige dividenduitkeringen. Aldus is door de belastingplichtigen die door verdachte werden geadviseerd minder belasting afgedragen dan zij verschuldigd waren. Verdachte heeft op zeer geraffineerde wijze de Belastingdienst om de tuin geleid, waarbij de gehanteerde structuren geen enkel ander doel dienden dan de werkelijke aard van de transacties aan het oog van de Belastingdienst te onttrekken. Op deze manier hebben zij misbruik gemaakt van het vertrouwen en het beginsel van solidariteit waarop het belastingstelsel is gestoeld en waar de samenleving in het kader van algemeen maatschappelijk belang en een behoorlijk functioneren van het financieel-economisch stelsel op moet kunnen rekenen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 13 december 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Op 29 augustus 2018 heeft in het kader van het strafrechtelijke onderzoek een doorzoeking plaatsgevonden op zowel het bedrijfs- als woonadres van verdachte. Op dat moment is jegens verdachte een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank stelt aldus vast dat op 29 augustus 2018 de redelijke termijn is aangevangen waarbinnen verdachte dient te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De datum van dit vonnis betreft 25 januari 2014 wat een overschrijding van de redelijke termijn betekent. Deze termijnoverschrijding komt voor rekening van het Openbaar Ministerie, nu niet is gesteld of gebleken dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die overschrijding van de redelijke termijn kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank stelt voorop dat zij haar eigen belangenafweging heeft gemaakt bij de bepaling van de op te leggen straf. Hoewel de ernst van het bewezen verklaarde op zichzelf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur rechtvaardigt, ziet de rechtbank na het afwegen van alle belangen voldoende aanleiding om conform het afdoeningsvoorstel een taakstraf en een geldboete op te leggen. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met het niet geringe tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte van
80 (tachtig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 1.800,00 (zegge: achttienhonderd euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
28 (achtentwintig) dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. H. Manuel en mr. F.M.A. ’t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.N. Esajas, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2024.
Buiten staat
Mr. F.M.A. ’t Hart is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD met nummer 63624 / Olympic. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.