ECLI:NL:RBOVE:2024:4037

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
84.015810.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen melkveehouder wegens overschrijding fosfaatrechten

Op 29 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een melkveehouder die zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk produceren van meer fosfaat dan het op zijn bedrijf rustende fosfaatrecht. De verdachte, geboren in 1987 en eigenaar van een melkveehouderij, had in de jaren 2020 en 2021 respectievelijk 5.513,44 kg en 5.365,55 kg meer fosfaat geproduceerd dan toegestaan. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een openbare terechtzitting op 15 juli 2024, waar de officier van justitie de bewezenverklaring van de feiten heeft geëist. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de bewijsbaarheid van de feiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in 2014 zijn melkveehouderij is gestart en dat hij in 2018 fosfaatrechten toegewezen kreeg, maar niet als knelgeval werd erkend onder het fosfaatrechtenstelsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk meer fosfaat had geproduceerd dan zijn rechten toestonden, maar besloot geen straf op te leggen. Dit werd onderbouwd door de omstandigheden waaronder de feiten waren begaan, waaronder de veranderende regelgeving en de onduidelijkheid over de fosfaatrechten van de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat hij zijn best deed om zijn fosfaatproductie in lijn te brengen met de vereiste fosfaatrechten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.015810.23 (P)
Datum vonnis: 29 juli 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juli 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. N. Bouwman, advocaat in Staphorst, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:als landbouwer op zijn bedrijf in 2020 5.513,44 kilogram meer fosfaatheeft geproduceerd dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht;
feit 2:als landbouwer op zijn bedrijf in 2021 5.365,55 kilogram meer fosfaat heeft geproduceerd dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in het kalenderjaar 2020 te [vestigingsplaats] in de gemeente Hoogeveen, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
als landbouwer op zijn bedrijf gelegen aan of nabij de [adres] , meer
dierlijke meststoffen met melkvee, te weten (ongeveer) 5.513,44 uitgedrukt in
kilogrammen fosfaat, heeft/hebben geproduceerd dan het op het bedrijf rustende
fosfaatrecht;
2.
hij in het kalenderjaar 2021 te [vestigingsplaats] in de gemeente Hoogeveen, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
als landbouwer op zijn bedrijf gelegen aan of nabij de [adres] , meer
dierlijke meststoffen met melkvee, te weten (ongeveer) 5.365,55 uitgedrukt in
kilogrammen fosfaat, heeft/hebben geproduceerd dan het op het bedrijf rustende
fosfaatrecht.

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
Verdachte exploiteert een melkveehouderij. Hij is in 2014 gestart met zijn bedrijf in [vestigingsplaats] . Op de locatie van zijn bedrijf rustte al een omgevingsvergunning.
Fosfaatreductieplan
In aanloop naar de invoering van het fosfaatrechtenstelsel is in 2017 het fosfaatreductieplan van kracht geworden. Onder deze regeling moesten melkveehouders hun aantal vrouwelijke runderen reduceren of een heffing betalen. Hoeveel vee een melkveehouder in 2017 mocht houden, werd bepaald aan de hand van een referentieaantal, dat werd gebaseerd op de vee-aantallen op peildatum 2 juli 2015. Het fosfaatreductieplan voorzag in een knelgevallenregeling, waardoor onder bepaalde omstandigheden een verzoek kon worden gedaan om het referentieaantal van 2 juli 2015 op te hogen.
Op de peildatum was verdachte als startende melkveehouder qua vee-aantallen nog niet op sterkte, terwijl hij al wel fors had geïnvesteerd in zijn bedrijf.
Aanvankelijk werd aan verdachte een heffing opgelegd, omdat hij teveel koeien zou hebben. Nadat hij tegen dit besluit een bezwaar heeft ingediend, werd hij op 30 juli 2018 als knelgeval aangemerkt.
Fosfaatrechtenstelsel
Op 1 januari 2018 is het fosfaatrechtenstelsel in Nederland in werking getreden. Sinds die
datum krijgen melkveehouders een hoeveelheid fosfaatrechten toegekend. Het aantal toe te
kennen fosfaatrechten is berekend aan de hand van de hoeveelheid melkvee op 2 juli 2015, de melkproductie in 2015 en de fosfaatruimte.
De toegekende hoeveelheid fosfaatrechten bepaalt hoeveel fosfaat een landbouwer jaarlijks
mag produceren (artikel 21b Meststoffenwet). De hoeveelheid geproduceerde fosfaat wordt
berekend aan de hand van de in Bijlage D, tabel IA en IIA, van de Uitvoeringsregeling
Meststoffenwet, opgenomen vastgestelde diergebonden forfaitaire gehalten aan
excretienormen voor fosfaat.
Onder het fosfaatrechtenstelsel is de knelgevallenregeling aangepast en geldt voor een nieuw gestart bedrijf de eis dat sprake moet zijn van een aan de veehouder zelf verleende omgevingsvergunning (artikel 72, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet jo. artikel 23, lid 3, van de Meststoffenwet).
Op de locatie van het bedrijf van verdachte rustte al een vergunning, die niet aan verdachte verleend was, maar locatiegebonden was.
Op 3 januari 2018 kreeg de melkveehouderij van verdachte 2.761 kg fosfaatrechten toegekend. Hiertegen heeft verdachte bezwaar ingediend, dat op 7 december 2018 ongegrond werd verklaard. Op 15 januari 2019 heeft verdachte tegen dat besluit beroep ingesteld. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) oordeelde op 10 november 2020 dat het bedrijf van verdachte niet kan worden aangemerkt als nieuw gestart bedrijf in de zin van artikel 72 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, omdat verdachte niet beschikt over een aan hemzelf verleende omgevingsvergunning.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide tenlastegelegde
feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de bewijsbaarheid van de tenlastegelegde feiten geen verweer gevoerd.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van het dossier en van wat tijdens de zitting is besproken, stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft een melkveehouderij aan de [adres] . Dit is een eenmanszaak. De melkveehouderij van verdachte is op 4 januari 2018 geregistreerd in het register van de Kamer van Koophandel. In de jaren 2020 en 2021 had (de melkveehouderij van) verdachte telkens 2.761 kg aan fosfaatrechten.
In 2020 heeft verdachte met zijn melkveehouderij 8.274,44 kg fosfaat geproduceerd. Dit is een overschrijding van 5.513,44 kg ten opzichte van de aan hem toegekende fosfaatrechten.
In 2021 heeft verdachte met zijn melkveehouderij 8.126,55 kg fosfaat geproduceerd. Dit is een overschrijding van 5.365,55 kg ten opzichte van de aan hem toegekende fosfaatrechten.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte wist dat zijn fosfaatproductie in de jaren 2020 en 2021 hoger was dan de aan hem toegekende fosfaatrechten. Hij heeft er niet voor gezorgd dat zijn fosfaatproductie op hetzelfde niveau kwam als zijn fosfaatrechten, door ofwel genoeg fosfaatrechten te leasen of te kopen, ofwel zijn fosfaatproductie te verminderen. Door na te laten de benodigde maatregelen te treffen, heeft verdachte in 2020 en 2021 opzettelijk meer fosfaat geproduceerd dan het op zijn bedrijf rustende fosfaatrecht.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in het kalenderjaar 2020 te [vestigingsplaats] in de gemeente Hoogeveen,
opzettelijk,
als landbouwer op zijn bedrijf gelegen aan de [adres] , meer
dierlijke meststoffen met melkvee, te weten 5.513,44 uitgedrukt in
kilogrammen fosfaat, heeft geproduceerd dan het op het bedrijf rustende
fosfaatrecht;
2.
hij in het kalenderjaar 2021 te [vestigingsplaats] in de gemeente Hoogeveen,
opzettelijk,
als landbouwer op zijn bedrijf gelegen aan de [adres] , meer
dierlijke meststoffen met melkvee, te weten 5.365,55 uitgedrukt in
kilogrammen fosfaat, heeft geproduceerd dan het op het bedrijf rustende
fosfaatrecht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de materiële wederrechtelijkheid van het handelen van verdachte ontbreekt. Verdachte werd aanvankelijk (als starter aangemerkt en om die reden) onder het fosfaatreductieplan als knelgeval aangemerkt. Doordat de wetgever bij de invoering van het fosfaatrechtenstelsel een extra eis – te weten dat aan de veehouder een omgevingsvergunning dient te zijn verleend – toevoegde aan de knelgevallenregeling, voldeed verdachte niet aan de voorwaarden om binnen het fosfaatrechtenstelsel ook als knelgeval te worden aangemerkt. Hierdoor kreeg hij onvoldoende fosfaatrechten toegekend. In de bezwaar- en beroepsprocedures hielden zowel de RVO als het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) vast aan het geldende beleid. Op de (zeer beperkte) knelgevallenregeling is kritiek gekomen vanuit de wetenschap. Naar aanleiding van de toeslagenaffaire is consensus ontstaan over het feit dat de bestuursrechter meer maatwerk moet leveren en betere rechtsbescherming moet bieden aan burgers. Gelet op de maatschappelijke ontwikkelingen, de ontwikkelingen in de rechtspraak en datgene dat door juristen is geschreven over de knelgevallenregeling, concludeert de raadsman dat breed is doorgedrongen dat de opstelling, toepassing en toetsing van de knelgevallenregeling te streng was en dat verdachte ten onrechte niet als knelgeval onder de fosfaatrechtenregeling is erkend.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Enkele wetenschappers hebben kritiek geuit op de knelgevallenregeling. Op basis daarvan kan niet geconcludeerd worden dat de samenleving als geheel vraagt om een ruimere uitleg van de knelgevallenregeling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het aan de wetgever is om te bepalen welke gedragingen (nog) wel en welke gedragingen niet (meer) strafbaar gesteld moeten worden. Ook is het primair aan de wetgever om te bepalen in welke gevallen, hoewel naar de letter een strafbepaling is overtreden, toch geen sprake zal zijn van strafbaarheid. Daartoe zijn in het Wetboek van Strafrecht de strafuitsluitingsgronden opgenomen.
Niettemin heeft zich, buiten dit wettelijke systeem om, in de rechtspraak een aantal
strafuitsluitingsgronden ontwikkeld. Een daarvan is het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid.
Van het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid kan sprake zijn als met de gedraging de belangen die de overtreden bepaling geacht wordt te beschermen, beter zijn gediend dan bij gehoorzaamheid aan de tekst van de wet.
Daarvan zou kunnen worden gesproken – kort weergegeven – als zich een situatie voordoet waarvan kan worden gezegd dat de maatschappelijke en wetenschappelijke inzichten en ontwikkelingen over de strafwaardigheid van een strafbaar gesteld feit zodanig zijn veranderd dat het bewezenverklaarde feit weliswaar strafbaar is gesteld maar niet meer als wederrechtelijk wordt beleefd en dientengevolge strafoplegging door de samenleving in brede zin onrechtvaardig wordt bevonden.
De rechtbank constateert dat in de wetenschap geluiden opgaan dat de knelgevallenregeling te streng is opgesteld. Er zijn echter geen aanwijzingen dat ook een maatschappelijke discussie is ontstaan over de knelgevallenregeling en de toepassing en toetsing daarvan, laat staan dat die zover zou zijn gevorderd dat strafrechtelijke handhaving van het fosfaatrechtenstelsel in gevallen waarin de knelgevallenregeling niet of beperkt zou zijn toegepast, niet langer als juist wordt aanvaard. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging in verband met het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 21b Meststoffenwet, in combinatie met de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feiten 1 en 2, telkens:
het misdrijf: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 21b, eerste lid van
de Meststoffenwet, opzettelijk begaan.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat voor het jaar 2020 (feit 1) art 9a Sr kan worden toegepast. De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 2 gevorderd om aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 25.000,--, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om geen straf of maatregel op te leggen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk produceren van meer fosfaat dan het op zijn bedrijf rustende fosfaatrecht. Deze feiten rechtvaardigen in beginsel oplegging van een straf.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat veranderende regelgeving binnen de risicosfeer van verdachte als ondernemer ligt, en verdachte steeds dient te handelen naar de geldende regelgeving, zal de rechtbank met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht ten aanzien van beide feiten geen straf of maatregel opleggen wegens de omstandigheden waaronder de feiten in deze zaak zijn begaan.
De rechtbank kent in dat verband overwegende betekenis toe aan het feit dat de exploitatie van het bedrijf van verdachte plaatsvond onder omstandigheden waarop hij niet altijd invloed had of kon hebben. Verdachte is in 2014 gestart met zijn melkveehouderij en had medio 2015 zijn veestapel nog niet op het niveau dat hij voor ogen had.
Verdachte werd pas in juli 2018 aangemerkt als knelgeval onder het fosfaatreductieplan, zoals dat in 2017 gold. Op dat moment was het fosfaatrechtenstelsel al in werking getreden. De fosfaatrechten van verdachte zijn berekend op basis van de veestapel die hij op
2 juli 2015 had. Dat hij uiteindelijk onder het fosfaatrechtenstelsel niet werd aangemerkt als knelgeval, kwam voor verdachte onverwacht. Met de uitspraak van het CBb kreeg verdachte vervolgens pas op 10 november 2020 duidelijkheid over de definitieve – en lager dan hij verwachtte – vaststelling van zijn fosfaatrechten. Op dat moment was hij niet meer in staat zijn fosfaatproductie in het jaar 2020 aan te passen aan zijn fosfaatrechten, of voldoende fosfaatrechten bij te kopen.
Verdachte heeft onweersproken gesteld dat hij sindsdien zijn uiterste best doet om de benodigde hoeveelheid fosfaatrechten en de hoeveelheid melkvee dat hij moet houden voor een gezonde bedrijfsvoering, aan elkaar gelijk te stellen. Hij investeert in een robotmelker, die hem in staat moet stellen zijn melkvee af te schalen. Ook stelt hij mondjesmaat extra fosfaatrechten bij te kopen, voor zover zijn financiële situatie dat toelaat.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 januari 2024, niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Gelet op al deze omstandigheden acht de rechtbank het passend en geboden dat geen straf zal worden opgelegd.

7.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1 en 2, telkens:
het misdrijf: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 21b, eerste lid van
de Meststoffenwet, opzettelijk begaan;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- bepaalt dat aan verdachte geen straf wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. van Campen, voorzitter, mr. H. Stam en mr. M.S. de Waard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2024.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit met nummer 174480/140334/3005189/4. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van 29 augustus 2022 (bijlage 1 bij het dossier), inhoudende, voor zover van belang:
Onderneming
Handelsnamen [bedrijf]
Rechtsvorm Eenmanszaak
Startdatum onderneming 30-10-2014 (datum registratie: 19-11-2014)
Bezoekadres [adres]
Eigenaar
Naam [verdachte]
Geboortedatum [geboortedatum] -1987
Datum in functie 30-10-2014
2. Een schriftelijk bescheid, te weten het Bedrijfsoverzicht totaal (bijlage 2 bij het dossier), inhoudende, voor zover van belang:
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
3. Het proces-verbaal met nummer 174480/140334/3005189/4, pagina 6, inhoudende, voor zover van belang:
[afbeelding]
[afbeelding]
Gemiddelde melkproductie per melkkoe per jaar voor het kalenderjaar 2020 8.195 kg
4. Een schriftelijk bescheid, te weten de berekening overschrijding fosfaatrecht, melkvee 2020, betreffende [bedrijf] (bijlage 9 bij het dossier), inhoudende, voor zover van belang:
[afbeelding]
5. Een schriftelijk bescheid, te weten de Rundveestaat en Veesaldokaart 1-1-2021 t/m 31-12-2021 (bijlage 10 bij het dossier), inhoudende, voor zover van belang:
[afbeelding]
[afbeelding]
6. Het proces-verbaal met nummer 174480/140334/3005189/4, pagina 8, inhoudende, voor zover van belang:
[afbeelding]
Gemiddelde melkproductie per melkkoe per jaar voor kalenderjaar 2021 op 7.894 kg
7. Het proces-verbaal met nummer 174480/140334/3005189/4, pagina 8, inhoudende, voor zover van belang:
[afbeelding]
Gemiddelde melkproductie per melkkoe per jaar voor het kalenderjaar 2021 7.894 kg
8. Een schriftelijk bescheid, te weten de berekening overschrijding fosfaatrecht, melkvee 2021, betreffende [bedrijf] (bijlage 12 bij het dossier), inhoudende, voor zover van belang:
[afbeelding]