In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 26 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en een gedaagde. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.A.M. van der Zandt, vorderde betaling van onbetaald salaris en vakantiegeld van de gedaagde, een besloten vennootschap. De eiser was sinds 18 juni 2013 in dienst bij de gedaagde als chauffeur en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Hij meldde zich op 10 juni 2023 ziek en stelde dat hij aan zijn re-integratieverplichtingen voldeed. Ondanks toezeggingen van de gedaagde was het salaris vanaf april 2024 niet meer doorbetaald en was er slechts een deel van het vakantiegeld over 2023 betaald. De eiser vorderde doorbetaling van het salaris, het resterende vakantiegeld voor 2023 en het vakantiegeld voor 2024, alsook verstrekking van loonstroken en jaaropgaven. De gedaagde is niet verschenen op de zitting, waardoor verstek werd verleend.
De rechtbank oordeelde dat de vordering van de eiser niet onrechtmatig of ongegrond was en wees deze toe. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het achterstallige salaris, het resterende vakantiegeld en de verstrekking van de gevraagde loonstroken. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De rechter bepaalde dat de gedaagde een dwangsom van € 100,00 per dag moest betalen indien niet tijdig aan het vonnis werd voldaan, met een maximum van € 1.000,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door kantonrechter mr. J.M. Marsman.