ECLI:NL:RBOVE:2024:410

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
71.054927.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak verdachte van uitlokken schending ambtsgeheim en computervredebreuk

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het uitlokken van een politiemedewerker tot het schenden van diens ambtsgeheim en het plegen van computervredebreuk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1994, niet bewezen kon worden dat hij de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De zaak is behandeld op openbare terechtzittingen op 4 juli 2023 en 19 december 2023, waarna het onderzoek op 11 januari 2024 is gesloten. De officier van justitie, mr. M.B. van IJzerdoorn, had de verdachte aangeklaagd op basis van informatie die via het cryptocommunicatienetwerk EncroChat was verkregen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. B. Hartman, voerde aan dat de dagvaarding nietig was vanwege onvoldoende feitelijke onderbouwing van de tenlastelegging. De rechtbank oordeelde echter dat de dagvaarding geldig was en dat er voldoende duidelijkheid was over de beschuldigingen. Na beoordeling van het bewijs, dat voornamelijk indirect was, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71.054927.22 (P)
Datum vonnis: 25 januari 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4 juli 2023 en 19 december 2023. Op 11 januari 2024 is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van officier van justitie
mr. M.B. van IJzerdoorn, en van wat door verdachte en zijn raadsman, mr. B. Hartman, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte een politiemedewerker heeft uitgelokt tot het schenden van diens ambtsgeheim (feit 1) en het plegen van computervredebreuk (feit 2).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
[verbalisant] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 maart 2019 tot en met 27 januari 2021 te Amsterdam en/of in ieder geval (elders) in Nederland (telkens) opzettelijk (een) geheim(en) waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift (te weten artikel 7 van de Wet Politieregisters), te weten politieambtenaar,
verplicht was te bewaren, heeft geschonden, door (telkens) opzettelijk in het (geautomatiseerd) bedrijfsprocessensysteem van de politie (onder andere uit/in BVI-IB en/of BVH en/of MEOS en/of Bluespot en/of RDW en/of SKDB en/of GBA)
met gebruikmaking van een KENO-sleutel en/of het invoeren van persoonsgegevens en/of het invoeren van (een) kenteken(s), althans het invoeren van één of meerdere zoekslag(en), informatie over strafrechtelijke onderzoeken en/of persoonsgegevens en/of kentekengegevens en/of adresgegevens van één of meerdere perso(o)n(en) te bevragen
en/of op te zoeken en/of uit het systeem te halen en/of (vervolgens) die informatie/gegevens te verstrekken/door te geven aan verdachte,
welk(e) feit(en) hij, verdachte, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 14 maart 2019 tot en met 27 januari 2021 te Amsterdam en/of in ieder geval (elders) in Nederland
telkens opzettelijk heeft uitgelokt
door het verschaffen van inlichtingen, immers heeft verdachte
- aan [verbalisant] gegevens/informatie (te weten (een) kenteken(s) en/of (een) na(a)m(en) en/of
persoonsgegevens en/of adresgegevens) doorgegeven
met als doel het verkrijgen van aanvullende gegevens/informatie uit de politiesystemen;
2
[verbalisant] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 maart 2019 tot en met 27 januari 2021 te Amsterdam en/of in ieder geval (elders) in Nederland (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk in een (gedeelte van) een geautomatiseerd werk,
te weten het (geautomatiseerd) bedrijfsprocessensysteem van de politie (onder andere BVI-IB en/of BVH en/of MEOS en/of Bluespot en/of RDW en/of SKDB en/of GBA) is binnengedrongen met behulp van valse signalen of een valse sleutel,
te weten het (onbevoegd) gebruik maken van zijn gebruikersnaam en/of wachtwoord,
en hij vervolgens de gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt of worden overgedragen door middel van voornoemd geautomatiseerd werk, waarin hij zich wederrechtelijk bevond voor hemzelf en/of een ander heeft overgenomen, afgetapt en/of opgenomen
welk(e) feit(en) hij, verdachte, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 maart 2019 tot en met 27 januari 2021 te Amsterdam en/of in ieder geval (elders) in Nederland
telkens opzettelijk heeft uitgelokt
door het verschaffen van inlichtingen, immers heeft verdachte aan [verbalisant] gegevens/informatie (te weten (een) kenteken(s) en/of (een) na(a)m(en) en/of persoonsgegevens en/of adresgegevens) doorgegeven met als doel het verkrijgen van aanvullende gegevens/informatie uit de politiesystemen;

3.De voorvragen

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding nietig is, omdat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is. De verdenking ziet erop dat verdachte strafbare feiten heeft uitgelokt door het verschaffen van inlichtingen, namelijk door het doorgeven van ‘kentekens, namen en/of persoonsgegevens’. Dit is niet nader geconcretiseerd. Daardoor is het voor de verdediging onvoldoende helder waar de tenlastelegging zich precies op richt.
Artikel 261, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat de dagvaarding een opgave bevat van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding wanneer en waar het begaan zou zijn. De dagvaarding vormt het kader voor het onderzoek ter terechtzitting en begrenst de feiten die ter beoordeling aan de rechtbank worden voorgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat het niet nader concretiseren van ‘kentekens, namen en/of persoonsgegevens’ niet tot het oordeel leidt dat de dagvaarding nietig is. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de aard en beperkte omvang van het dossier. Als de tenlastelegging wordt gelezen in samenhang met het dossier kan geen twijfel bestaan over de gedragingen die verdachte wordt verweten. De conclusie is dat voldoende duidelijk is waartegen verdachte zich in deze zaak dient te verweren en wat de grenzen van het onderzoek van de rechtbank zijn. Er is daarom geen sprake van strijd met het bepaalde in artikel 6 EVRM.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding (ook voor het overige) geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Uit onderschepte berichten uit cryptocommunicatienetwerk EncroChat bleek dat door een politiemedewerker vertrouwelijke informatie werd verstrekt aan derden. Vervolgens is het onderzoek Lormont gestart. Uit het onderzoek is het vermoeden ontstaan dat een politiemedewerker meermaals raadplegingen in politiesystemen zou hebben gedaan op verzoek van de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 1] (hierna: [telefoonnummer 1] ) en [telefoonnummer 2] . Dit zou – volgens het proces-verbaal – dezelfde persoon zijn als EncroChat-gebruiker ‘ [alias 1] ’.
Om tot een bewezenverklaring te komen, moet onder meer worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker van die telefoonnummers was en dat hij de berichten naar de politiemedewerker heeft gestuurd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het voldoende aannemelijk is dat verdachte de berichten heeft verstuurd. Dat volgt voor een deel uit de inhoud. Ook heeft de politiemedewerker verklaard dat hij door verdachte is gevraagd om gegevens na te trekken.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het bewijs is gefundeerd op interpretaties van indirect bewijsmateriaal. Kennelijk is op enig moment de overtuiging ontstaan dat verdachte degene is geweest die de politiemedewerker zou hebben verzocht om bevragingen te doen in politiesystemen, waarna er omstandigheden met een twijfelachtige bewijswaarde bij zijn gezocht. Maar meerdere toevalligheden maken geen wettig en overtuigend bewijs. Omdat niet buiten enige twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte de berichten heeft gestuurd, dient hij van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De officier van justitie acht het vanwege de volgende in het proces-verbaal opgesomde omstandigheden voldoende aannemelijk dat verdachte de berichten heeft verstuurd:
  • De politiemedewerker heeft verdachte meermalen bevraagd in de politiesystemen, net als personen in de directe omgeving van verdachte. Volgens het proces-verbaal startten deze bevragingen
  • Ook kort na zo’n gemaakte afspraak is er een bevraging geweest die betrekking heeft op de mede-eigenaar van een verhuisbedrijf, een dag nadat diegene een melding bij de politie heeft gedaan omdat hij een gesprek met verdachte als bedreigend heeft ervaren;
  • Uit de politieregistratiesystemen volgt dat twee gebruikers het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in hun telefoon – die door de politie in beslag was genomen – hebben opgeslagen bij de naam ‘ [verdachte] ’;
  • Verder noemt ‘ [alias 1] ’ zichzelf ‘ [alias 2] ’ en wordt tijdens een aantal EncroChat-gesprekken een zendmast aangestraald in de omgeving van de woning van verdachte of zijn ex-vriendin. Het wachtwoord van ‘ [alias 1] ’ is ‘ [wachtwoord] ’ (Kroatisch voor ‘ [wachtwoord] ’ en 1994 is het geboortejaar van verdachte).
Verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend, maar heeft verdere vragen niet beantwoord. De politiemedewerker heeft verklaard dat verdachte hem in het verleden in de trein eens heeft gevraagd of hij bij de politie werkte en vervolgens – na een bevestigend antwoord – of hij geld wilde verdienen. De politiemedewerker heeft verklaard dat hij daar niet op is ingegaan. Ook heeft hij verklaard nooit informatie voor verdachte te hebben bevraagd en dat hij niets heeft gedaan met het telefoonnummer dat verdachte hem in de trein had gegeven.
De rechtbank stelt voorop dat het voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde noodzakelijk is dat de rechtbank op grond van wettige bewijsmiddelen buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat verdachte de berichten heeft verstuurd.
Het dossier bevat geen direct bewijs op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte de berichten heeft verstuurd. Noch uit de inhoud van de berichten noch uit de overige inhoud van de processtukken kan met voldoende zekerheid worden afgeleid dat verdachte de berichten heeft verstuurd. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er omstandigheden zijn die in de richting van verdachte wijzen. Die omstandigheden zijn evenwel niet dusdanig onderscheidend dat zij de conclusie kunnen dragen dat de verdachte, en niet een ander, de gebruiker van [telefoonnummer 1] is.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden – afzonderlijk en ook in onderlinge samenhang bezien – niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte de berichten heeft gestuurd. In aansluiting daarop en ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit de inhoud van de berichten overigens evenmin volgt dat daarin een nadrukkelijk verzoek tot het verstrekken van informatie is of wordt gedaan aan de politiemedewerker. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en zal hem dan ook vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. M.S. de Waard en
mr. L. Kesteloo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2024.
Mr. L. Kesteloo is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.