ECLI:NL:RBOVE:2024:4063

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
11179019 \ CV EXPL 24-2461
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en geschil over arbeidsovereenkomst in kort geding

In deze zaak heeft eiser, die tot 1 mei 2024 in dienst was bij gedaagde, een kort geding aangespannen om betaling van achterstallig salaris over de maanden april, mei en juni 2024. Eiser stelt dat zijn arbeidsovereenkomst tot 1 juli 2024 loopt, terwijl gedaagde aanvoert dat deze op 30 april 2024 is geëindigd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser recht heeft op salaris over april 2024, aangezien hij tot die datum in dienst was. Gedaagde heeft het salaris over deze maand niet betaald, wat leidt tot de veroordeling van gedaagde tot betaling van het achterstallige salaris, vermeerderd met vakantiegeld en wettelijke rente. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser voor de maanden mei en juni 2024 afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat de arbeidsovereenkomst tot 1 juli 2024 liep. Daarnaast zijn gedaagde ook de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten opgelegd. De uitspraak is gedaan in het kader van een kort geding, waarbij de spoedeisendheid van de vorderingen van eiser is erkend, gezien zijn financiële problemen door het uitblijven van salaris.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11179019 \ CV EXPL 24-2461
Vonnis in kort geding van 30 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats],
eisende partij, hierna te noemen [eiser],
gemachtigde: mr. P.M. van Wattum,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende in [vestigingsplaats],
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde],
vertegenwoordigd door [naam].

1.De procedure

1.1.
[eiser] is dit kort geding begonnen met de dagvaarding van 1 juli 2024. Tussen partijen loopt ook een verzoekschriftprocedure over hetzelfde geschil (met zaaknummer 11180503 \ EJ VERZ 24-231). Om die reden zijn dit kort geding en het verzoekschrift gelijktijdig behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 16 juli 2024. Beide partijen zijn verschenen. Mr. van Wattum heeft een pleitnota overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.2.
Mr. van Wattum heeft in zijn pleitnotities een wijziging van eis opgenomen. In tegenstelling tot het gewijzigde verzoek in de bodemzaak dat wèl ter zitting is besproken, heeft mr. van Wattum de eiswijziging in dit kort geding niet aangekondigd, niet toegestuurd en ter zitting niet expliciet genoemd en deze is ter zitting dus niet afdoende toegelicht. De kantonrechter laat de eiswijziging in kort geding dan ook buiten beschouwing.

2.De feiten

2.1.
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1999, is op 1 november 2022 in dienst getreden bij [gedaagde] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Het salaris bedroeg recentelijk € 2.317,83 bruto per maand.
2.2.
Na – op initiatief van [gedaagde] – enige tijd via payrollbedrijf Persoonality voor [gedaagde] te hebben gewerkt, is [eiser] sinds 1 augustus 2023 weer rechtstreeks in dienst bij [gedaagde].
2.3.
[eiser] heeft zich op 26 februari 2024 ziekgemeld.
2.4.
Op 31 maart 2024 heeft [gedaagde] de arbeidsovereenkomst met [eiser] per email opgezegd per 30 april 2024. [eiser] heeft daarop aan [gedaagde] medegedeeld dat hij van mening is dat zijn arbeidsovereenkomst tot 1 juli 2024 loopt.
2.5.
[gedaagde] heeft het salaris van [eiser] over de maanden april, mei en juni 2024 niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van het achterstallige salaris van € 2.317,83 bruto over de maanden april, mei en juni 2024 en voor zover opeisbaar het salaris over iedere maand dat het dienstverband voortduurt, inclusief vakantiegeld, emolumenten en cao-verhogingen. Daarnaast vordert [eiser] betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke verhoging, de wettelijke rente en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Op de standpunten van partijen wordt hierna verder ingegaan.

4.De beoordeling

Het toetsingskader
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor het leveren van bewijs. Die bewijslevering zal indien nodig plaatsvinden in de verzoekschriftprocedure die tussen partijen loopt.
Spoedeisend belang
4.2.
[eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft. Hij heeft namelijk gesteld dat hij in de financiële problemen is gekomen, nu hij geen salaris ontvangt en nog niet in aanmerking komt voor een uitkering van het UWV. Daarmee heeft [eiser] voldoende gesteld en onderbouwd dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen.
De arbeidsovereenkomst en het salaris van [eiser]
4.3.
vordert het achterstallige salaris over de maanden april, mei en juni 2024. De vraag is tot wanneer [eiser] een arbeidsovereenkomst met [gedaagde] heeft/had.
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geldig kan worden opgezegd tegen het einde van de looptijd van die arbeidsovereenkomst. Partijen verschillen echter van mening over wanneer de arbeidsovereenkomst van [eiser] eindigt/is geëindigd. [eiser] heeft gesteld dat zijn laatste arbeidsovereenkomst met payrollbedrijf Persoonality tot 1 juli 2024 liep. Toen hij weer rechtstreeks voor [gedaagde] ging werken, is er geen nieuwe arbeidsovereenkomst getekend. [gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat [eiser] na zijn dienstverband via Persoonality een nieuwe arbeidsovereenkomst heeft getekend met een einddatum van 1 mei 2024. Alle medewerkers hebben in die tijd namelijk een nieuwe arbeidsovereenkomst getekend. [gedaagde] heeft in deze procedure een kopie van de nieuwe arbeidsovereenkomst overgelegd. Het origineel kan volgens haar ook worden overgelegd. [eiser] betwist stellig dat hij een handtekening onder een nieuwe arbeidsovereenkomst heeft gezet. Volgens [eiser] is zijn handtekening vervalst, want het is dezelfde handtekening als op zijn ID-kaart en de handtekeningen zijn op iedere pagina hetzelfde. Ook zegt [eiser] nooit akkoord te zijn gegaan met een verkorting van de looptijd van zijn arbeidsovereenkomst.
4.5.
Bij deze stand van zaken acht de kantonrechter het voorshands nog niet voldoende aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst tot 1 juli 2024 loopt. Dat moet in de bodemprocedure (de verzoekschriftprocedure) worden beoordeeld. Daarom kan nog niet worden aangenomen dat de vorderingen in de verzoekschriftprocedure een zodanig grote kans van slagen hebben, dat de vordering tot betaling van het salaris over de maanden mei en juni 2024 al kan worden toegewezen. Voor zover het die maanden betreft, zal de vordering dan ook worden afgewezen.
4.6.
Tussen partijen bestaat echter geen discussie over het feit dat [eiser] in ieder geval tot 1 mei 2024 in dienst was van [gedaagde]. Daarmee staat vast dat [eiser] over de maand april 2024 recht heeft op salaris. [gedaagde] heeft niet betwist dat het salaris over april 2024 niet is uitbetaald. Ook is de hoogte van het salaris niet tussen partijen in geschil. De kantonrechter zal [gedaagde] dan ook veroordelen om het salaris over april 2024 ten bedrage van € 2.317,83 bruto, te vermeerderen met vakantiegeld, emolumenten en eventuele cao-verhogingen aan [eiser] uit te betalen.
Bijkomende kosten
4.7.
Omdat [gedaagde] het salaris te laat heeft uitbetaald, moet [gedaagde] ook de wettelijke rente (op grond van artikel 6:119 BW) en de wettelijke verhoging (op grond van artikel 7:625 BW) betalen.
4.8.
De wettelijke rente over het salaris van april 2024 zal worden toegewezen vanaf 1 mei 2024 tot de dag van volledige betaling.
4.9.
De kantonrechter zal een wettelijke verhoging van 40% toewijzen over het salaris van € 2.317,83 bruto, vakantiegeld, emolumenten en eventuele cao-verhogingen.
De wettelijke rente over de wettelijke verhoging zal worden afgewezen, omdat [eiser] voor de wettelijke verhoging geen aanmaning heeft gestuurd waarin hij [gedaagde] een termijn heeft gesteld om de wettelijke verhoging te betalen, althans zo’n aanmaning is niet overgelegd.
4.10.
De buitengerechtelijke incassokosten worden gebaseerd op de toegewezen hoofdsom en zullen worden toegewezen voor een bedrag van € 347,67. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen vanaf 1 juli 2024 (de dag van dagvaarding) tot de dag van volledige betaling.
De proceskosten
4.11.
[gedaagde] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten en nakosten van [eiser] betalen. Deze worden begroot op:
kosten dagvaarding € 139,42
griffierecht € 248,00
salaris gemachtigde € 814,00
nakosten
€ 135,00
totaal € 1.336,42

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om het salaris van de maand april 2024 aan [eiser] te betalen, ten bedrage van € 2.317,83 bruto, te vermeerderen met vakantiegeld, emolumenten en eventuele cao-verhogingen, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 mei 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om de wettelijke verhoging van 40% over het salaris van € 2.317,83 bruto, vakantiegeld, emolumenten en eventuele cao-verhogingen aan [eiser] te betalen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om de buitengerechtelijke incassokosten van € 347,67 aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 juli 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.336,42;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024. (SB)