ECLI:NL:RBOVE:2024:4012

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
08-053884-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal en woninginbraak met gevangenisstraf

Op 26 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 47-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden voor het plegen van twee diefstallen. De verdachte heeft € 1.250,00 gestolen van een 92-jarige vrouw door onbevoegd te pinnen met haar bankpas. Daarnaast heeft hij samen met anderen een woninginbraak gepleegd waarbij goederen zijn gestolen. De rechtbank heeft op basis van het verhandelde bewijs en de verklaringen van de slachtoffers en getuigen geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan de feiten 2 en 3, maar niet aan feit 1, waarvoor hij is vrijgesproken. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de impact van de woninginbraak op de bewoners meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld, waarbij de vordering van de eerste benadeelde partij is afgewezen omdat de verdachte van het feit is vrijgesproken. De vordering van de tweede benadeelde partij is afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing van de immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-053884-24 (P)
Datum vonnis: 26 juli 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 juli 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J. Michels, advocaat in Oldenzaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in 314a Wetboek van Strafvordering (Sv) op de terechtzitting van 27 mei 2024, kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte, samen met anderen of alleen:
feit 1:goederen uit de woning van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft gestolen;
feit 2:een geldbedrag van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft gestolen door onbevoegd te pinnen met haar pinpas;
feit 3:goederen uit de woning van [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) heeft gestolen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 10 januari 2024 te Amsterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van (in totaal ongeveer) €5000,00 en/of een of meer siera(a)d(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming en/of het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, te weten als controleur(s) van (water)leiding(en);
2
hij op of omstreeks 10 juli 2023 te Hengelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van (in totaal ongeveer) €1250,00, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel door onbevoegd te pinnen (bij de Geldmautomaat aan de [adres 1] ) met de bankpas (bijbehorende bij rekeningnummer [rekeningnummer] ) van die [slachtoffer 2] ;
3
hij op of omstreeks 5 september 2023 te Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten de [adres 2] , alwaar verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een of meer siera(a)d(en) en/of een of meer gouden munt(en) en/of een paar schoenen (van het merk: Jeezy), in elk geval enig goed/goederen, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 ten laste gelegde wegens gebrek aan wettig bewijs. Ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat hoewel er wettig bewijs voorhanden is, dit bewijs niet tot de overtuiging kan leiden dat verdachte het feit heeft begaan, waardoor vrijspraak moet volgen. De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde geen verweer gevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feit 1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het dossier het volgende vast.
Op 10 januari 2024 heeft [slachtoffer 1] twee mannen in haar woning in [plaats 1] binnengelaten nadat zij te kennen gaven onderzoek in de woning te moeten verrichten in verband met lekkage bij de bovenburen. Kort na hun vertrek bleek dat er geld en sieraden uit de woning waren weggenomen. Op de sifon in het keukenkastje is een DNA-mengprofiel aangetroffen, waaruit een DNA-hoofdprofiel is afgeleid met een frequentie van kleiner dan één op één miljard. Het DNA-profiel van verdachte komt overeen met dit DNA-hoofdprofiel.
Overwegingen
Hoewel er DNA van verdachte op de sifon in de keuken van [slachtoffer 1] is aangetroffen, is de rechtbank op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat dit onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Niet kan worden vastgesteld wanneer en op welke wijze het DNA van verdachte op de sifon is terechtgekomen. Verder bevat het dossier stills van camerabeelden, maar zijn deze naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende kwaliteit om tot de objectieve herkenning van verdachte te kunnen leiden. Bovendien komt het door [slachtoffer 1] opgegeven signalement niet overeen met het uiterlijk en de leeftijd van verdachte.
Gelet op het voorgaande zal verdachte worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde.
3.3.2
Feit 2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het dossier het volgende vast.
Op 10 juli 2023 rond 10.00 uur heeft [slachtoffer 2] een of twee personen haar woning in [plaats 2] binnengelaten. De persoon of personen deden zich voor als controleur van een waterbedrijf. Na binnenkomst heeft een persoon de kraan in de keuken opengezet. Op een gegeven moment moest [slachtoffer 2] € 0,50 pinnen. Zij moest daarvoor haar pinpas op een apparaat leggen en haar pincode intoetsen. Korte tijd daarna, om 10:30 uur en 10:33 uur, zijn er geldbedragen van € 250,00 respectievelijk € 1.000,00 van haar rekening opgenomen vanaf een pinautomaat aan de [adres 1] .
Op de camerabeelden van deze pinautomaat is te zien dat door een man op 10 juli 2023 tussen 10:30 uur en 10:33 uur twee transacties met een pinpas worden uitgevoerd, waarbij telkens minimaal een briefje van € 50,00 wordt opgenomen. De camerabeelden zijn bekeken door twee verbalisanten die de man op de beelden herkennen als verdachte.
Overwegingen
Allereerst concludeert de rechtbank op basis van het voorgaande dat het niet anders kan dan dat door de man op de camerabeelden geld is opgenomen met de pinpas van [slachtoffer 2] , nu de bij de pinautomaat verrichte pintransacties op hetzelfde moment plaatsvonden als de afschrijvingen van de geldbedragen van de rekening van [slachtoffer 2] .
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de man op de camerabeelden van de pinautomaat in [adres 1] , die zonder toestemming geldbedragen van de rekening van [slachtoffer 2] heeft opgenomen, verdachte is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De pinautomaat aan de [adres 1] is voorzien van een camera. Deze camera heeft bewegende beelden gemaakt van de op 10 juli 2023 tussen 10:30 uur en 10:33 uur pinnende man. Deze bewegende camerabeelden zijn de bron van diverse ‘stills’ die geleid hebben tot herkenningen van verdachte door verbalisanten. De bewegende camerabeelden zijn op de zitting bekeken. De rechtbank overweegt, op basis van haar eigen waarneming, dat de camerabeelden en de stills van voldoende kwaliteit zijn om als basis voor een herkenning te dienen. Het postuur van de man op de beelden is goed te zien en hij komt ook met zijn gezicht duidelijk in beeld, waardoor onderscheidende kenmerken van het gezicht zijn te zien. Dit geldt ook voor de haardracht van de man. Ondanks dat de man een pet draagt is aan de contouren van zijn haar te zien dat de man kort en donker haar heeft. Verdachte is op de stills van de camerabeelden door twee verbalisanten herkend. De verbalisanten hebben verdachte onmiddellijk en zonder voorbehoud herkend. Bovendien hebben beide verbalisanten verdachte meerdere keren gezien en gesproken in hun hoedanigheid als wijkagent en zijn zij dus bekend met verdachte en zijn uiterlijk.
Op grond van het dossier, waaronder de processen-verbaal van herkenning, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in totaal € 1.250,00 van de rekening van [slachtoffer 2] heeft gepind, zonder dat hij daartoe bevoegd was. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit 2 heeft begaan. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit feit samen met een ander of anderen heeft gepleegd, nu aangeefster niet weet of het om 1 of 2 personen gaat en het dossier hiervoor verder ook onvoldoende bewijs bevat. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
3.3.3
Feit 3
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder feit 3 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. [1]
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 juli 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 13 september 2023, p. 40-43.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven en de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten 2 en 3 heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 10 juli 2023 te Hengelo (O) een geldbedrag van €1.250,00, , dat aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door onbevoegd te pinnen (bij de geldautomaat aan de [adres 1] (O)) met de bankpas (bijbehorende bij rekeningnummer [rekeningnummer] ) van die [slachtoffer 2] ;
3.
hij op 5 september 2023 te Enschede, tezamen en in vereniging met anderen, in een woning, te weten de [adres 2] , alwaar verdachte en zijn mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, sieraden en gouden munten en een paar schoenen (van het merk: Yeezy), die aan [slachtoffer 3] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en inklimming.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2
het misdrijf: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
Feit 3
het misdrijf: diefstal in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden op te leggen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen. Verdachte heeft € 1.250,00 van een 92-jarige vrouw gestolen door met haar bankpas geld op te nemen. De pincode van [slachtoffer 2] heeft verdachte middels een doortrapte babbeltruc achterhaald. Verdachte heeft zich alleen laten leiden door zijn zucht naar financieel gewin en heeft geen rekening gehouden met de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. [slachtoffer 2] is gelet op haar leeftijd kwetsbaar en in grote mate afhankelijk van de zorg van anderen en daarom genoodzaakt om op anderen te vertrouwen. Verdachte heeft met zijn handelen het vertrouwen van het slachtoffer in de medemens geschaad en inbreuk gemaakt op haar gevoel van veiligheid.
Verder heeft verdachte zich samen met zijn medeverdachten aan een woninginbraak schuldig gemaakt. Deze woninginbraak vond plaats nadat verdachten doelbewust op zoek zijn gegaan naar een geschikte woning. De bewoners van de gekozen woning waren op vakantie. In de woning heeft vervolgens een zoektocht naar waardevolle spullen plaatsgevonden waarbij alle kasten in de woning compleet overhoop zijn gehaald en een grote puinhoop is ontstaan. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. Daarnaast heeft een woninginbraak veel impact en zorgt dit voor gevoelens van onveiligheid. Verdachte heeft kennelijk alleen uit het oogpunt van eigen financieel gewin gehandeld en zich niets aangetrokken van dat wat hij bij zijn slachtoffers teweeg heeft gebracht. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van hele nare feiten en rekent dit verdachte zwaar aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het zowel het Nederlandse als Duitse strafblad van verdachte van 5 juni 2024 respectievelijk 15 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 24 april 2024. Hoewel er sprake is van een hoog recidiverisico, ziet de reclassering geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Zij adviseert aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf onder meer aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten en rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke gevallen doorgaans worden opgelegd. Nu de rechtbank verdachte integraal vrijspreekt van feit 1, zal de rechtbank afwijken van de eis van de officier van justitie in die zin dat zij een lagere straf oplegt dan geëist.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden dat aan verdachte wordt opgelegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het hierboven overwogene zal de rechtbank de voorlopige hechtenis niet opheffen, zoals verzocht door de verdediging.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vordering van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 9.849,28, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- contant geld € 5.000,00;
- sieraden € 4.279,28.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 570,00 gevorderd.
[slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] in zijn geheel dient te worden toegewezen. Subsidiair heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid voor wat betreft het materiële deel van de vordering.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] heeft de officier van justitie zich voor wat betreft de hoogte van de immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen beide in de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De vordering van [slachtoffer 1] vanwege de bepleite vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde. De vordering van [slachtoffer 3] is onvoldoende onderbouwd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
De vordering heeft betrekking op het onder feit 1 ten laste gelegde. Omdat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[slachtoffer 3]
Hoewel de rechtbank onderkent dat een woninginbraak een ernstige inbreuk is op de persoonlijke levenssfeer van bewoners, is de rechtbank – gelet op hetgeen de benadeelde partij heeft gesteld ter toelichting op de vorderingen tot immateriële schadevergoeding – van oordeel dat in dit geval de gevolgen voor de benadeelde partij niet dermate ingrijpend zijn dat die grond bieden voor het aannemen van aantasting van de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW. Nu een wettelijk grondslag ontbreekt wijst de rechtbank de vordering tot betaling van smartengeld af.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders onder feit 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 2, het misdrijf: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
Feit 3, het misdrijf: diefstal in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
De vordering benadeelde partij van [slachtoffer 1]
- bepaalt dat de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt;
De vordering benadeelde partij van [slachtoffer 3]
- wijst de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel af;
- veroordeelt de benadeelde partij als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van verdachte, tot op heden begroot als nihil;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Weeda, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en
mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A.B. Kroeze, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2024.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024058807. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
T.a.v. feit 2
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 10 juli 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, p. 19:
Op 10 juli 2023 bleek dat er twee bedragen gepind waren. 1x 250 euro om 10:30 uur aan de [adres 1] en 1x 1000 euro om 10:33 uur bij diezelfde pinautomaat. Het banknummer waarvan geld is weggenomen is [rekeningnummer] tnv [slachtoffer 2] .
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2024, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, p. 26:
Ik was belast met het uitkijken van de beveiligingsbeelden van de geldmaat gevestigd aan de [adres 1] .
Ik zag dat de beelden van camera 1 van 10 juli 2023 zijn. Ik zag om 10:30 uur een licht getinte man aan komen lopen. Op de beelden zag ik dat hij een bankpas van de Rabobank pakt en deze in de automaat stopt.
Beelden camera 2 van bovenaf.
Ik zag dat de beelden van camera 2 ook van 10 juli 2023 zijn.
Op de beelden is te zien dat de man een pinpas in de automaat stopt en om 10:31:40 uur, minimaal één briefje van 50 euro eruit haalt, in zijn zak stopt. Om 10:34:48 uur, is te zien dat verdachte wederom minimaal 1 biljet van 50 euro uit de automaat haalt, deze in zijn zak stopt.
3.
Het proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar [verbalisant 2] van 14 oktober 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, p. 30:
De persoon op still 1, de persoon op still 2 en de persoon op still 3 herken ik als [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats] .
Ik ken hem vanuit mijn werkzaamheden als wijkagent. Ik heb hem tijdens mijn werkzaamheden en surveillance in de wijk meerdere keren gezien. Ik herkende hem aan het totaalbeeld van zijn kenmerken. Op de foto’s is het gezicht van de verdachte goed te zien waardoor ik hem direct herkende. Aan zijn herkenning droeg het volgende specifieke kenmerk bij: zijn haardracht. Ook heb ik de videobeelden van de pinautomaat gezien en herkende ik verdachte aan zijn postuur.
4.
Het proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar [verbalisant 3] van 14 oktober 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, p. 35:
De persoon op foto 1, de persoon op foto 2 en de persoon op foto 3 herken ik als [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats] .
Ik ken hem vanuit mijn werkzaamheden als wijkagent. Tijdens mijn werkzaamheden heb ik hem meerdere keren gezien en gesproken. Ik herkende hem aan het totaalbeeld van zijn kenmerken. Ik kon zijn gezicht op de foto duidelijk zien waarop ik hem direct herkende. Ik herkende hem aan zijn postuur en aan zijn haardracht.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024058807. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.