ECLI:NL:RBOVE:2024:4035

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
84.018909.23
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in fosfaatproductie

Op 29 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, een vonnis uitgesproken in een strafzaak waarbij de veroordeelde is verplicht tot betaling van € 149.734,47 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde is schuldig bevonden aan het produceren van fosfaat in de jaren 2020 en 2021 zonder de benodigde fosfaatrechten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in 2020 2.387,86 kg fosfaat heeft geproduceerd, waarvoor de leasekosten € 80.088,82 zouden hebben bedragen. In 2021 produceerde de veroordeelde 2.101,23 kg fosfaat, met leasekosten van € 69.445,65. De totale kosten die de veroordeelde heeft bespaard door geen fosfaatrechten te verwerven, bedragen € 149.734,47. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld op een openbare terechtzitting op 15 juli 2024, waar de veroordeelde aanwezig was en gehoord werd. De rechtbank oordeelde dat de draagkracht van de veroordeelde in de executiefase aan de orde komt en dat er geen reden is om de betalingsverplichting te matigen, aangezien niet is gebleken dat de veroordeelde op dat moment geen draagkracht heeft. Het vonnis is gewezen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op 29 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.018909.23
Datum vonnis: 29 juli 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige economische kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1966 in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 149.734,47.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 15 juli 2024. De veroordeelde is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gehandhaafd.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 29 juli 2024 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
het misdrijf: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 21b, eerste lid van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan,
en
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 21b, eerste lid van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennisgenomen van het met deze vordering samenhangende strafdossier.
De veroordeelde is veroordeeld voor het produceren van fosfaat in de jaren 2020 en 2021, terwijl er in die jaren geen fosfaatrechten op zijn bedrijf rustten. De veroordeelde had ervoor moeten zorgdragen dat zijn fosfaatproductie overeenkwam met de aan hem toegekende hoeveelheid fosfaatrechten, door fosfaatrechten te leasen of te kopen. Door dat na te laten heeft de veroordeelde kosten bespaard.
In 2020 heeft de veroordeelde 2.387,86 kg fosfaat geproduceerd. De leaseprijs per kilogram fosfaat bedroeg in 2020 € 33,54. [1] Het leasen van de benodigde fosfaatrechten zou de veroordeelde in 2020 € 80.088,82 hebben gekost.
In 2021 heeft de veroordeelde 2.101,23 kg fosfaat geproduceerd. De leaseprijs per kilogram fosfaat bedroeg in 2021 € 33,05. [2] Het leasen van de benodigde fosfaatrechten zou de veroordeelde in 2021 € 69.445,65 hebben gekost.
In het geval een landbouwer extra fosfaatrechten verwerft, moet dit gemeld worden aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Hiervoor moet per transactie € 100,-- aan leges worden betaald. [3]
Door na te laten fosfaatrechten te verwerven, heeft de veroordeelde de volgende kosten bespaard:
2020
Leasekosten € 80.088,82
Leges € 100,--
Totaal 2020 € 80.188,82
2021
Leasekosten € 69.445,65
Leges € 100,--
Totaal 2021 € 69.545,65
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 149.734,47.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De veroordeelde heeft verklaard dat hij geen financiële middelen heeft waarmee hij het wederrechtelijk verkregen voordeel kan terugbetalen. Hij verwacht failliet te gaan als de ontnemingsvordering wordt toegewezen.
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat de draagkracht van de betrokkene in beginsel aan de orde komt in de executiefase. De reden daarvoor is dat de rechter in de ontnemings-procedure doorgaans niet met zekerheid zal kunnen vaststellen hoe de draagkracht van de betrokkene zich in de – soms aanzienlijk later plaatsvindende – executiefase zal ontwikkelen, en dat de mogelijkheid om aan de opgelegde betalingsverplichting te voldoen zich dus beter laat beoordelen in de executiefase. In de ontnemingsprocedure bestaat alleen grond voor matiging van de betalingsverplichting als aanstonds duidelijk is dat de betrokkene op dat moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Het gaat dan om het geval waarin de rechter zonder nader onderzoek kan vaststellen dat de betrokkene op het moment van de ontnemingsprocedure geen draagkracht heeft en dat het zeer waarschijnlijk is dat daarin in de toekomst geen verandering zal komen.
In deze zaak is niet gebleken dat de door de Hoge Raad genoemde uitzonderingsituatie aan de orde is, zodat de rechtbank bij het vaststellen van de betalingsverplichting geen rekening zal houden met de draagkracht van de veroordeelde.
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 149.734,47.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. M.S. de Waard en
mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2024.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Nota leaseprijzen fosfaatrechten 2020 (bijlage 27 bij het dossier van de NVWA met nummer 173738/138073/6009482/3, p. 8, paragraaf 5).
2.Nota leaseprijzen fosfaatrechten 2021 (bijlage 28 bij het dossier van de NVWA met nummer 173738/138073/6009482/3, p. 8, paragraaf 5).
3.Het dossier van de NVWA met nummer 173738/138073/6009482/3, p. 16, zesde alinea.