ECLI:NL:RBOVE:2024:4038

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
84.015810.23
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in fosfaatproductiezaak met betalingsverplichting vastgesteld op nihil

Op 29 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het produceren van meer fosfaat dan het op zijn bedrijf rustende fosfaatrecht in de jaren 2020 en 2021. De officier van justitie vorderde een betalingsverplichting van € 362.252,21, maar de rechtbank oordeelde dat de ontneming niet rechtvaardig en zinvol was. De rechtbank stelde de betalingsverplichting vast op nihil, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de veroordeelde zijn fosfaatproductie had moeten aanpassen aan de fosfaatrechten. De rechtbank overwoog dat de veroordeelde niet altijd invloed had op de omstandigheden van zijn bedrijf en dat hij zich inspande om zijn fosfaatrechten in overeenstemming te brengen met zijn fosfaatproductie. De rechtbank concludeerde dat de ontnemingsmaatregel in dit geval niet alleen een doelmatige, maar ook een rechtvaardige en zinvolle strafrechtelijke reactie moest zijn. De beslissing om de betalingsverplichting op nihil vast te stellen, werd gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.015810.23
Datum vonnis: 29 juli 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige economische kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 362.252,21.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 15 juli 2024. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. N. Bouwman, advocaat in Staphorst, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat aan de veroordeelde een betalingsverplichting van € 177.331,43 wordt opgelegd, gelet op de omstandigheden waaronder de veroordeelde een deel van het voordeel heeft verkregen. De wetgever heeft de knelgevallenregeling binnen het fosfaatrechtenstelsel aangepast ten opzichte van de knelgevallenregeling binnen het fosfaatreductieplan. Dit kwam voor de veroordeelde onverwacht. De officier van justitie vindt om die reden dat de ontneming over het jaar 2020 op nihil dient te worden gesteld en dat aan de veroordeelde enkel voor het jaar 2021 een betalingsverplichting zoals voornoemd dient te worden opgelegd.
De raadsman heeft verzocht de betalingsverplichting op nihil te stellen.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 29 juli 2024 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
feiten 1 en 2, telkens:
het misdrijf: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 21b, eerste lid van
de Meststoffenwet, opzettelijk begaan;
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennisgenomen van het met deze vordering samenhangende strafdossier.
De veroordeelde is veroordeeld voor het produceren van meer fosfaat dan het op het bedrijf
rustende fosfaatrecht in de jaren 2020 en 2021. De veroordeelde had ervoor kunnen zorgen
dat zijn fosfaatproductie overeenkwam met de aan hem toegekende hoeveelheid
fosfaatrechten, door extra fosfaatrechten te leasen of te kopen. Door dat na te laten, heeft de
veroordeelde kosten bespaard.
In 2020 heeft de veroordeelde 5.513,44 kilogram fosfaat teveel geproduceerd. De leaseprijs per kilogram fosfaat bedroeg in 2020 € 33,54. [1] Het leasen van de benodigde fosfaatrechten zou de veroordeelde in 2020 € 184.920,78 hebben gekost.
In 2021 heeft de veroordeelde 5.365,55 kilogram fosfaat teveel geproduceerd. De leaseprijs per kilogram fosfaat bedroeg in 2021 € 33,05. [2] Het leasen van de benodigde fosfaatrechten zou de veroordeelde in 2021 € 177.331,43 hebben gekost.
In het geval een landbouwer extra fosfaatrecht verwerft, moet dit gemeld worden aan de
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Hiervoor moet per transactie € 100,00 aan leges worden betaald. [3]
Door na te laten extra fosfaatrechten te verwerven, heeft de veroordeelde de volgende kosten
bespaard:
2020
Leasekosten € 184.920,78
Leges € 100,--
Totaal 2020 € 185.020,78
2021
Leasekosten € 177.331,43
Leges € 100,--
Totaal 2021 € 177.431,43
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 362.452,21.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
Op grond van artikel 36e, vijfde lid, Sr kan de ontnemingsrechter de betalingsverplichting lager vaststellen dan het geschatte voordeel. Deze bevoegdheid is niet beperkt tot specifieke gevallen. Ook op grond van andere omstandigheden dan die verband houden met de draagkracht van de veroordeelde, kan de rechter het te betalen bedrag lager vaststellen dan het geschatte voordeel (vgl. ECLI:NL:HR:2022:67, NJ 2022/56).
De rechtbank overweegt daarbij dat het opleggen van de ontnemingsmaatregel in abstracto passend is in het geval door het begaan van een strafbaar feit financieel voordeel is behaald. Dit laat onverlet dat de rechter telkens kritisch moet onderzoeken of het opleggen van een ontnemingsmaatregel in het concrete geval niet alleen een doelmatige, maar ook een rechtvaardige en zinvolle strafrechtelijk reactie is (vgl. ECLI:NL:HR:2022:67, NJ 2022/56, conclusie mr. E.J. Hofstee, overweging 51).
De rechtbank constateert dat de exploitatie van het bedrijf van de veroordeelde plaatsvond onder omstandigheden waarop de veroordeelde niet altijd invloed had of kon hebben. De veroordeelde is in 2014 gestart met zijn melkveehouderij en had medio 2015 zijn veestapel nog niet op het niveau dat hij voor ogen had.
De veroordeelde werd pas in juli 2018 aangemerkt als knelgeval onder het fosfaatreductieplan, zoals dat in 2017 gold. Op dat moment was het fosfaatrechtenstelsel al in werking getreden. De fosfaatrechten van de veroordeelde zijn berekend op basis van de veestapel die de veroordeelde op 2 juli 2015 had. Dat hij onder het fosfaatrechtenstelsel niet werd aangemerkt als knelgeval, kwam voor de veroordeelde onverwacht. Met de uitspraak van het CBb kreeg de veroordeelde vervolgens pas op 10 november 2020 duidelijkheid over de definitieve – en lager dan hij verwachtte – vaststelling van zijn fosfaatrechten. Op dat moment was hij niet meer in staat zijn fosfaatproductie in het jaar 2020 aan te passen aan zijn fosfaatrechten, of voldoende fosfaatrechten bij te kopen.
De veroordeelde heeft onweersproken gesteld dat hij sindsdien zijn uiterste best doet om de benodigde hoeveelheid fosfaatrechten en de hoeveelheid melkvee dat hij moet houden voor een gezonde bedrijfsvoering, aan elkaar gelijk te stellen. Hij investeert in een robotmelker, die hem in staat moet stellen zijn melkvee af te schalen. Ook stelt hij mondjesmaat extra fosfaatrechten bij te kopen, voor zover zijn financiële situatie dat toelaat.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit weliswaar omstandigheden die in de risicosfeer van de veroordeelde als ondernemer liggen, maar zij geven niettemin aanleiding om op gronden van billijkheid de (strafrechtelijke) betalingsverplichting niet ter hoogte van het geschatte voordeel vast te stellen.
Onder deze omstandigheden vindt de rechtbank ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet rechtvaardig en zinvol. De rechtbank is van oordeel dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op nihil.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. van Campen, voorzitter, mr. H. Stam en mr. M.S. de Waard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2024.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Nota leaseprijzen fosfaatrechten 2020 (bijlage 16 bij het dossier van de NVWA met nummer 174480/140334/3005189/4, p. 8, paragraaf 5).
2.Nota leaseprijzen fosfaatrechten 2021 (bijlage 17 bij het dossier van de NVWA met nummer 174480/140334/3005189/4, p. 8, paragraaf 5).
3.Het dossier van de NVWA met nummer 174480/140334/3005189/4, p. 10, laatste alinea.