ECLI:NL:RBOVE:2024:3978

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
AK_24_3062
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting coffeeshop; uitleg handelsvoorraad en motivering burgemeester

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, de exploitant van een coffeeshop, behandeld. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Enschede, dat op 8 juli 2024 is genomen, waarin aan verzoeker een last onder bestuursdwang is opgelegd om het pand van de coffeeshop te sluiten voor een periode van 13 weken, met ingang van 15 juli 2024. De burgemeester baseerde zijn besluit op de constatering dat er aanzienlijke hoeveelheden softdrugs zijn aangetroffen in een ander pand, dat volgens de burgemeester deel uitmaakt van de handelsvoorraad van de coffeeshop.

De voorzieningenrechter heeft op 22 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft het bestreden besluit opgeschort tot vijf dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker spoedeisend belang heeft bij de beoordeling en wijst het verzoek toe. Hij schorst het besluit van de burgemeester tot de beslissing op bezwaar, omdat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aangetroffen softdrugs in het andere pand tot de handelsvoorraad van de coffeeshop gerekend kunnen worden.

De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester het begrip handelsvoorraad niet correct heeft toegepast en dat er een directe relatie moet zijn tussen de aangetroffen drugs en de coffeeshop. De burgemeester wordt veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoeker. De uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3062

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats 1] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.A. Crijnen),
en

de burgemeester van Enschede, de burgemeester

(gemachtigde: mr. P. Hamer).

Als derde-partij neemt aan deze zaak deel: [derde belanghebbende] uit [woonplaats 2] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de burgemeester van 8 juli 2024, waarbij aan verzoeker een last onder bestuursdwang is opgelegd om het pand [adres 1] te sluiten en gesloten te houden voor een periode van 13 weken, met ingang van 15 juli 2024.
1.1.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening.
1.2.
De burgemeester heeft het bestreden besluit opgeschort tot vijf dagen nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door [naam 1] , en de gemachtigde van de burgemeester, vergezeld door [naam 2] . Derde-partij (eigenaresse van het pand aan [adres 1] ) is niet verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voorlopige voorzieningenprocedure
3. Als tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningen-rechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beoordeling die de voorzieningenrechter hierin maakt is voorlopig van aard. De rechtbank die in een later stadium op het eventuele beroep beslist is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
Feiten en omstandigheden
4. Verzoeker exploiteert coffeeshop [Bedrijf] , gevestigd aan de [adres 1] .
4.1.
De burgemeester heeft op basis van een bestuurlijke rapportage van de politie van 8 januari 2024 geconstateerd dat er in het pand aan de [adres 2] (in het appartement en de kelder en in een box op het erf van dat pand) door de politie aanzienlijke handelshoeveelheden softdrugs zijn aangetroffen. De burgemeester heeft het – op basis van verschillende omstandigheden – aannemelijk geacht dat de aangetroffen softdrugs bij het pand aan de [adres 2] een handelsvoorraad van ruimschoots meer dan 500 gram vormde en bestemd was voor de verkoop in de coffeeshop van verzoeker (op de [adres 1] ).
4.2.
De burgmeester heeft er in het bestreden besluit op gewezen dat in artikel 7, vierde lid, onder i van de Beleidsregel Damoclesbeleid 2018 (Beleidsregel) is bepaald dat de handel van softdrugs in coffeeshops wordt gedoogd onder (onder andere) de voorwaarde dat geen handelsvoorraad van meer dan 500 gram aanwezig is. De burgemeester heeft overwogen dat gelet op de aangetroffen drugs de toegestane handelsvoorraad ruimschoots is overschreden.
4.3.
De burgemeester heeft zich daarom op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a van de Opiumwet bevoegd geacht een last onder bestuursdwang op te leggen om het pand aan de [adres 1] te sluiten voor een periode van 13 weken. De burgemeester heeft aanleiding gezien van zijn bevoegdheid gebruikt te maken en heeft de sluiting noodzakelijk en evenwichtig geacht.
4.4.
Uit het verzoekschrift en op de zitting is gebleken dat de burgemeester ook het appartement en de kelder van het pand aan de [adres 2] heeft gesloten met ingang van 15 juli 2024.
Heeft verzoeker spoedeisend belang bij de beoordeling door de voorzieningenrechter?
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker spoedeisend belang heeft bij een beoordeling door de voorzieningenrechter. De burgemeester heeft dit ook niet betwist.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter ziet aanleiding het bestreden besluit te schorsen tot de beslissing op bezwaar. Daartoe overweegt hij als volgt.
7. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een als onder dwangsom indien in een woning of lokaal of een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
8. Voor de toepassing van artikel 30b, eerste lid, van de Opiumwet heeft de burgemeester de Beleidsregel vastgesteld. Artikel 7, vierde lid, onder i van de Beleidsregel luidt als volgt:
De burgemeester gedoogt de handel in softdrugs:
[…]
4. voor zover de volgende gedoogregels in acht worden genomen:
[…]
i. geen handelsvoorraad van meer dan 500 gram; dat houdt in dat in de coffeeshop of een daarbij behorende ruimte in totaal nooit meer dan 500 gram softdrugs aanwezig mag zijn;
[…]
9. De burgemeester heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs in het pand aan de [adres 2] onderdeel is van de handelsvoorraad van de coffeeshop van verzoeker en dat daarmee de toegestane handelsvoorraad van 500 gram is overschreden.
10. Verzoeker hebben (onder meer) aangevoerd dat de burgemeester niet bevoegd was de last onder bestuursdwang te bevelen, omdat – kort samengevat – de softdrugs niet zijn aangetroffen in de coffeeshop (op de [adres 1] ), maar daarbuiten (op de [adres 2] ) en niet is gebleken dat er in de coffeeshop (of bijbehorende ruimte) een handelsvoorraad van meer dan 500 gram aanwezig is geweest.
11. Op de zitting heeft de burgemeester desgevraagd toegelicht dat hij bij het nemen van het bestreden besluit aansluiting heeft gezocht bij de uitspraak van de Afdeling [1] van 20 februari 2019 [2] , waaruit volgt dat bij de uitoefening van de bevoegdheid in artikel 13b van de Opiumwet belang kan toekomen aan het feit dat een directe relatie bestaat tussen de coffeeshop en drugs die elders zijn aangetroffen. In dat licht is volgens de Afdeling niet onredelijk dat de burgemeester niet slechts de in de openbare verkoopruimte van een coffeeshop aanwezige drugs in aanmerking neemt, maar ook de elders aanwezige drugs die kennelijk voor verkoop in de coffeeshop bestemd zijn en daarom redelijkerwijs kunnen worden geacht te behoren tot de handelsvoorraad van deze coffeeshop.
12. Verzoeker betwist echter dat de aangetroffen softdrugs (kennelijk) bestemd waren voor verkoop in de coffeeshop van verzoeker. In het verzoekschrift en ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat niet erkend of gebleken is dat het pand aan de [adres 2] behoort tot de coffeeshop. De ruimten waarin de softdrugs zijn aangetroffen op de [adres 2] werden – anders dan de burgemeester stelt – niet gebruikt door verzoeker en zijn zonen, maar door de huurder van het pand, de heer [naam 1]. Verzoeker wijst erop dat de aangetroffen softdrugs toebehoorden aan de heer [naam 1] en dat hij als leverancier aan verschillende coffeeshops leverde, waaronder de coffeeshop van verzoeker. Ook kan niet zonder meer worden vastgesteld dat de cannabisproducten – gelet op de namen van de hennepsoorten, de verpakkingen en het gebruikte handschrift – uitsluitend onderdeel uitmaakten van de handelsvoorraad van de coffeeshop. De (grote hoeveelheid) aangetroffen softdrugs behoren daarom volgens verzoeker niet te worden toegerekend aan de handelsvoorraad van de coffeeshop.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen in geschil is of de aangetroffen softdrugs in het pand van de [adres 2] bestemd waren voor de coffeeshop van verzoeker (en daarmee konden worden toegerekend aan de handelsvoorraad van de coffeeshop). Duidelijk is verder dat de burgemeester het pand aan de [adres 2] waarin de voorraad is aangetroffen al heeft gesloten. Daarnaast is van belang dat de politie al op 11 november 2023 de zogenoemde instap heeft gedaan in het pand op nr [adres 2] en op 8 januari 2024 de burgemeester heeft geadviseerd van zijn bestuursrechtelijke bevoegdheden gebruikt te maken, wat pas na enige tijd op 12 juni 2024 heeft geleid tot het voornemen van de burgemeester om een last onder bestuursdwang op te leggen. Gelet voorts op de gevolgen voor het bedrijf van verzoeker en het onomkeerbare karakter van een besluit tot afwijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, nu naar verwachting de burgemeester pas ruim na de zomer op het bezwaar zal beslissen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het besluit te schorsen totdat de burgemeester op het bezwaar heeft beslist. De burgemeester dient daarbij al wat in bezwaar is aangevoerd en ter zitting is besproken evenals wat in deze uitspraak is overwogen, bij het te nemen besluit te betrekken.
14. De voorzieningenrechter overweegt in dat kader nog het volgende. De burgemeester heeft – zoals gezegd – bij het bestreden besluit aansluiting gezocht bij de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019. In die uitspraak stond (mede) het beleid van de gemeente Eindhoven [3] centraal. De burgemeester van Eindhoven had daarin bepaald dat de handelsvoorraad (van niet meer dan 500 gram) niet alleen uit softdrugs in de openbare verkoopruimte kon bestaan, maar ook uit softdrugs die elders werden aangetroffen, indien er een directe relatie was met de coffeeshop. Daarbij moest het gaan om elders aanwezige drugs die kennelijk voor verkoop in de coffeeshop was bestemd.
14.1.
Anders dan in de aangehaalde uitspraak heeft de burgemeester het begrip handelsvoorraad in zijn beleid niet op die wijze ingevuld, wat namens de burgemeester ter zitting is bevestigd, maar er enkel op gewezen dat er niet meer dan 500 gram softdrugs aanwezig mag zijn (in de coffeeshop of bijbehorend gebouw). Het ligt volgens de voorzieningenrechter in de rede dat de burgemeester bij het te nemen besluit – met inachtneming van de aangehaalde Afdelingsuitspraak – nader motiveert waarom de aangetroffen hoeveelheid softdrugs in het pand aan de [adres 2] ook kan worden gerekend tot de handelsvoorraad zoals gedefinieerd in zijn beleid.

Conclusie en gevolgen

15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 8 juli 2024, waarin een last onder bestuursdwang aan verzoeker is opgelegd om het pand aan de [adres 1] te sluiten voor een periode van 13 weken, is geschorst tot de beslissing op bezwaar.
15.1.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat de burgemeester het griffierecht moet vergoeden en dat verzoeker ook een vergoeding krijgt van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend.
15.2.
Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- schorst het primaire besluit tot de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. Smitstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Beleidsregel artikel 13b Opiumwet Eindhoven 2016.