ECLI:NL:RBOVE:2024:4041

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
08/180574-23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor schennis van de eerbaarheid in het openbaar, met bijzondere voorwaarden en taakstraf

Op 30 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 48-jarige man veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, met een proeftijd van drie jaren, een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De verdachte was beschuldigd van schennis van de eerbaarheid, omdat hij op 21 juni 2023 in Broekland zijn penis had getoond aan drie meisjes, alle jonger dan 16 jaar. Tijdens de zitting op 16 juli 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde feit niet bewezen kon worden, omdat er onvoldoende bewijs was voor de actieve gedraging die vereist is voor de veroordeling onder artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd vrijgesproken van dit onderdeel van de aanklacht.

Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, schennis van de eerbaarheid, wel bewezen. De verdachte had zijn penis getoond aan de meisjes op een openbare plaats, wat hen angst en ongemak bezorgde. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en het advies van de reclassering, die een voorwaardelijke straf adviseerde. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op, met bijzondere voorwaarden die gericht zijn op behandeling en het vermijden van contact met minderjarigen. De uitspraak benadrukt de ernst van het gedrag van de verdachte en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/180574-23 (P)
Datum vonnis: 30 juli 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1976 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 juli 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.M. van Zuuk, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 21 juni 2023 in Broekland drie meisjes, alle drie jonger dan 16 jaar, zijn penis heeft laten zien en vervolgens zijn penis heeft betast.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 21 juni 2023 te Broekland, althans in Nederland,[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 en/of [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2013 en/of [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2013,van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze(n) de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige(n) te zijn van seksuele handelingen, immers heeft hij, verdachte,ten overstaan van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] zijn penis getoond en/of aan zijn penis getrokken, althans zijn penis betast, waarbij hij, verdachte de aandacht van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , heeft getrokken door- achter die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] aan te fietsen en/of tevolgen en/of- op zeer korte afstand zijn penis uit zijn broek te halen en/of zijn penis te tonen aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of- (vervolgens) trekkende bewegingen te maken aan zijn penis, althans zijn penis te betasten;subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 juni 2023 te Broekland, althans in Nederland, de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten rondom depluktuin en/of de visvijver, gelegen in de nabijheid van de Nijboershof en/of KleinWeulink, door- zijn penis uit zijn broek te halen en/of zijn penis te tonen en/of- (vervolgens) trekkende bewegingen te maken aan zijn penis, althans zijn penis tebetasten.

3.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Ingevolge artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) stelt het Openbaar Ministerie ter zake van een misdrijf omschreven in de artikelen 245, 247, 248a, 248d of 248e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en gepleegd ten aanzien van een minderjarige die twaalf jaar of ouder is, de minderjarige zo mogelijk in de gelegenheid zijn of haar mening over het gepleegde feit kenbaar te maken. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat er sprake is van een verdenking van het misdrijf omschreven in artikel 248d Sr en dat één van de minderjarige slachtoffers, te weten [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), die toen 12 jaar oud was, niet is gehoord.
De wetgever heeft met de verplichting van artikel 167a Sv willen bewerkstelligen dat bij het nemen van de vervolgingsbeslissing acht wordt geslagen op de belangen van de minderjarige om daarmee het evenwicht te bewaren tussen enerzijds de bescherming van de minderjarige tegen seksueel misbruik en anderzijds de bescherming van de minderjarige tegen aantasting van diens – ontluikende – seksuele vrijheid. Het Openbaar Ministerie heeft de inspanningsverplichting om inhoud te geven aan het in voornoemd artikel voorziene hoorrecht van het minderjarige slachtoffer, welke verplichting beoogt te waarborgen dat strafrechtelijk optreden achterwege blijft indien de belangen van de minderjarige daartoe nopen. Niet-naleving door het Openbaar Ministerie van die verplichting kan onder omstandigheden leiden tot niet-ontvankelijkheid in de strafvervolging van een verdachte. [1]
In zijn arrest van 18 november 2008 (LJN: BF1183) heeft de Hoge Raad overwogen dat de enkele omstandigheid dat de minderjarige, hoewel daartoe de mogelijkheid bestond, door het Openbaar Ministerie niet in de gelegenheid is gesteld zijn mening over het gepleegde feit kenbaar te maken, niet voldoende is om de gevolgtrekking te wettigen dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid niet tot vervolging van de verdachte heeft kunnen overgaan. Het gaat om de vraag of door dit verzuim aan de belangen van het kind ernstig is tekortgedaan. In het geval – zo nodig achteraf – voldoende duidelijk is gebleken dat het minderjarige slachtoffer geen bezwaar heeft tegen de vervolging van de verdachte, bestaat voor niet-ontvankelijkheid geen grond.
De rechtbank overweegt dat de moeder van [slachtoffer 1] , mevrouw [aangeefster 1] (hierna: aangeefster), aangifte heeft gedaan. Uit de aangifte komt naar voren dat [slachtoffer 1] en de twee andere minderjarige meisjes op het moment dat zij de penis van verdachte zagen hard zijn weg geskeelerd. Aangeefster heeft ook verklaard dat [slachtoffer 1] na het incident bang is om alleen buiten te gaan spelen. Uit het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] volgt dat [slachtoffer 1] en de twee andere meisjes ontdaan vertelden dat ze achterna werden gezeten. De moeder van slachtoffer [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ), mevrouw [aangeefster 2] , heeft in haar aangifte verklaard dat zij op 21 juni 2023 zag dat [slachtoffer 3] overstuur was en aan het huilen was en dat ook haar vriendinnetje aan het huilen was.
Mede bezien in het licht van de aard van de verdenking kan uit het voorgaande worden afgeleid dat het slachtoffer geen bezwaar had tegen de vervolging van verdachte. Zij heeft duidelijk het gebeuren als beangstigend ervaren en heeft daar ook angst aan overgehouden. Aan de belangen van de minderjarige is daarom niet (ernstig) tekort gedaan. Daarom is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging en hoeft de zaak niet te worden aangehouden teneinde de minderjarige alsnog te horen.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘ertoe bewegen’, nu geen sprake is een actieve gedraging door verdachte. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de verklaringen van aangeefsters en verdachte blijkt dat de verdachte in de buurt van de meisjes rondjes rond de visvijver heeft gefietst. Daarna stond hij met zijn fiets stil in de directe omgeving van de meisjes, en heeft hij zijn penis uit zijn broek gehaald.
Het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting levert onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op om te komen tot een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘ertoe bewegen’, in de zin van artikel 248d Sr. Dit bestanddeel impliceert een actieve gedraging gericht op het brengen van het kind tot het getuige zijn van een seksuele handeling. Van een dergelijke actieve gedraging is niet gebleken. De rechtbank stelt op grond van de verklaring van de verdachte en van de aangeefsters vast dat verdachte niet met de meisjes heeft gesproken of anderszins contact met hen heeft gehad voordat hij hen zijn penis toonde. De meisjes hebben ook niet iets tegen hem gezegd.
Verdachte fietste weliswaar rond in het gebied waar ook de meisjes waren, maar niet is komen vast te staan dat hij hen met zijn fietsbewegingen naar een bepaalde plaats heeft geleid of heeft bewogen. Dit gedrag kan dan ook niet worden aangemerkt als een actieve gedraging in de zin van artikel 248d Sr.
De meisjes zijn in feite vanuit het niets geconfronteerd met verdachte die zijn penis uit zijn broek haalde. Dat verdachte zich daarbij zou hebben afgetrokken of trekkende bewegingen zou hebben gemaakt, wordt door hem ontkend en daarvoor is op basis van het strafdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Het bovenstaande leidt tot de gevolgtrekking dat het ten laste gelegde bestanddeel ‘ertoe bewegen’ niet kan worden bewezen. Het feit dat verdachte na het tonen van zijn penis achter de meisjes is aangefietst, maakt dat niet anders. Niet is gebleken dat van het volgen met de fiets een (stilzwijgende) uitnodiging naar de meisjes is uitgegaan om (opnieuw) getuige te zijn van seksuele handelingen, en verdachte heeft zijn penis toen ook niet meer laten zien. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen [2] komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde. Verdachte heeft dit feit, voor zover het betreft het eerste gedachtestreepje, bekend en door of namens verdachte is ten aanzien daarvan geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal om die reden – overeenkomstig artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv – in dit vonnis met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen volstaan:
het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 juli 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal van aangifte van [aangeefster 1] , namens [slachtoffer 1] , van 22 juni 2023, pagina 5 en 6;
het proces-verbaal van aangifte van [aangeefster 1] , namens [slachtoffer 2] , van 22 juni 2023, pagina’s 9 en 10;
het proces-verbaal van aangifte van [aangeefster 2] , namens [slachtoffer 3] , van 22 juni 2023, pagina’s 13 en 14.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 juni 2023 te Broekland, de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten rondom de pluktuin en/of de visvijver, gelegen in de nabijheid van de Nijboershof en/of Klein Weulink, door zijn penis uit zijn broek te halen en zijn penis te tonen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 239 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair
het misdrijf:
schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van drie jaren en met de door Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) geadviseerde bijzondere voorwaarden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat, gelet op de bepleite vrijspraak van het primair ten laste gelegde, het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van een strafbaar feit en gelet op de inhoud van het advies van de reclassering, moet worden volstaan met de oplegging van een taakstraf of een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid door in het openbaar zijn penis te laten zien aan drie zeer jonge meisjes van toen 9, 10 en 12 jaar oud. Deze meisjes zijn hier heel erg van geschrokken, en één van hen heeft zich bij het vluchten voor verdachte bezeerd. Ook daarna waren de meisjes nog angstig en gespannen. Het behoeft geen betoog dat het voor meisjes van die leeftijd erg beangstigend kan zijn om geconfronteerd te worden met een dergelijke opdringerige uiting van seksuele aandrang. De verdachte heeft met zijn gedrag angst en ongemak veroorzaakt en dat rekent de rechtbank verdachte aan.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte van 4 juli 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 23 mei 2024, opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker. Hieruit volgt dat verdachte als gevolg van een turbulente jeugd al jaren in een vrijwillig kader begeleiding en behandeling ontvangt van Dimence. Bij verdachte is sprake van een schizotypische persoonlijkheidsstoornis/manische depressiviteit. Naar aanleiding van het onderhavige strafbare feit ontvangt verdachte behandeling bij forensische polikliniek De Tender. De behandeling heeft onder andere als doel om inzicht te krijgen in zijn seksualiteitsbeleving en het toewerken naar delict preventie. Daarnaast is er sprake van medicamenteuze behandeling (o.a. libidoverlagende medicatie), hetgeen verdachte meer rust geeft. Ondanks dat verdachte goed ingebed is binnen de vrijwillige hulpverlening, vindt de reclassering dat er nog te weinig inzicht is in de totstandkoming van het delictgedrag en acht de reclassering het van belang dat er in het kader van een reclasseringstraject ingezet wordt op delictpreventie. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag-gemiddeld. De verwachting is dat het recidive risico pas afneemt als er sprake is van een geslaagde behandeling bij Transfore. Verdachte toont aan in enige mate inzicht te hebben in zijn gedrag, maar inzicht in de totstandkoming van het delictgedrag en het toepassen van adequate copingvaardigheden vraagt nog de nodige aandacht. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling door De Tender of een soortgelijke zorgverlener en het vermijden van contact met minderjarigen.
Ten aanzien van de eventueel op te leggen straf benoemt de reclassering dat een gevangenisstraf de huidige hulpverlening zal kunnen stagneren en dat zal nadelig zijn voor het psychosociaal welbevinden van verdachte en de kans op recidive verhogen. Ten aanzien van een taakstraf merkt de reclassering op dat verdachte in staat is tot uitvoering van een taakstraf, mits sprake is van laagdrempeligheid. Mede door de psychische problematiek en het feit dat verdachte wegens een zedenfeit met justitie in aanraking is gekomen, zal het lastig zijn om een geschikte werkplek voor verdachte te organiseren.
De rechtbank zal daar bij het bepalen van de strafmodaliteit- en strafmaat rekening mee houden.
De strafoplegging
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het primair ten laste gelegde en gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het advies van de reclassering, zal de rechtbank, alles afwegende, aan verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf opleggen voor de duur van 40 uren, bij niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van drie jaren en met de bijzondere voorwaarden als door de reclassering geadviseerd. De rechtbank acht deze straf passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair
het misdrijf:
schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
40 (veertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen;
- bepaalt dat deze taakstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden
niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Dobbe 70-74, 8032 JX, in Zwolle op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen bij de polikliniek Transfore (de Tender) of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven;
- op geen enkele wijze contact zoekt met minderjarigen. Als contacten onvermijdelijk zijn, zorgt verdachte dat een ander, het liefst een gezaghebbende volwassene, hierbij aanwezig is.
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. ter Riet, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. K. Ides, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.

Voetnoten

1.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023280262. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.