Op 29 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het produceren van meer fosfaat dan het op zijn bedrijf rustende fosfaatrecht in de jaren 2020 en 2021. De officier van justitie vorderde een betalingsverplichting van € 362.252,21, maar de rechtbank oordeelde dat de ontneming niet rechtvaardig en zinvol was. De rechtbank stelde de betalingsverplichting vast op nihil, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de veroordeelde zijn fosfaatproductie had moeten aanpassen aan de fosfaatrechten. De rechtbank overwoog dat de veroordeelde niet altijd invloed had op de omstandigheden van zijn bedrijf en dat hij zich inspande om zijn fosfaatrechten in overeenstemming te brengen met zijn fosfaatproductie. De rechtbank concludeerde dat de ontnemingsmaatregel in dit geval niet alleen een doelmatige, maar ook een rechtvaardige en zinvolle strafrechtelijke reactie moest zijn. De beslissing om de betalingsverplichting op nihil vast te stellen, werd gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.