ECLI:NL:RBOVE:2024:4030

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
11142767 \ CV EXPL 24-2219
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning na buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst door de verhuurder

In deze zaak vordert Woonstichting Vechthorst in kort geding de ontruiming van een woning die door gedaagde wordt gehuurd. De verhuurder heeft de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden na een incident waarbij de burgemeester de woning tijdelijk heeft gesloten. De kantonrechter oordeelt dat Vechthorst een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, omdat buurtbewoners zich onveilig voelen door het gedrag van gedaagde. De rechter overweegt dat de buitengerechtelijke ontbinding op grond van artikel 7:231 lid 2 BW rechtsgeldig is, omdat er sprake is van verstoring van de openbare orde. De kantonrechter weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat het belang van Vechthorst om de woning te ontruimen zwaarder weegt dan het belang van gedaagde om in de woning te blijven. De vordering tot ontruiming wordt toegewezen, met een termijn van veertien dagen voor gedaagde om de woning te verlaten. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11142767 \ CV EXPL 24-2219
Vonnis in kort geding van 29 juli 2024
in de zaak van
WOONSTICHTING VECHTHORST,
te Nieuwleusen,
eisende partij,
hierna te noemen: Vechthorst,
gemachtigde: mr. A.M. Takkenberg,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M. Bakhuis.
Samenvatting
[gedaagde] huurt van Vechthorst een woning. Vechthorst heeft de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden nadat de burgemeester de woning na een incident tijdelijk heeft gesloten en vordert in dit kort geding ontruiming van de woning. De kantonrechter wijst de gevorderde ontruiming toe.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de producties 1-14
- de nagekomen producties (15-18) van Vechthorst
- de producties 1-8 van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 15 juli 2024
- de pleitnota van [gedaagde] .

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt van Vechthorst een woning aan de [adres] (hierna: de woning).
2.2.
Op 22 mei 2024 is [gedaagde] met inzet van de Dienst Speciale Interventie van de politie aangehouden. Op dat moment zat [gedaagde] met een (op een echt gelijkend) vuurwapen voor de woning. Bij de aanhouding zijn schoten gelost. Voorafgaand hieraan had [gedaagde] gedurende de dag meerdere filmpjes op social media geplaatst die als dreigend ervaren kunnen worden.
2.3.
Op 24 mei 2024 heeft de rechter-commissaris in strafzaken van deze rechtbank de vordering van de officier van justitie om een bevel tot bewaring van [gedaagde] te verlenen afgewezen. De rechter-commissaris heeft in de beslissing onder meer overwogen:
“Uiteraard is er sprake van maatschappelijk onaanvaardbaar en verontrustend gedrag van de kant van de verdachte, maar dit levert geen bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van strafrecht op.”
2.4.
Vechthorst heeft [gedaagde] op 24 mei 2024 een laatste kans overeenkomst aangeboden. [gedaagde] heeft die overeenkomst niet ondertekend.
2.5.
De burgemeester van Dalfsen heeft op 24 mei 2024 op grond van
174a lid 1 en lid 2 van de Gemeentewet een besluit genomen tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden.
2.6.
Per brief van 27 mei 2024 heeft Vechthorst de huurovereenkomst met [gedaagde] buitengerechtelijk ontbonden.
2.7.
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit tot sluiting van de woning. Dit bezwaar wordt op 27 augustus 2024 door de Commissie van Bezwaarschriften behandeld.
Daarnaast heeft [gedaagde] een voorlopige voorziening bij de bestuursrechtelijke voorzieningenrechter van deze rechtbank aangevraagd tegen de sluiting van de woning. Bij uitspraak van 19 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
Vechthorst vordert bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen de woning binnen 5 dagen met de daarin vanwege [gedaagde] aanwezige goederen en personen te ontruimen en te verlaten, en ontruimd te houden, met afgifte aan Vechthorst van de sleutels, en al hetgeen tot het gehuurde behoort ter vrije en algehele beschikking van Vechthorst te stellen;
II. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, de nakosten hieronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na het in deze te wijzen vonnis.
3.2.
Vechthorst heeft aan de vorderingen ten grondslag gelegd dat zij de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 lid 2 BW buitengerechtelijk heeft ontbonden en dat zij belang heeft bij ontruiming van de woning. Dat belang is enerzijds gelegen in het vrijelijk moeten kunnen beschikken over haar eigendom, zodat zij de woning zo gauw mogelijk weer kan verhuren, en anderzijds in het laten terugkeren van de rust in de buurt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Vechthorst, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Vechthorst, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren de veroordeling van Vechthorst in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] voert aan dat de buitengerechtelijke ontbinding niet rechtsgeldig is, omdat niet voldaan is aan de voorwaarden die artikel 7:231 lid 2 BW stelt, aangezien de aan [gedaagde] verweten handelingen niet
inde woning zijn verricht, maar daarbuiten. Verder heeft hij aangevoerd, summier samengevat, dat Vechthorst misbruik maakt van recht door het besluit van de burgemeester tot sluiting van de woning – tegen welk besluit hij bezwaar heeft aangetekend – aan te grijpen om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden en nu, vooruitlopend op een bodemprocedure, ontruiming van de woning te vorderen. De gevorderde ontruiming is ook niet evenredig in de zin van artikel 8 EVRM en de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid staan eveneens aan het gevorderde in de weg, aldus [gedaagde] .
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die hier centraal staat is of de woning ontruimd mag worden, nadat de huurovereenkomst in verband met de gedwongen (tijdelijke) sluiting van de woning door de burgemeester buitengerechtelijk is ontbonden.
Beoordeling in kort geding
4.2.
In dit kort geding moet de kantonrechter eerst beoordelen of Vechthorst een spoedeisend belang bij haar vordering heeft. Van een spoedeisend belang is sprake als, gelet op de belangen van partijen, een onverwijlde voorziening geboden is en van Vechthorst niet kan worden verwacht dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Vechthorst een spoedeisend belang bij de door haar gevorderde ontruiming, omdat gesteld wordt dat buurtbewoners, waaronder andere huurders van Vechthorst ernstig in hun woongenot worden geschaad en zich onveilig voelen. Gelet hierop kan van Vechthorst niet worden verlangd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.3.
Vervolgens moet de kantonrechter beoordelen of de vordering van Vechthorst in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is om op de toewijzing daarvan vooruit te lopen. In dit vonnis in kort geding geeft de kantonrechter slechts een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen. In kort geding moet terughoudend worden geoordeeld over een vordering tot ontruiming van een woning, omdat een ontruiming een ingrijpend karakter en doorgaand onomkeerbare gevolgen heeft.
Buitengerechtelijke ontbinding
4.4.
Vechthorst legt primair aan de vordering tot ontruiming ten grondslag dat zij de huurovereenkomst op 27 mei 2022 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW. Volgens [gedaagde] is deze ontbinding niet rechtsgeldig.
4.5.
In artikel 7:231 lid 2 BW is bepaald dat een verhuurder een huurovereenkomst buitengerechtelijk kan ontbinden als door gedragingen in of in de onmiddellijke nabijheid van het gehuurde de openbare ernstig is verstoord of ernstige vrees bestaat voor een zodanige verstoring en het gehuurde daarom op grond van artikel 174a van de Gemeentewet is gesloten. Uit het besluit van de burgemeester van 24 mei 2024 volgt dat de burgemeester de woning heeft gesloten in verband met (vrees voor) verstoring van de openbare orde. Dit enkele feit rechtvaardigt in beginsel de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 lid 2 BW. Deze bepaling vereist niet dat het besluit tot sluiting van de woning onherroepelijk is. Dat [gedaagde] bezwaar heeft aangetekend tegen de het besluit en dat die bezwaarprocedure nog loopt, sluit een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst dus niet uit. Ook de omstandigheid dat, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, zijn gedragingen van 22 mei 2024 niet in, maar voor de woning hebben plaatsgevonden, maakt dit niet anders. Artikel 7:231 lid 2 bepaalt namelijk (sinds 1 januari 2024) uitdrukkelijk dat ook gedragingen in de onmiddellijke nabijheid van het gehuurde de bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding kunnen geven.
Belangenafweging
4.6.
Door de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden heeft Vechthorst gebruik gemaakt van een bevoegdheid die de wet haar geeft. Dit betekent niet zonder meer dat de gevorderde ontruiming kan worden toegewezen. De kantonrechter moet (vooruitlopend op een definitief oordeel in de bodemzaak) beoordelen, mede gelet op het bepaalde in artikel
8 lid 2 EVRM, of de buitengerechtelijke ontbinding gebaseerd op het besluit van de burgemeester proportioneel is. Is dat het niet geval, dan is een beroep op artikel 7:231 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dan wel is sprake van misbruik van bevoegdheid en moet de gevorderde ontruiming worden afgewezen. Bij de toetsing moet de kantonrechter alle relevante omstandigheden in aanmerking nemen en de belangen van Vechthorst en [gedaagde] tegen elkaar afwegen. In dit geval spelen de volgende belangen en omstandigheden een rol:
-het belang van Vechthorst om op te treden tegen verstoringen van de openbare orde, ten behoeve van het woongenot van omwonenden;
-het belang van [gedaagde] om de woning te behouden;
-de omstandigheid dat de rechter-commissaris het bevel tot bewaring van [gedaagde] heeft afgewezen;
-de omstandigheid dat het besluit van de burgemeester tot sluiting van de woning nog niet onherroepelijk is.
4.7.
De kantonrechter kent weinig gewicht toe aan de omstandigheid dat de rechter-commissaris geen bevel tot bewaring van [gedaagde] heeft gegeven. De toets die de rechter-commissaris heeft moeten toepassen ex artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht wijkt af van het beoordelingskader dat geldt in de kwestie die nu voorligt. Bovendien heeft de rechter-commissaris in zijn beslissing benoemd dat er naar zijn oordeel “
uiteraard sprake is van maatschappelijk onaanvaardbaar en verontrustend gedrag”.
4.8.
Ook de omstandigheid dat het besluit van de burgemeester tot sluiting van de woning nog niet herroepelijk is, legt slechts een beperkt gewicht in de schaal. De kantonrechter zal er weliswaar rekening mee moeten houden dat het besluit in bezwaar of eventueel in beroep vernietigd zou kunnen worden (wanneer de gevorderde ontruiming wordt toegewezen en achteraf het besluit vernietigd wordt, is de huurovereenkomst immers ten onrechte buitengerechtelijk ontbonden en had de ontruiming niet mogen plaatsvinden, terwijl niet te verwachten is dat [gedaagde] alsdan nog zal kunnen terugkeren naar zijn woning), maar de kans dat het besluit vernietigd wordt, wordt gering geacht. Daarbij speelt mee dat de voorzieningenrechter in het bestuursrecht het verzoek van [gedaagde] tot een voorlopige voorziening heeft afgewezen, omdat naar haar voorlopig oordeel de burgemeester niet evident onbevoegd heeft gehandeld door de woning van [gedaagde] te sluiten. Volgens die voorzieningenrechter kan niet geoordeeld worden dat de burgermeester zich, gezien de incidenten op 22 mei 2024, de samenhang daartussen en de aanloop daarnaar toe, evident niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is geweest van bedreiging met ernstig geweld waardoor sprake is van een (ernstige vrees voor een) ernstige verstoring van de openbare orde rond de woning van verzoeker, de zogenaamde b-grond van artikel 174a lid 1 Gemeentewet. [gedaagde] heeft in de onderhavige procedure geen feiten of omstandigheden aangevoerd die erop wijzen dat het besluit van de burgemeester in bezwaar en eventueel beroep geen stand zal houden.
4.9.
Vechthorst heeft een zwaarwegend belang om op te treden tegen verstoringen van de openbare orde in en rondom de woning. Zij moet als woningstichting instaan voor een rustig woongenot voor omwonenden. Vechthorst heeft gesteld dat in de buurt een grote angst leeft voor de terugkeer van [gedaagde] naar de woning. Dit heeft zij uit onderbouwd aan de hand van anonieme verklaringen van buurtbewoners. Vechthorst heeft toegelicht dat de verklaringen zijn geanonimiseerd, omdat de bewoners bang zijn voor de reactie van [gedaagde] . In de verklaringen staat onder meer het volgende:
-
“Het tweede jaar begon de ellende. Veel muziek overlast. Vuurtje stoken in de tuin meerdere malen. Blowen en alcohol gebruik. Schreeuwen. Meerder malen heeft hij vriendinnetjes gehad waar erg tegen geschreeuwd werd. Politie is meerdere keren bij hem aan de deur geweest. Overlast is met name als hij thuis is.
(…)
Ik volg [gedaagde] op facebook omdat hij alles openbaar heeft staan. Wat hij plaatst is zorgelijk en zo kan je hem volgen als het psychisch niet goed met hem gaat. Het is wachten op dat het een keer goed fout gaat.
De arrestatie van [gedaagde] heeft diepe indruk op me gemaakt. Ik heb alles vanuit mijn slaapkamer raam kunnen zien. En ik dacht op dat moment dat hij daadwerkelijk een vuurwapen had. Daarna ben ik een week goed van slag geweest. Slecht slapen en angstig.
Ik ben bewust alleenstaande moeder van een zoon en ik vrees dat [gedaagde] weer terug komt en het hele gedoe van voor af aan begint. Ik voel me zeer onveilig met hem in de straat.”
-
“De heer [gedaagde] heeft op meerdere momenten overlast veroorzaakt. Hierbij werd er twee keer midden in de nacht (na 12 uur ’s nachts) buiten op straat geschreeuwd en gekrijst (waarschijnlijk onder invloed van drank en/of drugs) door de vriendin in de richting van de heer [gedaagde] . Hierbij is ook de politie langsgekomen. Ook is er een keer een incident geweest waar de heer [gedaagde] in een auto zonder verlichting midden in de nacht aankwam in de straat. Ook hier was even later de politie aanwezig. De exacte data van deze incidenten hebben wij helaas niet meer.”
- (…) Met veel plezier hebben wij hier een aantal jaren gewoond. Toen de bewoner van nummer .. ging verhuizen kwam er een nieuwe bewoner. Dhr. [gedaagde] . In het begin hebben we weinig last gehad. Af en toe wat harde muziek. In de loop der jaren werd dit steeds meer en erger. (…)
In de loop der tijd hebben we meer overlast gekregen. Harde muziek, open vuur op de tegels in de tuin, wietplanten in de tuin, schreeuwen, gooien met messen in de tuin en op onze schutting (waar de kinderen pal achter spelen).
We hebben af en toe een melding gemaakt bij de politie/handhaving. Verder heb ik destijds contact gehad met de begeleider van [gedaagde] . (ik weet niet of hij nu nog een begeleider heeft).
Ten tijde van het uitbreken van de oorlog in de Oekraïne ging [gedaagde] regelmatig die kant op. Hij nam dan vaak een meisje/vrouw mee die een tijdje hier bij hem in woonde. De laatste relatie liep niet zo lekker. Er was veel ruzie en onenigheid tussen de beide personen. De bewuste vrouw had een dochtertje meegenomen en later is gebleken dat dit dochtertje ernstig mishandeld is geweest in de woning. (Van de ruzies zijn geluidsopnames aanwezig gedateerd op 5-10-2024). De ruzies waren dusdanig heftig dat mijn kinderen er bang voor zijn geworden en niet meer in de tuin durfden te spelen.
Dit doet afbreuk aan ons woongenot in eigen huis en perceel. Regelmatig kunnen wij niet in onze eigen tuin verblijven vanwege het lawaai. Een keer wat muziek hoor je mij echt niet over maat dit loopt echt de spuigaten uit. Er is niet altijd contact te leggen omdat hij binnen op de bank zit/hangt en naar het lijkt onder invloed is. (…)
Begin mei 2024 (3-05-2024) heeft er in een van de lokale kranten een bericht gestaan dat de gemeente voornemens is om [gedaagde] uit te schrijven van het huidige adres. Sinds het bericht is geplaatst is [gedaagde] in een keer weer ‘thuis’. Dit keer compleet met harde muziek waarbij wij meerdere meldingen hebben gemaakt bij de politie en de wijkagent. Van de muziek zijn opnames aanwezig. Wij hebben met het mooie weer regelmatig binnen moeten zitten omdat het buiten niet te doen was vanwege de herrie. Ik heb [gedaagde] slechts 1 keer kunnen aanpreken en toen ging de muziek uit. Verder hebben wij geen contact kunnen maken en de politie evenmin.
Op woensdag 22 mei 2024 is de situatie uit de hand gelopen en is [gedaagde] door een arrestatieteam opgepakt. Mede omdat hij een op een echt gelijkend wapen bij zich had. Wij als buren zijn enorm geschrokken hiervan en hebben een angstige avond beleefd. Er is geschoten rond ons huis en er was veel politie op de been. ’s Avonds zegt mijn vrouw tegen mij dat als hij binnenkort weer terug komt wij per direct de woning te koop zetten en vertrekken. Het voelt niet meer veilig als [gedaagde] weer hier zou mogen wonen. (…)”
- “-Als [gedaagde] Thuis is staat het volume van zijn radio zo hard aan, wat wij niet meer in onze eigen tuin/prieel in de tuin kunnen zitten.
-
- In de periode dat zijn vriendin bij hem woonde werd er zoveel geschreeuwd en gehuild, zodat de rillingen je over de rug lopen. Duidelijk hoorbaar werd er op dingen maar ook het meisje geslagen. Volgens ons was het meisje dagelijks in ernstig gevaar. Toen de politie weer eens langs kwam, vertelde de politie dat we geen medelijden met het meisje hoefden te hebben, want dat was zelf ook niet zo’n lievertje. Politie was binnen geweest om te vragen of ze haar mee konden nemen om in veiligheid te worden gebracht. Ze weigerde mee te gaan. Politie vertelde ons dat er werkelijk niet meer heel was in het huis. Op een nacht schreeuwde/huilde Uren lang, ze steeds in het engels dat ze haar telefoon wilde. [gedaagde] had de telefoon de vorige dag bij ons in de tuin gegooid tijdens 1 van hun ruzies. Ik ben toen ’s nachts rond 5 uur naar hun voordeur gegaan in mijn nachtkleding en heb geroepen dat ze naar de voordeur moest komen dat ik de telefoon had gevonden. met de hoop dat [gedaagde] hem niet te pakken kreeg, we hadden het gevoel dat zij daar gevangen zat en geen contact op kon nemen met haar thuisland. Uiteindelijk heb ik de telefoon naar binnen gegooid door het grote gat in het raam van hun voordeur. Hartkloppingen krijg ik nog steeds van de spanningen die daar mee gepaard gingen.
- Hoogte punt is natuurlijk dat hij met een groot wapen voor zijn huis zat, met als gevolg een grote politie actie. Dit was echt het dieptepunt, wij hoeven hem nooit meer in onze buurt te zien. Wat een gevaarlijke man die onvoorspelbaar is. Hij geeft ons het gevoel dat we alles op slot moeten doen en dan zijn we nog niet veilig. (…)”
Uit de verklaringen komt een beeld naar voren dat bij de buurtbewoners al gedurende een langere periode angst leeft voor het gedrag van [gedaagde] en dat dit op 22 mei 24 een kookpunt heeft bereikt. Ter zitting heeft Vechthorst - op vragen van de kantonrechter -toegelicht dat zij op 24 mei 2024 nog wel een laatste kans overeenkomst aan [gedaagde] heeft aangeboden, maar dat haar na het buurtonderzoek dat naar aanleiding van het incident van 22 mei 2024 heeft plaatsgevonden duidelijk is geworden dat de angst in de buurt zodanig is, dat terugkeer van [gedaagde] naar de woning geen optie meer is. Daarmee zou de grote onrust en het grote gevoel van onveiligheid bij de huurders in de directe woonomgeving blijven voortbestaan.
4.10.
Ook het belang van [gedaagde] om de woning te behouden weegt zwaar. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij geen alternatieve woonruimte heeft, zodat hij bij een ontruiming op straat komt te staan. Hij kan weliswaar terecht bij De Herberg, maar - zo heeft [gedaagde] ter zitting betoogd - dat is alleen een opvangplek voor ’s nachts zonder eigen kamer en tussen verslaafden en mensen met psychiatrische problematiek, wat hem een onveilig gevoel geeft.
4.11.
[gedaagde] heeft ten slotte nog aangevoerd dat hij niet zal kunnen voldoen aan een bevel tot ontruiming, omdat hij door de sluiting van de woning niet de woning in kan. Volgens Vechthorst kan de woning met medewerking van de burgemeester wel worden betreden en is [gedaagde] op die manier ook al een keer na de sluiting in de woning geweest. [gedaagde] heeft dit niet betwist. De kantonrechter ziet in de sluiting van de woning dan ook geen belemmering voor toewijzing van de vordering tot ontruiming.
4.12.
Gelet op het voorgaande, en alles afwegende, is de kantonrechter voorshands van oordeel dat het belang van Vechthorst bij de door haar gevorderde ontruiming zwaarder weegt dat het door [gedaagde] aangevoerde belang bij behoud van de woning. Het belang van [gedaagde] bij het behoud van zijn woning is groot, maar dit belang is niet zo zwaar dat dit opweegt tegen het zwaarwegende belang van Vechthorst om in te staan voor het rustige woongenot van de omwonende huurders. Naar het oordeel van de kantonrechter is op voorhand voldoende aannemelijk geworden dat een bodemrechter zal oordelen dat Vechthorst de huurovereenkomst terecht buitengerechtelijke heeft ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW. Uit artikel 7:224 lid 1 BW volgt dat de woning ter beschikking van Vechthorst moet worden gesteld. Daarom zal de gevorderde ontruiming worden toegewezen. De ontruimingstermijn zal op veertien dagen worden gesteld. De door Vechthorst gevorderde ontruimingstermijn van vijf dagen wordt tekort gevonden.
Proceskosten
4.13.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Vechthorst worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,02
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.215,02
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de woning aan [adres] met alle daarin vanwege [gedaagde] aanwezige goederen en personen te ontruimen en te verlaten, en ontruimd en verlaten te houden, met afgifte van de sleutels aan Vechthorst, en al hetgeen tot de woning behoort ter vrije beschikking te stellen aan Vechthorst,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.215,02, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders en in het openbaar uitgesproken op
29 juli 2024