4.4.Uit het verzoekschrift en op de zitting is gebleken dat de burgemeester ook het appartement en de kelder van het pand aan de [adres 2] heeft gesloten met ingang van 15 juli 2024.
Heeft verzoeker spoedeisend belang bij de beoordeling door de voorzieningenrechter?
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker spoedeisend belang heeft bij een beoordeling door de voorzieningenrechter. De burgemeester heeft dit ook niet betwist.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter ziet aanleiding het bestreden besluit te schorsen tot de beslissing op bezwaar. Daartoe overweegt hij als volgt.
7. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een als onder dwangsom indien in een woning of lokaal of een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
8. Voor de toepassing van artikel 30b, eerste lid, van de Opiumwet heeft de burgemeester de Beleidsregel vastgesteld. Artikel 7, vierde lid, onder i van de Beleidsregel luidt als volgt:
De burgemeester gedoogt de handel in softdrugs:
[…]
4. voor zover de volgende gedoogregels in acht worden genomen:
[…]
i. geen handelsvoorraad van meer dan 500 gram; dat houdt in dat in de coffeeshop of een daarbij behorende ruimte in totaal nooit meer dan 500 gram softdrugs aanwezig mag zijn;
[…]
9. De burgemeester heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs in het pand aan de [adres 2] onderdeel is van de handelsvoorraad van de coffeeshop van verzoeker en dat daarmee de toegestane handelsvoorraad van 500 gram is overschreden.
10. Verzoeker hebben (onder meer) aangevoerd dat de burgemeester niet bevoegd was de last onder bestuursdwang te bevelen, omdat – kort samengevat – de softdrugs niet zijn aangetroffen in de coffeeshop (op de [adres 1] ), maar daarbuiten (op de [adres 2] ) en niet is gebleken dat er in de coffeeshop (of bijbehorende ruimte) een handelsvoorraad van meer dan 500 gram aanwezig is geweest.
11. Op de zitting heeft de burgemeester desgevraagd toegelicht dat hij bij het nemen van het bestreden besluit aansluiting heeft gezocht bij de uitspraak van de Afdelingvan 20 februari 2019, waaruit volgt dat bij de uitoefening van de bevoegdheid in artikel 13b van de Opiumwet belang kan toekomen aan het feit dat een directe relatie bestaat tussen de coffeeshop en drugs die elders zijn aangetroffen. In dat licht is volgens de Afdeling niet onredelijk dat de burgemeester niet slechts de in de openbare verkoopruimte van een coffeeshop aanwezige drugs in aanmerking neemt, maar ook de elders aanwezige drugs die kennelijk voor verkoop in de coffeeshop bestemd zijn en daarom redelijkerwijs kunnen worden geacht te behoren tot de handelsvoorraad van deze coffeeshop.
12. Verzoeker betwist echter dat de aangetroffen softdrugs (kennelijk) bestemd waren voor verkoop in de coffeeshop van verzoeker. In het verzoekschrift en ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat niet erkend of gebleken is dat het pand aan de [adres 2] behoort tot de coffeeshop. De ruimten waarin de softdrugs zijn aangetroffen op de [adres 2] werden – anders dan de burgemeester stelt – niet gebruikt door verzoeker en zijn zonen, maar door de huurder van het pand, de heer [naam 1]. Verzoeker wijst erop dat de aangetroffen softdrugs toebehoorden aan de heer [naam 1] en dat hij als leverancier aan verschillende coffeeshops leverde, waaronder de coffeeshop van verzoeker. Ook kan niet zonder meer worden vastgesteld dat de cannabisproducten – gelet op de namen van de hennepsoorten, de verpakkingen en het gebruikte handschrift – uitsluitend onderdeel uitmaakten van de handelsvoorraad van de coffeeshop. De (grote hoeveelheid) aangetroffen softdrugs behoren daarom volgens verzoeker niet te worden toegerekend aan de handelsvoorraad van de coffeeshop.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen in geschil is of de aangetroffen softdrugs in het pand van de [adres 2] bestemd waren voor de coffeeshop van verzoeker (en daarmee konden worden toegerekend aan de handelsvoorraad van de coffeeshop). Duidelijk is verder dat de burgemeester het pand aan de [adres 2] waarin de voorraad is aangetroffen al heeft gesloten. Daarnaast is van belang dat de politie al op 11 november 2023 de zogenoemde instap heeft gedaan in het pand op nr [adres 2] en op 8 januari 2024 de burgemeester heeft geadviseerd van zijn bestuursrechtelijke bevoegdheden gebruikt te maken, wat pas na enige tijd op 12 juni 2024 heeft geleid tot het voornemen van de burgemeester om een last onder bestuursdwang op te leggen. Gelet voorts op de gevolgen voor het bedrijf van verzoeker en het onomkeerbare karakter van een besluit tot afwijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, nu naar verwachting de burgemeester pas ruim na de zomer op het bezwaar zal beslissen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het besluit te schorsen totdat de burgemeester op het bezwaar heeft beslist. De burgemeester dient daarbij al wat in bezwaar is aangevoerd en ter zitting is besproken evenals wat in deze uitspraak is overwogen, bij het te nemen besluit te betrekken.
14. De voorzieningenrechter overweegt in dat kader nog het volgende. De burgemeester heeft – zoals gezegd – bij het bestreden besluit aansluiting gezocht bij de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019. In die uitspraak stond (mede) het beleid van de gemeente Eindhovencentraal. De burgemeester van Eindhoven had daarin bepaald dat de handelsvoorraad (van niet meer dan 500 gram) niet alleen uit softdrugs in de openbare verkoopruimte kon bestaan, maar ook uit softdrugs die elders werden aangetroffen, indien er een directe relatie was met de coffeeshop. Daarbij moest het gaan om elders aanwezige drugs die kennelijk voor verkoop in de coffeeshop was bestemd.