ECLI:NL:RBOVE:2024:4039

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
11177894 CV EXPL 24-2135
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van salaris en vakantiegeld in kort geding

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 26 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en een gedaagde. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.A.M. van der Zandt, vorderde betaling van onbetaald salaris en vakantiegeld van de gedaagde, een besloten vennootschap. De eiser was sinds 18 juni 2013 in dienst bij de gedaagde als chauffeur en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Hij meldde zich op 10 juni 2023 ziek en stelde dat hij aan zijn re-integratieverplichtingen voldeed. Ondanks toezeggingen van de gedaagde was het salaris vanaf april 2024 niet meer doorbetaald en was er slechts een deel van het vakantiegeld over 2023 betaald. De eiser vorderde doorbetaling van het salaris, het resterende vakantiegeld voor 2023 en het vakantiegeld voor 2024, alsook verstrekking van loonstroken en jaaropgaven. De gedaagde is niet verschenen op de zitting, waardoor verstek werd verleend.

De rechtbank oordeelde dat de vordering van de eiser niet onrechtmatig of ongegrond was en wees deze toe. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het achterstallige salaris, het resterende vakantiegeld en de verstrekking van de gevraagde loonstroken. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De rechter bepaalde dat de gedaagde een dwangsom van € 100,00 per dag moest betalen indien niet tijdig aan het vonnis werd voldaan, met een maximum van € 1.000,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door kantonrechter mr. J.M. Marsman.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 11177894 CV EXPL 24-2135
Vonnis in kort geding van 26 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats],
eisende partij, hierna ook wel te noemen [eiser],
gemachtigde: mr. A.A.M. van der Zandt,
tegen
de besloten vennootschap [gedaagde] B.V.
gevestigd en kantoorhoudend te [kantoorplaats],
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde],
niet verschenen.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.1.
De namens [eiser] betekende dagvaarding van 2 juli 2024, waarbij [eiser] een vordering heeft ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en [gedaagde] heeft opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen.
1.2.
De vordering is behandeld ter zitting van 22 juli 2024.
[eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Tegen de niet verschenen [gedaagde] is verstek verleend.
1.3.
[eiser] heeft zijn standpunt laten toelichten door zijn gemachtigde.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering en de beoordeling

2.1.
De inhoud van de dagvaarding geldt als hier ingelast en herhaald. Daarin stelt [eiser] kort gezegd dat hij sinds 18 juni 2013 in dienst is bij [gedaagde], laatstelijk in de functie van chauffeur. Het gaat om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, voor
40 uur per week, tegen een maandsalaris van € 3.191,00 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
Als producties is onder meer bijgevoegd een loonstrook van december 2023.
[eiser] voert aan dat hij met ingang van 10 juni 2023 arbeidsongeschikt is geraakt en dat hij zich per die datum heeft ziekgemeld. Hij stelt steeds te hebben voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen. In april 2024 is hij voor het laatst opgeroepen door de arbo-arts.
Tot en met maart 2024 is het salaris doorbetaald, vanaf april is [gedaagde] gestopt met betalen. Van het vakantiegeld van 2023 is maar € 1.000,00 netto betaald. [eiser] vordert betaling van het restant en van het vakantiegeld van 2024, dat in het geheel niet is uitbetaald. [eiser] heeft [gedaagde] bij herhaling aangemaand, en ook de gemachtigde van [eiser] heeft [gedaagde] gesommeerd het salaris en vakantiegeld te betalen. Ondanks toezeggingen is iedere betaling tot op heden uitgebleven. Er zijn meer werknemers van [gedaagde] die salaris of vakantiegeld niet betaald hebben gekregen.
[eiser] vordert dus doorbetaling van salaris vanaf april 2024 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging,
en daarnaast vakantiegeld voor 2023 onder aftrek van € 1.000,00 netto, en vakantiegeld voor 2024. Ook vordert [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot verstrekking van loonstroken over 2023 en 2024 en de jaaropgave 2023. De gevorderde incassokosten bedragen € 898,12. [eiser] vordert dat [gedaagde] alle veroordelen uit dit vonnis binnen twee weken nakomt, op straffe van een dwangsom, alles onder veroordeling in de kosten van de procedure.
2.2.
De rechter oordeelt als volgt. Bij de dagvaarding zijn de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht genomen.
De vordering tot doorbetaling van het salaris vanaf april 2024 tot het einde van de overeenkomst, van het resterend vakantiegeld voor 2023 en het vakantiegeld voor 2024 komen de kantonrechter vooralsnog niet onrechtmatig of ongegrond voor en behoren daarom te worden toegewezen. Ook de wettelijke verhoging over het achterstallig salaris en de incassokosten zijn toewijsbaar. Het spreekt voor zich dat [gedaagde] salarisstroken moet verstrekken en de vordering daartoe zal worden toegewezen. De onder I gevorderde dwangsommen zijn niet toewijsbaar voor zover het om de betaling van een geldvordering gaat. Voor het overige ziet de kantonrechter aanleiding een maximum te verbinden aan de dwangsommen van € 1.000,-.
2.3.
[gedaagde] zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.

4.De beslissing in kort geding

I Veroordeelt [gedaagde] om:
A binnen twee weken na dit vonnis aan [eiser] te betalen:
  • het salaris van € 3.191,00 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiebijslag en overige emolumenten, vanaf april 2024 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
  • de wettelijke verhoging over het achterstallige salaris;
  • het vakantiegeld over 2023 minus € 1.000,00 netto;
  • het vakantiegeld over 2024, € 2.984,00 bruto;
  • de buitengerechtelijke kosten van € 898,12;
B binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiser] te verstrekken de loonstroken over 2023 en 2024, en de jaaropgave over 2023 op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 1.000,00 dat [gedaagde] in gebreke blijft hieraan te voldoen.
II Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.065,30 (waarin begrepen een bedrag van € 139,30 voor dagvaardingskosten, € 248,00 voor griffierecht en € 543,00 aan salaris gemachtigde,
€ 135,00 nakosten). Als [gedaagde] niet tijdig aan dit vonnis voldoet, moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen.
III Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
IV Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Marsman, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2024.
(RS(O)