ECLI:NL:RBOVE:2024:4033

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
08.034760.24, 08.239083.23 (ter terechtzitting gevoegd), 08.129275.21 (vordering tul algemeen) en 96.221993.22 (vordering tul) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige man voor oplichting, witwassen, bedreiging en wapenbezit

Op 29 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 21-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De man is schuldig bevonden aan oplichting via WhatsApp van een oudere man, witwassen van het verkregen geld, en het voorhanden hebben van harddrugs en een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen een oudere man heeft opgelicht door zich voor te doen als zijn kind en hem te verzoeken geld over te maken. In totaal heeft het slachtoffer € 3.442,29 verloren. De verdachte heeft het geld witgewassen door gebruik te maken van geldezels. Daarnaast heeft hij op 29 januari 2024 een vuurwapen en cocaïne voorhanden gehad en heeft hij meerdere bedreigingen geuit aan het adres van een slachtoffer en politieambtenaren. De rechtbank heeft ook een geldbedrag van € 1.496,66 verbeurd verklaard en schadevergoedingen opgelegd aan de benadeelde partijen. De verdachte moet zich ook houden aan bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een alcoholverbod.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08.034760.24, 08.239083.23 (ter terechtzitting gevoegd), 08.129275.21 (vordering tul algemeen) en 96.221993.22 (vordering tul) (P)
Datum vonnis: 29 juli 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2003 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
nu verblijvende in de [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juli 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. N.L.A.N. Weusthof, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] (in de zaak met parketnummer 08-034760-24) is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

2.1.
Parketnummer 08.239083.23
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 23 maart 2023, alleen dan wel samen met anderen:
Feit 1:de heer [slachtoffer 2] heeft opgelicht voor een bedrag van ongeveer € 3.442,00;
Feit 2:een geldbedrag van ongeveer € 3.442,00 heeft witgewassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 23 maart 2023,
in de gemeente Zwolle, en/of in de gemeente Hof van Twente en/of in de gemeente
Rijssen-Holten, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van 3442 euro,
althans een (of meer) geldbedrag(en):
- door zich in een of meer whatsapp-berichten voor te doen als zijnde de dochter of zoon van die [slachtoffer 2] en
- daarbij/daarin aan die [slachtoffer 2] mede te delen/te verzoeken - zakelijk weergegeven-
* dat zij of hij tijdelijk een nieuw of ander 06-nummer heeft
* dat zij of hij haar of zijn telefoon stuk heeft laten vallen en (dat de telefoon) kapot
en/of niet volledig bruikbaar is en dat zij of hij nu gebruik maakt van een telefoon
van een collega
* dat zij of hij enkele urgente betalingen dient te voldoen op straffe van een boete
- ( vervolgens) daartoe in meerdere whatsapp-berichten een of meer
(betaal)verzoeken tot overschrijving heeft gestuurd inclusief het rekeningnummer
en de naam van de crediteur, aan die [slachtoffer 2] heeft verzonden, althans handelingen
van soortgelijke strekking,
als gevolg waarvan die [slachtoffer 2] , werd bewogen tot afgifte/betaling van een of meer
geldbedragen (tot een totaalbedrag van 3442,29 euro)
2
hij op of omstreeks 23 maart 2023, althans in of omstreeks de periode van 23 maart 2023 tot en met 30 april 2023,
te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten en/of in de gemeente Hof van Twente, althans
in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(van) een voorwerp, te weten een geldbedrag van ongeveer 3442 euro, althans een
geldbedrag,
- de werkelijke aard, de herkomst, heeft verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende op een voorwerp, was,
en
- heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
althans gebruik heeft gemaakt,
door een of meer medeverdachte(n) of ander(en)/katvangers te benaderen en te regelen dat bankrekeningnummers op naam van een ander dan verdachte en/of
als katvanger beschikbaar werden gesteld aan en gebruikt konden worden door verdachte en/of
zijn medeverdachte(n), terwijl die geldbedragen telkens op die bankrekeningnummers werden gestort, en (vervolgens) die geldbedragen heeft opgenomen en/of
heeft doen/laten opnemen en/of ontvangen en/of uitgegeven,
terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
2.2.
Parketnummer: 08.034760.24
De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 15 juli 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 29 januari 2024:
feit 1:een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad;
feit 2:opzettelijk 14,78 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
feit 3:[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling;
feit 4:politieambtenaren [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling;
feit 5:politieambtenaren [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft beledigd, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 29 januari 2024 te Hengelo, gemeente Hengelo (O) een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Taurus, kaliber .45 auto, en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer kogelpatro(o)n(en) van het merk 45 COLT-CBC, kaliber .45 auto
voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 29 januari 2024 te Hengelo, gemeente Hengelo (O) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 14,78 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op of omstreeks 29 januari 2024 te Hengelo, gemeente Hengelo (O) [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen aan die [slachtoffer 1] te tonen, en/of door die [slachtoffer 1] meermalen dreigend de woorden toe te voegen: "wacht maar [slachtoffer 1] , ik maak je af" en/of "ik maak je kapot, ik maak je dood" en/of "ik ga je dood maken" en/of "je gaat hier spijt van krijgen" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4
hij op of omstreeks 29 januari 2024 al rijdende tussen Hengelo (O) en Borne, althans in Nederland, [slachtoffer 3] (werkzaam als hoofdagent bij politie eenheid Oost-Nederland) en/of [slachtoffer 4] (werkzaam als aspirant bij politie eenheid Oost-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak jullie af", en/of
“Misschien moet je even opnemen. Misschien is het wel je moeder. Want die heeft misschien ook een probleem met mij”, en/of “Ik maak mijn woorden waar. Jouw moeder ken ik toevallig”, en/of “we gaan zien wie de grootste jongen uithangt”, en/of “gooi mij nog maar een week langer erin, maar ik maak mijn woorden waar” althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] in diens/hun hoedanigheid van ambtena(a)r(en) van politie;
5
hij op of omstreeks 29 januari 2024 te Hengelo (O) en/of al rijdende tussen Hengelo (O) en Borne, althans in Nederland, opzettelijk ambtenaren, te weten [slachtoffer 3] (werkzaam als hoofdagent bij politie eenheid Oost-Nederland) en/of [slachtoffer 4] (werkzaam als aspirant bij politie eenheid Oost-Nederland) en/of [slachtoffer 5] (werkzaam als aspirant bij politie eenheid Oost-Nederland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: "kankerwouten" en/of "ezel" en/of "kankerwijf" en/of "kankermongool" en/of
"kankerhoer" en/of "kankerlijer" en/of "kankerkinderen" en/of "klein kankerjong", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

3.De bewijsmotivering

3.1
Parketnummer 08.239083.23
3.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich voor het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat zij heeft gesteld dat verdachte niet de kwade genius is geweest bij de oplichting en dat hij niet degene is geweest die via WhatsApp contact heeft gehad met de aangever.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de behandeling ter terechtzitting en de genoemde bewijsmiddelen, die als bijlage aan dit vonnis zijn gehecht, het volgende vast.
Feit 1
De heer [slachtoffer 2] ontving via WhatsApp een bericht van een onbekend telefoonnummer. De afzender van het bericht deed zich voor als de dochter of zoon van de aangever en zei de telefoon van een collega te gebruiken, omdat diens eigen telefoon is gevallen en daardoor kapot is gegaan. In het WhatsApp-bericht wordt de aangever gevraagd of hij kan helpen: er moeten enkele rekeningen met spoed worden betaald op straffe van een boete. De betaalgegevens (de bedragen en de rekeningnummers waarop moet worden betaald) worden meegestuurd. Hierbij zijn rekeningen gebruikt op naam van [naam 1] en [naam 2] . Aangever heeft vervolgens in totaal € 3.442,29 overgemaakt naar de bankrekeningen van [naam 1] en [naam 2] . [naam 1] heeft totaal € 1.966,29 op zijn bankrekening ontvangen en [naam 2] € 1.476,00. [naam 1] en [naam 2] moesten het ontvangen geld vervolgens met spoed bij een geldautomaat opnemen en contant aan verdachte geven. [naam 1] werd geïnstrueerd door verdachte om de daglimiet van zijn pinpas te verhogen, maar kon desondanks slechts € 500,00 opnemen. Daarop heeft verdachte aan een derde – [naam 3] – gevraagd om [naam 1] een betaalverzoek (Tikkie) te zenden, zodat [naam 3] een deel van het geld voor verdachte contant kon opnemen. [naam 1] heeft via een Tikkie een bedrag van € 480,00 naar de bankrekening van [naam 3] overgemaakt. [naam 3] heeft dit geldbedrag – minus een bedrag dat [naam 3] zelf mocht houden – opgenomen en aan verdachte gegeven. De rest van het bedrag – minus een bedrag dat [naam 1] zelf mocht houden – heeft [naam 1] op instructie van verdachte via twee Tikkies (€ 500,00 en € 460,00) overgemaakt naar een bankrekening op naam van verdachte. Ook [naam 2] kon het op haar rekening overgemaakte geld niet contant opnemen vanwege de daglimiet van haar pinpas. Op instructie van verdachte heeft zij het geld – minus een bedrag dat zij zelf mocht houden – rechtstreeks overgemaakt naar een bankrekening op naam van verdachte.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van de in het dossier opgenomen bewijsmiddelen niet kan worden geconcludeerd dat verdachte de aangever zélf via WhatsApp heeft benaderd. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij in opdracht van iemand anders bankrekeningen regelde waarop geld kon worden gestort, en dat hij dat geld vervolgens weer verzamelde en overmaakte naar deze persoon. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte op zijn minst heeft gefungeerd als tussenpersoon in het samenwerkingsverband rondom deze fraude. Verdachte heeft door zo te handelen een wezenlijke en substantiële bijdrage geleverd aan de oplichting. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot een bewezenverklaring van het medeplegen van oplichting.
Feit 2
Verdachte heeft verschillende personen, zogenaamde geldezels, gevraagd om geld op hun bankrekening te ontvangen. Vervolgens heeft hij deze personen geïnstrueerd om de geldbedragen contant op te nemen of via een Tikkie over te maken naar zijn bankrekening.
Verdachte heeft dan ook geld uit misdrijf afkomstig verworven en voorhanden gehad. Wat verdachte er daarmee heeft gedaan, blijft onduidelijk. Dat verdachte na ontvangst van het geld verbergings- of verhullingshandelingen heeft gepleegd, is niet uit het dossier gebleken, zodat de rechtbank hem daarvan zal vrijspreken.
Verdachte heeft het geld wel verworven en voorhanden gehad, waarmee hij zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig witwassen.
Conclusie
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
3.2.
Parketnummer 08.034760.24
3.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van de bedreiging met het vuurwapen zoals onder feit 3 is ten laste gelegd, acht de officier van justitie voldoende (steun)bewijs in het dossier aanwezig om te kunnen komen tot bewezenverklaring van dat onderdeel van de tenlastelegging.
3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 3, voor zover dat ziet op bedreiging met een vuurwapen. Daartoe is aangevoerd dat het ten laste gelegde “tonen van een vuurwapen” geen bedreiging oplevert in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de behandeling ter terechtzitting en de genoemde bewijsmiddelen, die als bijlage aan dit vonnis zijn gehecht, het volgende vast.
Op 29 januari 2024 omstreeks 09.09 uur werd de meldkamer van de politie gebeld dat er op de parkeerplaats van hotel [bedrijf] aan de [adres 2] een man en een vrouw erge ruzie hadden. Ter plaatse werd door verbalisanten een gele personenauto, merk Fiat met kenteken [kenteken] , aangetroffen met daarbij de kentekenhoudster [slachtoffer 1] en verdachte. Verdachte was duidelijk onder invloed. [slachtoffer 1] was erg overstuur en angstig. Zij fluisterde dat verdachte een wapen bij zich had. Zij verklaarde dat zij door verdachte met de dood was bedreigd.
In de auto van [slachtoffer 1] trof de politie onder de bijrijdersstoel een vuurwapen aan, naar later bleek een revolver, van het merk Taurus, kaliber .45 auto. Dit is een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie (WWM). Ten tijde van inbeslagneming was de cilinder/trommel geladen met een kogelpatroon. Op de hulsbodem van het kogelpatroon stond het opschrift: 45 COLT-CBC. Tijdens de fouillering van verdachte zijn in zijn jaszak twee kogelpatronen aangetroffen van het merk 45 COLT- CBC. De kogelpatronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de WWM.
Op de achterbank van de auto lag de tas van [slachtoffer 1] . Hierin werd een gripzak met een witte, brokkelige substantie en ponypacks aangetroffen. Het materiaal is onderzocht. Na weging en monsterneming door de forensische onderzoekers van de politie en forensisch onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut bleek dit materiaal een hoeveelheid van 14,78 gram cocaïne te bevatten.
Verdachte is aangehouden en is naar het Arrestantencomplex in Borne vervoerd.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting op 15 juli 2024 verklaard dat het vuurwapen, de munitie en de cocaïne die werden aangetroffen in de auto waarin hij zich bevond, van hem zijn
(feit 1 en feit 2). Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer 1] met het vuurwapen heeft bedreigd. Hij ontkent de verbale bedreigingen niet. Verdachte heeft verklaard dat er een worsteling is ontstaan nadat [slachtoffer 1] het vuurwapen in de binnenzak van zijn jas had gezien. Dat gebeurde toen hij het vuurwapen uit zijn jas haalde om het onder de bijrijdersstoel te leggen
(feit 3). Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich op 29 januari 2024 “niet zo netjes” heeft uitgelaten tegenover de politie
(feit 4 en feit 5).
Feit 1 en feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Feit 3
De rechtbank overweegt dat het enkel tonen van een vuurwapen zonder daarmee op een slachtoffer te richten niet onder alle omstandigheden een bedreiging in de zin van artikel 285 Sr oplevert. In dit geval doet het dat wel. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De getuigenverklaring [slachtoffer 1]
heeft verklaard dat verdachte haar met de dood heeft bedreigd en dat hij haar het vuurwapen heeft getoond dat later door de politie onder de bijrijdersstoel is aangetroffen. De aanleiding voor deze bedreiging was volgens haar dat zij niet met verdachte mee wilde naar het [bedrijf] hotel. Zij zag dat verdachte de rits van zijn jas opendeed en dat hij het vuurwapen uit de binnenzak van zijn jas pakte. Zij hoorde verdachte vervolgens zeggen: "Beter ga je wel mee". Zij zag dat verdachte het vuurwapen op dat moment nog steeds in zijn hand had. Verdachte is uit de auto gestapt. Hij heeft het vuurwapen onder de bijrijdersstoel gelegd. Vervolgens is hij weer in de auto gestapt en is hij weer op de bijrijdersplaats gaan zitten met de bedoeling om samen met [slachtoffer 1] verder te rijden. [slachtoffer 1] was bang en heeft tegen verdachte gezegd dat zij niet verder wilde rijden omdat hij erg dronken was. Zij hoorde dat verdachte tegen haar zei: “Beter ga je rijden”. [slachtoffer 1] zag dat verdachte vooroverboog en met zijn hand richting de onderkant van de bijrijdersstoel ging. Hierna ontstond de worsteling tussen [slachtoffer 1] en verdachte. [slachtoffer 1] hoorde dat verdachte meerdere malen tegen haar zei: "Ik maak je kapot, ik maak je dood".
De bewijsoverweging
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 1] geloofwaardig. Haar verklaringen worden in voldoende mate ondersteund door ander bewijsmateriaal. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op de parkeerplaats van hotel [bedrijf] een gele Fiat zag staan. Hij zag een vrouw achter het stuur zitten. Naast haar in de bijrijdersstoel zat een man. De getuige zag via de bijrijderskant dat de man de vrouw vasthield. Ook zag hij dat de vrouw over de man heen hing. Hij hoorde de vrouw erg schreeuwen en het was voor hem duidelijk dat de vrouw in paniek was. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij hoorde dat de man in de richting van de vrouw schreeuwde: “ik ga je dood maken” en “je gaat hier spijt van krijgen”. De verklaringen van [slachtoffer 1] worden ook ondersteund door wat de verbalisanten ter plaatse hebben aangetroffen en waargenomen. De verbalisanten [verbalisant] en [slachtoffer 5] zagen dat [slachtoffer 1] erg emotioneel was en dat zij bang leek. Verbalisant [slachtoffer 5] hoorde [slachtoffer 1] fluisteren dat er een vuurwapen in de auto lag onder de bijrijdersstoel. Dit was ook het geval. Verder volgt uit het proces-verbaal van aanhouding van verdachte dat hij naar [slachtoffer 1] heeft geroepen “wacht maar [slachtoffer 1] , ik maak je af”. Daarnaast worden de verklaringen van [slachtoffer 1] gedeeltelijk ondersteund door de verklaring van verdachte zelf. Hij heeft ter terechtzitting van 15 juli 2024 verklaard dat hij in de gele Fiat zijn vuurwapen in zijn hand heeft gehad en onder de bijrijdersstoel heeft gelegd, dat [slachtoffer 1] dit wapen heeft gezien, dat er in de auto een worsteling heeft plaatsgevonden tussen hem en [slachtoffer 1] en dat hij op enig moment wel heeft geroepen dat hij haar dood zou maken.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet alleen de verbale bedreiging kan worden bewezen, maar ook het tonen van het vuurwapen, hetgeen bedreiging in de zin van de wet oplevert.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 4 en feit 5
Na zijn aanhouding, tijdens zijn vervoer naar het arrestantencomplex in Borne heeft hij verbalisanten [slachtoffer 3] , werkzaam als hoofdagent bij politie eenheid Oost-Nederland, en [slachtoffer 4] , werkzaam als adspirant bij politie eenheid Oost-Nederland, met de dood bedreigd.
Verdachte heeft de verbalisanten [slachtoffer 3] , werkzaam als hoofdagent bij politie eenheid Oost-Nederland, [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , beiden werkzaam als adspirant bij politie eenheid Oost-Nederland, beledigd.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 4 en feit 5 ten laste gelegde feiten op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
parketnummer 08.239083.23
1
hij op 23 maart 2023 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van 3442 euro:
- door zich in een of meer Whatsapp-berichten voor te doen als zijnde de dochter of zoon van die [slachtoffer 2] en
- daarbij aan die [slachtoffer 2] mede te delen/te verzoeken - zakelijk weergegeven-
* dat zij of hij tijdelijk een nieuw of ander 06-nummer heeft,
* dat zij of hij haar of zijn telefoon stuk heeft laten vallen en (dat de telefoon) kapot
en/of niet volledig bruikbaar is en dat zij of hij nu gebruik maakt van een telefoon
van een collega,
* dat zij of hij enkele urgente betalingen dient te voldoen op straffe van een boete
- vervolgens daartoe in meerdere Whatsapp-berichten (betaal)verzoeken tot overschrijving inclusief het rekeningnummer en de naam van de crediteur, aan die [slachtoffer 2] heeft verzonden,
als gevolg waarvan die [slachtoffer 2] , werd bewogen tot afgifte/betaling van geldbedragen (tot een totaalbedrag van 3442,29 euro);
2
hij op of omstreeks 23 maart 2023 in Nederland een voorwerp, te weten een geldbedrag van ongeveer 3442 euro, heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat geld onmiddellijk afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
parketnummer 08.034760.24
1
hij op 29 januari 2024 te Hengelo, gemeente Hengelo (O) een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Taurus, kaliber .45 auto, en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten kogelpatronen van het merk 45 COLT-CBC, kaliber .45 auto voorhanden heeft gehad;
2
hij op 29 januari 2024 te Hengelo, gemeente Hengelo (O) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 14,78 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
hij op 29 januari 2024 te Hengelo, gemeente Hengelo (O) [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een vuurwapen aan die [slachtoffer 1] te tonen, en door die [slachtoffer 1] meermalen dreigend de woorden toe te voegen:
"wacht maar [slachtoffer 1] , ik maak je af" en
"ik maak je kapot, ik maak je dood" en
"ik ga je dood maken" en
"je gaat hier spijt van krijgen";
4
hij op 29 januari 2024 al rijdende tussen Hengelo (O) en Borne, [slachtoffer 3] (werkzaam als hoofdagent bij politie eenheid Oost-Nederland) en/of [slachtoffer 4] (werkzaam als a
dspirant bij politie eenheid Oost-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen:
"Ik maak jullie af", en/of
“Misschien moet je even opnemen. Misschien is het wel je moeder. Want die heeft misschien ook een probleem met mij”, en/of
“Ik maak mijn woorden waar. Jouw moeder ken ik toevallig”, en/of
“we gaan zien wie de grootste jongen uithangt”, en/of
“gooi mij nog maar een week langer erin, maar ik maak mijn woorden waar”
terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] in hun hoedanigheid van ambtenaar van politie;
5
hij op 29 januari 2024 te Hengelo (O) en al rijdende tussen Hengelo (O) en Borne, opzettelijk
ambtenaren, te weten [slachtoffer 3] (werkzaam als hoofdagent bij politie eenheid Oost-Nederland) en/of [slachtoffer 4] (werkzaam als aspirant bij politie eenheid Oost-Nederland) en/of [slachtoffer 5] (werkzaam als aspirant bij politie eenheid Oost-Nederland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: "kankerwouten" en/of "ezel" en/of "kankerwijf" en/of "kankermongool" en/of
"kankerhoer" en/of "kankerlijer" en/of "kankerkinderen" en/of "klein kankerjong".
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 266, 267, 285, 326, 420bis.1 Sr, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie (WWM) en artikel 2 en 10 van de Opiumwet (OW). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
parketnummer 08.239083.23
feit 1, het misdrijf:medeplegen van oplichting;
feit 2: het misdrijf:eenvoudig witwassen.
parketnummer: 08.034760.24
feit 1, het misdrijf:handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de WWM en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de WWM;
feit 2, het misdrijf:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3, het misdrijf:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4, het misdrijf:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling, terwijl deze wordt gepleegd tegen een ambtenaar van politie, meermalen gepleegd;
feit 5, het misdrijf:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling, alcoholverbod, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole te worden verbonden. Verzocht is de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bevelen.
Voorts heeft de officier van justitie primair gevorderd om aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ingevolge artikel 38v Sr op te leggen voor de duur van vijf jaren, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] waarbij vervangende hechtenis voor de duur van twee weken wordt toegepast voor ieder keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. Verzocht is de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel te bevelen.
Subsidiair, indien de rechtbank de vordering tot oplegging een vrijheidsbeperkende maatregel ingevolge artikel 38v Sr afwijst, is gevorderd als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijk op te leggen strafdeel, een contactverbod met [slachtoffer 1] op te nemen en ook ten aanzien van deze voorwaarde de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat aan verdachte een onvoorwaardelijke straf moet worden opgelegd die gelijk is aan de tijd die reeds door hem in voorarrest is doorgebracht. Gelet op de bepleite partiële vrijspraak van feit 3, is primair bepleit aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 360 dagen waarvan 177 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest. Subsidiair, indien de rechtbank niet tot een partiële vrijspraak van feit 3 komt, is bepleit aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 16 maanden met een onvoorwaardelijk strafdeel dat gelijk is aan de tijd die reeds door verdachte in voorarrest is doorgebracht. De raadsvrouw heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd voor wat betreft de duur van de bij het voorwaardelijk strafdeel te bepalen proeftijd.
De raadsvrouw heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het opleggen van een maatregel in de zin van artikel 38v Sr niet in verhouding staat tot het gepleegde feit nu [slachtoffer 1] het contact met verdachte heeft gezocht en verdachte ook geen behoefte heeft aan contact met [slachtoffer 1] .
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich (in de zaak met parketnummer 08.239083.23), samen met anderen, schuldig gemaakt aan oplichting via WhatsApp (vriend-in-nood-fraude) waarvan een oudere man het slachtoffer is geworden. Op zeer geraffineerde wijze is misbruik gemaakt van het vertrouwen van het slachtoffer. Verdachte heeft het uit de oplichting verkregen geld ook witgewassen. Dit zijn ernstige feiten, die naast financiële schade vaak veel overlast en gevoelens van onmacht bij de gedupeerden teweeg brengen. Verdachte heeft hierbij slechts uit eigen financieel gewin gehandeld, zonder zich te bekommeren om de uitwerking van zijn handelen op het slachtoffer.
Op 29 januari 2024 heeft verdachte zich (in de zaak met parketnummer 08.034760.24) schuldig gemaakt aan een reeks van ernstige strafbare feiten. Verdachte heeft op die dag [slachtoffer 1] met de dood bedreigd. Hij heeft haar, terwijl zij samen in haar auto zaten en hij flink onder invloed van alcohol was, onder het doen van woordelijke bedreigingen, zijn vuurwapen getoond.
De bedreigingen hebben bij [slachtoffer 1] gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Blijkens de namens haar gegeven toelichting ter zitting op 15 juli 2024 heeft zij tot op de dag van vandaag nog last van de gevolgen van verdachtes handelen. Zij was voor het incident al onder behandeling bij Mediant. Vanwege de dreigende situatie moest de behandeling stoppen om de veiligheid van andere patiënten te waarborgen. Door de gevolgen van het incident en het gebrek aan psychische hulp is benadeelde mentaal afgegleden. Op dit moment krijgt [slachtoffer 1] begeleiding vanuit verschillende instanties.
Verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een (met een kogelpatroon) geladen vuurwapen en aan het voorhanden hebben van de voor dat vuurwapen geschikte munitie op de openbare weg. Dit soort feiten brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en grote gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee.
Daarnaast heeft de verdachte harddrugs voorhanden gehad. Algemeen bekend is dat harddrugs grote gezondheidsrisico’s meebrengen voor de gebruikers en daarnaast direct en indirect de oorzaak zijn van vele vormen van criminaliteit. De combinatie van het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen en harddrugs, terwijl verdachte onder invloed van alcohol verkeerde, acht de rechtbank zeer zorgelijk.
Na zijn aanhouding heeft verdachte gedurende het transport naar het politiebureau, politieambtenaren in een niet eindigende stroom van woorden, op buitenproportionele wijze met de dood bedreigd en beledigd. Verdachte heeft bij hen in het bijzonder gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt omdat zijn bedreigingen ook waren gericht tegen een ander dan de verbalisanten zelf. Verder heeft verdachte de politieambtenaren ook op grove wijze beledigd door hen woorden met daarin ‘kanker’ toe te roepen waarmee verdachte de eer en goede naam van de betreffende politieambtenaren heeft geschaad. Verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven van minachting voor de dienstdoende politieambtenaren.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
3 juli 2024 op naam van verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte op 15-jarige leeftijd voor het eerst in aanraking met justitie kwam voor het plegen van uitgaansgeweld. Vanaf 2021 werd hij onder andere veroordeeld wegens autodiefstal, huiselijk geweld, geweld tegen beroepsbeoefenaars, belediging, uitgaansgeweld en het overtreden van de Opiumwet.
Rapportages en de verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Psycholoog drs. L. Aa heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 3 mei 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
Bij verdachte is een stoornis vastgesteld in het gebruik van alcohol (licht, in gedwongen
remissie) en van antisociale trekken. Verdachte verliest zijn rem als hij alcohol gebruikt en is al meerdere malen onder invloed van alcohol verbaal en fysiek agressief geweest. Hij is ook eerder met Justitie in aanraking gekomen wegens het rijden onder invloed van alcohol. Desondanks heeft hij niet de keuze gemaakt om te stoppen met het drinken van alcohol. Hij heeft geen pogingen gedaan om zijn alcoholinname in het weekend te verminderen en heeft te weinig verantwoordelijkheid genomen zijn gedrag te veranderen. Geadviseerd wordt om verdachte de onder parketnummer 08.034760.24 gepleegde feiten volledig toe te rekenen. Ten tijde van het opmaken van het rapport ontkende verdachte de oplichting van [slachtoffer 2] en het witwassen. Hij is zich wel bewust van het onrechtmatige hiervan. Gelet op de ontkennende houding van verdachte ten tijde van het opmaken van het rapport, konden aan zijn gedrag ten grondslag liggende drijfveren en motieven ten tijde van het ten laste gelegde niet nader onderzocht worden. Om deze reden kon er met betrekking tot het parketnummer 08.239083.23 geen advies worden gegeven over het al dan niet toerekenen van het tenlastegelegde aan verdachte. De psycholoog adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Vanuit het geïntegreerde eindoordeel (HCR-20v3 en SAPROF) wordt de inschatting gemaakt dat er onbehandeld sprake is van een matig-hoog recidiverisico. Op korte termijn is de kans op recidive matig omdat hij zijn gedrag wil veranderen omdat hij niet terug wil naar de penitentiaire inrichting. Dat zal zijn motivatie (op korte termijn) versterken. Vooral zijn problemen met middelen en zijn antisociale trekken maken op langere termijn de kans op recidive hoog (in de vorm van bedreigingen/verbaal en/of fysiek geweld).
Gezien het hoge recidiverisico op lange termijn dient de behandeling zich te richten op twee
pijlers van zijn problematiek. Als eerste dient de focus te liggen op zijn middelenproblematiek en in het verlengde daarvan op het maken van een delictscenario c.q. het leren kennen van zijn valkuilen. Tot slot dient in de behandeling aandacht te zijn voor zijn antisociale trekken. Om te voorkomen dat er zich bij verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis ontwikkelt dienen zijn gedrags- en gevoelspatronen met bijvoorbeeld schematherapie te worden behandeld. Verdachte is gemotiveerd voor behandeling. Geadviseerd wordt de behandelingen op ambulante wijze in te zetten. Wel is het van belang dat de reclassering hem ondersteunt in het maken van afspraken thuis en in de monitoring hiervan zodat verdachte zich thuis aan regels en afspraken blijft houden. Geadviseerd wordt om behandeling plaats te laten vinden binnen het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf.
Door Reclassering Nederland is op 9 juli 2024 een rapport over de verdachte uitgebracht. Dit rapport is opgemaakt door [reclasseringswerker] . Dit rapport houdt het volgende in.
Verdachte is een 21-jarige man die tot eind vorig jaar onder toezicht stond bij de reclassering. In dat toezicht hield verdachte zich niet aan de bijzondere voorwaarden en gaf hij geen openheid van zaken in de gesprekken. Om die redenen is door de toezichthouder een advies geschreven tot tenuitvoerlegging. Door de preventieve hechtenis is in ieder geval zijn
externe motivatie flink verbeterd. Hij geeft aan nu tevens intern gemotiveerd te zijn om de
criminogene factoren in zijn leven aan te pakken. De reclassering stelt zich op het standpunt dat een reclasseringstoezicht noodzakelijk is om verdachte te blijven motiveren ook op het moment dat de externe motivatie mogelijk zal verdwijnen door beëindiging van de voorlopige hechtenis. De reclassering heeft met verdachte besproken dat dit het moment is waarop hij moet gaan laten zien dat hij een delictvrij leven wil leiden en dat hij hiervoor nog een (laatste) kans krijgt bij de reclassering. Verdachte wil zijn medewerking verlenen en heeft hierbij ook aangegeven dat hij geen contact meer wil met de mensen uit zijn (negatieve) sociale netwerk. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld evenals het
risico op letsel en het risico op het onttrekken aan voorwaarden. Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen. Er zijn geen mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding en continuering van schoolgang of een groepsgericht leefklimaat zijn niet aan de orde. De reclassering adviseert om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling door Transfore of een soortgelijke zorgverlener, alcoholverbod, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole. Verder wordt dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht geadviseerd gelet op het gevaar voor herhaling van een misdrijf met schade voor personen.
De toelichting van de deskundige ter zitting
De deskundige [reclasseringswerker] heeft het advies ter zitting gehandhaafd. Aanvullend heeft zij opgemerkt dat zij de feiten niet heeft besproken met verdachte omdat hij had aangegeven dat hij deze eerst met zijn advocaat wilde bespreken. De verklaring van verdachte ter terechtzitting over de ten laste gelegde feiten maakt het gegeven advies niet anders. Van een eerder reclasseringstoezicht is niets terechtgekomen. Verdachte laat nu deels een gedragsverandering zien omdat hij gedetineerd is. Tot nu toe heeft hij niet het achterste van zijn tong laten zien zodat de reclassering er niet achter kan komen wat hem drijft. Wanneer hij deze houding vol blijft houden heeft behandeling bij Transfore geen kans van slagen. Verdachte is aangemeld bij Transfore en hij kan daar terecht zodra hij vrijkomt. Hij zal meteen worden uitgenodigd voor een intake. Omdat hij eerder in behandeling is geweest, kan de behandeling worden opgepakt vanaf het punt waar die behandeling is opgehouden.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Adolescentenstrafrecht
Zowel door de psycholoog als door de reclassering wordt geadviseerd het meerderjarigenstrafrecht (in plaats van het minderjarigenstrafrecht) toe te passen. De psycholoog komt tot dit advies omdat een pedagogische beïnvloeding of een gezinsgerichte behandeling (of een groepsgericht leefklimaat) niet passend is en zelfs averechts zou kunnen werken. Volgens de reclassering zijn er geen mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding en continuering van schoolgang of een groepsgericht leefklimaat zijn niet aan de orde. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het meerderjarigenstrafrecht toepassen.
Toerekeningsvatbaarheid
De psycholoog adviseert om verdachte de onder parketnummer 08.034760.24 gepleegde feiten volledig toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over en zal hiermee bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening houden. Voor de feiten onder parketnummer 08.239083.23 ziet de rechtbank evenmin aanleiding om deze verminderd aan verdachte toe te rekenen, zodat ook deze volledig aan hem worden toegerekend.
Straffen
De rechtbank acht het zorgelijk dat verdachte zich op zo’n jonge leeftijd schuldig maakt aan dergelijk ernstig wangedrag. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte met een geladen vuurwapen op de openbare weg is en hij niet schroomt om dit vuurwapen te tonen terwijl hij ook in kennelijke staat van dronkenschap verkeert. Bovendien lijkt er sprake te zijn van een toename in de ernst van de door hem gepleegde strafbare feiten.
Het is verdachte tot nu toe niet gelukt om zijn leven op een positieve manier in te richten. Bij hem lijkt sprake te zijn van antisociale trekken en om te voorkomen dat er zich bij hem een antisociale persoonlijkheidsstoornis ontwikkelt dienen zijn gedrags- en gevoelspatronen te worden behandeld. Verdachte lijkt op dit moment, gelet op de impact van de voorlopige hechtenis op hem, gemotiveerd voor behandeling. Ter terechtzitting heeft verdachte desgevraagd verklaard dat hij mee wil werken aan behandeling bij Transfore en dat hij bereid is om zich te houden aan de door de rechtbank te stellen voorwaarden bij een eventueel voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank ziet in voorgaande aanleiding om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals die door de reclassering zijn geadviseerd en ook door de officier van justitie zijn gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk passend en geboden is. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf een proeftijd verbinden van drie jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen, zoals door de reclassering geadviseerd, waarbij de rechtbank daarnaast als bijzondere voorwaarde zal opnemen dat verdachte op geen enkele wijze contact zal hebben, zoeken of opnemen met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1992.
De rechtbank zal geen maatregel in de zin van artikel 38v Sr aan verdachte opleggen. De rechtbank wil niets afdoen aan de impact die de bedreiging op [slachtoffer 1] heeft gehad. Echter, de doelen van de maatregel in de zin van artikel 38v Sr kunnen naar het oordeel van de rechtbank afdoende worden bereikt door het contactverbod op te leggen in de vorm van een bijzondere voorwaarde, verbonden aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel van aanzienlijke omvang, met een proeftijd van drie jaren.
Bijkomende straf verbeurdverklaring
Parketnummer 08.239083.23
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte naast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, ook de bijkomende straf van verbeurdverklaring moet worden opgelegd. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Verbeurdverklaring is een vermogensstraf. Dat betekent dat bij oplegging beoogd wordt de veroordeelde in zijn vermogen te treffen. Op grond van het bepaalde in artikel 34 Sr kunnen ook niet in beslag genomen voorwerpen worden verbeurdverklaard. De voorwerpen moeten in dit geval worden uitgeleverd of de geschatte waarde moet worden betaald.
Op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat aangever [slachtoffer 2] in totaal € 3.442,29 heeft overgemaakt naar de rekening van andere personen en dat dit geldbedrag vervolgens bij verdachte is terechtgekomen. Een deel van dit geldbedrag € 1.496,66 is door de bank en één van de geldezels – en daarmee anderen dan verdachte – aan aangever terugbetaald en aangever heeft voor het restantbedrag, zijnde € 1.945,63, een vordering tot schadevergoeding in dit strafproces ingediend.
Nu de onder parketnummer 08.239083.23 bewezen verklaarde feiten echter ook zijn begaan met betrekking tot de door de bank en één van de geldezels reeds aan aangever vergoede
€ 1.496,66, welk geld de geldezels al hadden doorgesluisd naar verdachte, acht de rechtbank termen aanwezig als bijkomende straf de verbeurdverklaring uit te spreken voor het bedrag van € 1.496,66.

7.De schade van benadeelden

7.1
Parketnummer 08.239083.23
7.1.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.945,63 aan materiële schade en € 20,76 aan proceskosten (vergoeding van een treinkaartje bijwonen van de zitting) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 23 maart 2023. Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 250,00 gevorderd.
7.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden:
- toegewezen tot een bedrag van € 1.945,63, te vermeerderen met de wettelijke rente van vanaf 23 maart 2023;
- afgewezen ten aanzien van de proceskosten (treinkaartje) en vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij was niet aanwezig ter terechtzitting op 15 juli 2024 en voor vergoeding van immateriële schade als gevolg van het delict oplichting bestaat geen grondslag.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte feitelijk € 3.442,00 heeft verdiend aan de oplichting van de benadeelde partij. Een bedrag van € 1.496,66 is weliswaar al aan de benadeelde partij vergoed, maar door anderen dan verdachte. Dit brengt de officier van justitie tot het standpunt dat aan verdachte de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr moet worden opgelegd voor het gehele oplichtingsbedrag van € 3.442,00, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de volledige schade die door het onder feit 1 bewezen verklaarde is toegebracht.
Subsidiair, indien de rechtbank dit standpunt niet zou volgen, heeft de officier van justitie het standpunt ingenomen dat een geldbedrag van € 1.496,66 moet worden verbeurdverklaard, omdat de bewezenverklaarde feiten met betrekking tot dit geld zijn begaan.
7.1.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 1.440,00, omdat dat het bedrag is dat verdachte op zijn rekening heeft ontvangen. Het verzoek tot vergoeding van proceskosten (treinkaartje) en vergoeding van immateriële schade moet worden afgewezen. De benadeelde partij was niet aanwezig ter terechtzitting op 15 juli 2024 en voor vergoeding van immateriële schade als gevolg van het delict oplichting bestaat geen grondslag.
De raadsvrouw heeft subsidiair het standpunt ingenomen dat de vordering toewijsbaar is tot een bedrag van € 1.945,63. De vordering dient voor het meer of anders gevorderde te worden afgewezen.
7.1.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het onder 1 ten laste gelegde. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat aangever drie keer een geldbedrag heeft overgemaakt met een totaal van € 3.442,29. De rechtbank stelt de omvang van de schade vast op € 3.442,29. De reeds vergoede schade (door [naam 2] en door de bank) is € 1.496,66.
Materiële schade
De rechtbank overweegt dat het bij de beoordeling van een vordering van een benadeelde partij gaat om de vraag in hoeverre de benadeelde partij door een strafbaar feit
schadeheeft geleden, en niet, zoals de raadsvrouw lijkt te suggereren, om de vraag in hoeverre de pleger van het strafbare feit de baten van dat feit heeft ontvangen.
De opgevoerde schadepost van € 1.945,63 is voldoende onderbouwd en aannemelijk.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.945,63 te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 23 maart 2023.
Proceskosten (treinkaartje)
De rechtbank zal de vordering afwijzen voor zover deze ziet op vergoeding van proceskosten (treinkaartje) nu de benadeelde partij niet aanwezig was ter terechtzitting op 15 juli 2024.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert daarnaast vergoeding van immateriële schade (smartengeld) tot een bedrag van € 250,00. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Een van die gevallen is wanneer er sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze (artikel 6:106 sub b BW). Hiervan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Gesteld noch gebleken is dat [slachtoffer 2] als gevolg van het feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat [slachtoffer 2] liquiditeitsproblemen, overlast en moeizaam overleg met banken heeft gehad. Dit vormt, zonder nadere onderbouwing, hoe vervelend ook, onvoldoende grond om in aanmerking te komen voor smartengeld. Dit betekent dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een geval als bedoeld in artikel 6:106 BW, zodat [slachtoffer 2] geen aanspraak kan maken op immateriële schadevergoeding en zijn vordering zal worden afgewezen.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen tot een bedrag van
€ 1.945,63, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 29 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
7.2
Parketnummer 08.034760.24, feit 3
7.2.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 7.351,12, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 29 januari 2024. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- reiskosten € 351,12;
- immateriële schade € 7.000,00.
7.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal moet worden toegewezen.
7.2.3
Het standpunt van de verdediging
Reiskosten
Ten aanzien van vergoeding van reiskosten heeft de raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd en daarom moet worden afgewezen, subsidiair dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Immateriële schade
Ten aanzien van vergoeding van immateriële schade heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de door haar bepleite vrijspraak, de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen dan wel de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voor schadevergoeding ter zake van een verbale bedreiging ontbreekt de wettelijke grondslag.
Subidiair, indien de rechtbank het verweer tot partiële vrijspraak niet honoreert, heeft de raadsvrouw het standpunt ingenomen dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat de door de benadeelde partij aangehaalde uitspraak geen raakvlakken heeft met deze zaak. Met betrekking tot de predispositie van de benadeelde partij is aangevoerd dat vóór het incident al sprake was van (psychische) problematiek en dat een causaal verband met dit feit niet zonder meer is vast te stellen en dit in zoverre een onevenredige belasting oplevert van het strafgeding.
7.2.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het onder 3 ten laste gelegde. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Reiskosten
De opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat deze niet althans onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte de benadeelde partij verbaal heeft bedreigd en dat hij daarbij een vuurwapen heeft getoond. Bij bedreiging met een vuurwapen is er sprake van een ernstig misdrijf: met een dergelijke dreiging wordt immers een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en geestelijke integriteit van benadeelde. Dit misdrijf, in combinatie met de uit de bijlagen bij de vordering en de toelichting daarop ter terechtzitting, omschreven nadelige gevolgen die de benadeelde partij tot nu toe ondervindt, rechtvaardigen de conclusie dat er sprake is van aantasting in de persoon, zodat een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegewezen. Voor zover de verdediging in het kader van de hoogte van de schade heeft willen wijzen op een mogelijke predispositie dan wel pre-existentiële klachten van de benadeelde partij wordt dit verworpen, nu aannemelijk is dat de psychische problematiek van het slachtoffer door de bewezen verklaarde feiten is verergerd.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 4.000,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 29 januari 2024. De rechtbank zal de vordering voor dat deel toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 50 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De vorderingen tenuitvoerlegging

8.1
Parketnummer 96-221993-22
8.1.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 29 november 2022 van de politierechter van deze rechtbank is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 14 december 2022.
8.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de proeftijd te verlengen met een jaar.
8.1.3
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft afwijzing van de vordering bepleit nu de feiten waarvoor verdachte thans terechtstaat onvoldoende raakvlak hebben met de zaak waarvoor hij eerder is veroordeeld.
8.1.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering afwijzen nu de feiten waarvoor verdachte thans terechtstaat onvoldoende raakvlak hebben met de zaak waarvoor hij eerder is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
8.2
Parketnummer 08-129275-21
8.2.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 24 augustus 2021 van de kinderrechter van deze rechtbank is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen jeugddetentie met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 60 uren werkstraf subsidiair 30 dagen jeugddetentie voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 7 september 2021. Bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 29 november 2022 is deze proeftijd met één jaar verlengd.
8.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie handhaaft de vordering en verzoekt toewijzing van de vordering.
8.2.3
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen wegens overtreding van de algemene voorwaarde.
8.2.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering toewijzen nu verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Het is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van nieuwe strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 34, en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer 08.239083.23, onder 1 en 2 en het onder parketnummer 08.034760.24, onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 08.239083.23
feit 1, het misdrijf:medeplegen van oplichting;
feit 2: het misdrijf:eenvoudig witwassen;
parketnummer: 08.034760.24
feit 1, het misdrijf:handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de WWM en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de WWM;
feit 2, het misdrijf:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3, het misdrijf:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4, het misdrijf:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling, terwijl deze wordt gepleegd tegen een ambtenaar van politie, meermalen gepleegd;
feit 5, het misdrijf:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
10 (tien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich meldt zich bij Reclassering Nederland op het adres Molenstraat 50 te Enschede. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk, de aanmelding is reeds gedaan. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. Het alcoholverbod blijft van kracht zolang de reclassering nodig acht. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1992, zo lang de reclassering dit nodig acht;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Bijkomende straf
- verklaart verbeurd een geldbedrag van € 1.496,66 en beveelt dat dit voorwerp zal worden uitgeleverd;
Schadevergoeding
Parketnummer 08.239083.23, feit 1
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 1) toe tot een bedrag € 1.945,63 (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 1) van een bedrag van € 1.945,63 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2023) met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 1.945,63, (zegge: duizend negenhonderd vijfenveertig euro en drieënzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
29 dagenkan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst af de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het meer of anders gevorderde;
Parketnummer 08.034760.24, feit 3
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 3) toe tot een bedrag van € 4.000,00 (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 3) van een bedrag van € 4.000,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2024);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 4.000,00 (zegge: vierduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2024 ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer 1] , en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
50 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 96-221993-22
-
wijstde vordering
af;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 08-129275-21
- beveelt de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank van 24 augustus 2021 voorwaardelijk opgelegde
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) urensubsidiair 30 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. J. Wentink en
mr. N.P. Heisterkamp, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2024.
Buiten staat
Mr. Wentink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Parketnummer 08.239083.23
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023343870, opgemaakt en afgesloten op 21 september 2023. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 juli 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina’s 15 tot en met 17;
- het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 131 en 132, voor zover inhoudende het relaas van de verbalisant.
Parketnummer 08.034760.24
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024044353 opgemaakt en afgesloten op 13 mei 2024. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
feit 1
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 juli 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
- het proces-verbaal van aanhouding verdachte, pagina’s 107 en 108;
- het proces-verbaal onderzoek wapen, pagina 144.
feit 2
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 juli 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
- het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, pagina 169 tot en met 174;
- de rapporten NFIDENT van 16 april 2024, van Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door ing. A.G.A. Spong, pagina’s 175 tot en met 178.
Feit 3
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 juli 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte:
Op 29 januari 2024 reed ik met [slachtoffer 1] mee in haar auto. Ik had alcohol gedronken. Ik wilde naar huis. Bij het [bedrijf] hotel in [adres 2] wilde ik een kamer boeken. Ik had een vuurwapen in de binnenzak van mijn jas. Omdat ik naar het hotel wilde heb ik het vuurwapen onder de bijrijdersstoel gelegd. [slachtoffer 1] heeft dat gezien. Op dat moment ontstond er een worsteling tussen ons. Ik was geïrriteerd en heb woordelijk bedreigingen te Ik was boos, ik heb dingen geroepen, ik heb mij naar haar toe misdragen
2. het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , pagina’s 48 en 49, voor zover inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] , zakelijk weergegeven:
Op 29 januari 2024 liepen [verdachte] en ik naar de auto. Mijn auto is een gele Fiat Panda voorzien van het kenteken: [kenteken] . Ik was bestuurder van de Fiat. [verdachte] zat naast mij op de bijrijdersstoel. Ik heb de hele nacht in Hengelo rondjes gereden samen met [verdachte] .
Diezelfde dag omstreeks 08:45 uur reed ik vanaf de Bornsestraat te Hengelo komende vanuit het centrum, richting [bedrijf] [adres 2] . Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij een hotel wilde boeken. Ik zei tegen [verdachte] dat ik niet meeging en dat hij wel alleen een kamer mocht boeken. Ik hoorde hem zeggen: "Ga maar wel mee". Ik zag dat [verdachte] de rits van zijn jas opendeed. Ik zag dat hij een vuurwapen vanuit de binnenkant van zijn jas pakte. Ik hoorde hem zeggen: "Beter ga je wel mee". Ik zag dat hij het vuurwapen op dat moment nog steeds in zijn hand had. Ik zag dat [verdachte] het vuurwapen onder de bijrijdersstoel legde. Ik zag dat [verdachte] uitstapte en de trap op liep. Ik zag dat [verdachte] naar binnenliep bij het hotel. Ik zag dat hij vervolgens de trap af liep en naar mijn auto liep. Ik zat aan de bestuurderskant van mijn auto. Ik zag dat [verdachte] weer instapte aan de bijrijderskant van mijn auto. Ik zei tegen hem dat ik niet verder wilde rijden omdat hij erg dronken was. Ook was ik bang. Ik hoorde dat hij zei: "Beter ga je rijden dan". Ik zei: "Ik voel mij niet prettig en ik vind het eng". Ik vond het voornamelijk eng omdat ik wist dat hij een vuurwapen onder mijn bijrijdersstoel had gelegd en omdat zijn gedrag erg grimmig werd. Vervolgens hoorde ik dat hij nogmaals zei dat ik moest rijden. Ik zag dat hij vooroverboog en zijn hand richting de onderkant van de bijrijdersstoel ging. Ik zei tegen hem: "Nee, nee niet pakken, ik ben echt heel erg bang, ik durf niet meer te rijden". Hij zei nogmaals: "Beter ga je wel rijden". Ik heb [verdachte] continu tegen moeten houden omdat hij telkens met zijn hand onder de bijrijdersstoel wilde komen. Ik heb continu geschreeuwd dat hij op moest houden. Ik schreeuwde: "Nee, niet doen!" Ik heb met man en macht er voor gezorgd dat hij niet met zijn hand onder de stoel kon komen. Ik hoorde toen dat [verdachte] meerdere malen tegen mij zei: "Ik maak je kapot, ik maak je dood".
3. het proces-verbaal van aanhouding verdachte, pagina 9, voor zover inhoudend als relaas van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 29 januari 2024 zijn wij naar de [adres 2] , alwaar [bedrijf] Hotel is gevestigd gegaan. Wij kwamen ter plaatse en zagen dat collega's [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] al ter plaatse waren. Wij zagen een gele fiat voorzien van kenteken [kenteken] Wij zagen dat er een vrouw erg geëmotioneerd bij de ingang van [bedrijf] stond. De vrouw bleek [slachtoffer 1] te zijn. Ik zag dat er een man naast de auto stond. De man bleek [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] -2003. Ik, verbalisant [slachtoffer 5] was in gesprek met [slachtoffer 1] . Ik vroeg aan [slachtoffer 1] wat er was gebeurd. Ik hoorde haar zeggen dat ze dat niet kon zeggen want anders werd ze dood gemaakt. Ik zag dat [slachtoffer 1] erg emotioneel was en bang was. Ik hoorde [slachtoffer 1] toen naar mij fluisteren dat er een vuurwapen in de auto lag.
4. het proces-verbaal van aanhouding verdachte, pagina’s 107 en 108, voor zover inhoudend als relaas van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Wij hoorden dat [verdachte] met luide stem meerdere keren in de richting van de vrouw riep dat
hij haar zou "afmaken". Wij hoorden dat [verdachte] zei: "Wacht maar [slachtoffer 1] , ik maak je
af!".
5. het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina 54, voor zover inhoudend als de verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven
Op 29 januari 2024 was ik bij het [bedrijf] hotel in [adres 2] .
Ik zag voor de ingang een geelkleurige Fiat staan. Op het moment dat ik aan kwam lopen
zag ik daar 2 personen in zitten. Ik zag de vrouw achter het stuur zitten en ik zag dat er een man naast haar zat op de bijrijdersstoel. Ik kwam dichterbij lopen en toen ik op de trap voor de ingang liep, zag ik via de bijrijderskant dat de man de vrouw vast hield. Ook zag ik dat de vrouw over de man heen hing. Ik hoorde de vrouw erg schreeuwen en het was voor mij duidelijk dat de vrouw in paniek was.
6. het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , pagina 60, voor zover inhoudend als de verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
Op 29 januari 2024 was ik werkzaam als receptioniste bij het [bedrijf] hotel in [adres 2] .
Ik zag buiten een vrouw staan. Ik hoorde de vrouw schreeuwen en zag dat ze aan het huilen was. Ik zag dat er onderaan de trap een gele Fiat stond. Ik zag dat er een man half in de auto zat, aan de bijrijderskant. Ik hoorde dat de man richting de vrouw begon te schreeuwen. Ik hoorde dat de man riep 'ik ga je dood maken' en 'je gaat hier spijt van krijgen'.
Feit 4
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 juli 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , pagina 35;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , pagina 38.
Feit 5
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 juli 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
- het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 44 en 45;
- het proces-verbaal van aanhouding verdachte, pagina’s 107 en 108.