ECLI:NL:RBOVE:2024:3962

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
ak_23_2335
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning op grond van Wet natuurbescherming voor varkenshouderij

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, [eiseres] B.V., tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 26 september 2023, waarbij de vergunning op grond van de Wet natuurbescherming voor de uitbreiding van een varkenshouderij is geweigerd. De rechtbank heeft op 30 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door mr. J. van Groningen en het college door D. Reijchard en T. Nicolai.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft geweigerd de vergunning te verlenen, omdat onvoldoende zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet zullen worden aangetast. Eiser had eerder een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 verkregen, maar de aanvraag voor de uitbreiding van de varkenshouderij is afgewezen op basis van artikel 2.8, derde lid, van de Wet natuurbescherming. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag niet kan worden gesplitst in deelprojecten en dat de verschillende activiteiten onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.

De rechtbank concludeert dat de door eiser ingediende berekeningen niet voldoende zijn om de vereiste zekerheid te verschaffen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de weigering van het college in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. V.P.K. van Rosmalen als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2335
uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], en [bedrijf], thans
[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], hierna tezamen en in enkelvoud: eiser
(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel

(gemachtigde: D. Reijchard en T. Nicolai).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 26 september 2023 waarbij geweigerd is om een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming te verlenen voor het in werking hebben van een varkenshouderij.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser], eiser, vergezeld van [naam 1] en bijgestaan door
mr. J. van Groningen, en D. Reijchard en T. Nicolai namens het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De feiten
4.1.
Eiser heeft een varkenshouderij aan de [adres]. Op 21 februari 2011 is aan eiser een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) verleend ten behoeve van een eerdere uitbreiding van zijn varkenshouderij.
4.2.
Op 14 juli 2022 heeft eiser een aanvraag van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming ingediend ten behoeve van een uitbreiding van de inrichting in [vestigingsplaats]. In de aangevraagde situatie zal het aantal biggen in stal 11 toenemen van 7.800 tot 9.594. Het aantal vleesvarkens en opfokzeugen in de stallen 9 en 9a neemt in de aangevraagde situatie toe met 48 stuks. Het aantal plaatsen voor kraamzeugen in stal 7 wordt uitgebreid met 72 stuks. In de aangevraagde situatie worden diverse wijzigingen doorgevoerd in de stalsystemen; zo wordt een chemische luchtwasser in de aangevraagde situatie vervangen door een biologische luchtwasser en wordt een biofilter aangebracht bij een mestkelder. Met behulp van de emissiefactoren op grond van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) voor stalsystemen en de AERIUS-calculator is berekend dat in de aangevraagde situatie sprake zal zijn van een afname van de jaarlijkse ammoniakemissie met 14,5 kg, wat leidt tot een maximale depositoafname van 0,10 mol/ha per jaar op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Er zijn meerdere Natura 2000-gebieden binnen 25 kilometer van de varkenshouderij gelegen; het meest dichtbij is Lemselermaten, op circa 4 kilometer afstand.
4.3.
Omdat naar aanleiding van een drietal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 7 september 2022 onzekerheid was ontstaan over de bruikbaarheid van de Rav-codes die gebruikt worden voor emissiearme stalsystemen, heeft het college bij brief van 22 februari 2023 besloten om de vergunningverlening voorlopig op te schorten. Eiser heeft het college op 3 april 2023 in gebreke gesteld en vervolgens beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 24 augustus 2023 (23/1381) gegrond verklaard, met de opdracht aan het college om uiterlijk op 30 september 2023 een besluit te nemen en bekend te maken. Vervolgens heeft het college de aanvraag bij het bestreden besluit van 26 september 2023 afgewezen.
Standpunten partijen
5.1.
Het college heeft de aanvraag afgewezen onder verwijzing naar artikel 2.8, derde lid, van de Wet natuurbescherming. Het college heeft aangegeven dat onvoldoende zekerheid is verkregen dat het project van eiser de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet zal aantasten.
5.2.
Eiser stelt zich op het standpunt dat uit de jurisprudentie van de Afdeling met betrekking tot emissiearme stalsystemen niet volgt dat vergunningverlening nooit meer mogelijk is. Een integrale weigering van de vergunning op deze grond is onrechtmatig. Verder heeft het college miskend dat de aanvraag niet enkel betrekking heeft op het realiseren van emissiearme stalsystemen. Uit de jurisprudentie van de Afdeling met betrekking tot emissiearme stalsystemen volgt niet dat deze wijzigingen niet mogelijk zijn. Het college had de aanvraag per stal kunnen beoordelen.
Overgangsrecht
6.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
6.2.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 14 juli 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wet natuurbescherming, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inhoudelijke beoordeling
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat uit het bepaalde in artikel 2.8, derde lid, van de Wet natuurbescherming volgt dat het college uitsluitend een vergunning verleent, indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat een project de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet zal aantasten. De formulering van deze bepaling brengt mee dat in geval van onduidelijkheid over de mogelijke gevolgen van een project vergunningverlening niet mogelijk is.
7.2.
Het project dat eiser wil realiseren heeft betrekking op de wijziging van de varkenshouderij. De voorgenomen wijziging omvat meerdere activiteiten, waaronder wijziging van meerdere stallen met verschillende stalsystemen en een uitbreiding van het aantal varkens in de inrichting. De referentiesituatie is de op 21 februari 2011 vergunde situatie.
7.3.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt voor de beoordeling van het bestreden besluit wordt gevormd door de aanvraag zoals deze door eiser is ingediend. Het project dat eiser in de aanvraag aan het college heeft voorgelegd vormt één geheel en kan niet zonder de uitdrukkelijke toestemming van de aanvrager door het college worden gesplitst in meerdere deelprojecten. Eiser heeft ook niet verzocht om splitsing van het project in deelprojecten. Ook hebben de door eiser ter onderbouwing van de aanvraag overgelegde stukken, waaronder de AERIUS-projectberekeningen, betrekking op het hele project. Bovendien heeft eiser aangegeven dat hij gebruik wenst te maken van de mogelijkheid tot intern salderen waarbij de ruimte die met emissiearme stalsystemen wordt gerealiseerd wordt opgevuld met het houden van meer dieren. De activiteiten die deel uitmaken van het project zijn dan ook onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het college is dan ook terecht uitgegaan van de aanvraag zoals deze door eiser is ingediend. Voor zover eiser zijn aanvraag had willen aanpassen, heeft hij daartoe voldoende gelegenheid gehad.
7.4.
De rechtbank overweegt dat in een aantal uitspraken van de Afdeling van 7 september 2022 (o.a. ECLI:NL:RVS:2022:2557) is geoordeeld dat voor een aantal emissiearme stalsystemen waarvoor op basis van de Rav-emissiefactoren de emissie was berekend, de emissie niet met de vereiste zekerheid met behulp van de Rav-emissiefactor voor die stalsystemen in kaart kan worden gebracht. Uit deze uitspraken volgt niet dat Rav-emissiefactoren in geen enkel geval meer bruikbaar zijn voor het verkrijgen van de vereiste zekerheid dat de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet zullen worden aangetast. Evenmin volgt uit deze uitspraken dat de vereiste zekerheid niet op andere wijze kan worden verkregen. Wel is het in beginsel aan de aanvrager om te onderbouwen hoe de vereiste zekerheid voor een concreet project kan worden verkregen.
7.5.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat een van de stalsystemen waarvan eiser in het kader van dit project in stal 9a gebruik wil maken het stalsysteem met de Rav-code D.3.2.7.1.1 is. Zoals deze rechtbank heeft geoordeeld in haar uitspraak van 11 mei 2022 (ECLI:NL:RBOVE:2022:1225), bevestigd door de Afdeling bij uitspraak van 4 oktober 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3699), biedt het rapport “Stikstofverlies uit opgeslagen mest” van het Centraal Bureau voor de Statistiek van oktober 2019 (hierna: het CBS-rapport) en het advies van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet van 18 juni 2020 (hierna: het CDM-advies) concrete aanknopingspunten dat de Rav-emissiefactor voor het emissiearme stalsysteem D3.2.7.1.1 de werkelijke ammoniakemissie van dat stalsysteem waarschijnlijk onderschatten. Zoals overwogen is in r.o. 10.3 van de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2022, volgt uit de rechtspraak van het Hof van Justitie dat bij de toepassing van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn uitgegaan moet worden van een strikte uitleg van het voorzorgsbeginsel en daarom niet voorbijgegaan kan worden aan de uitkomsten van het CBS-rapport en het CDM-advies. Daarbij is van belang dat de CDM de door het CBS gehanteerde onderzoeksmethode en toepassing daarvan heeft gecontroleerd en tot de conclusie is gekomen dat het onderzoek robuust is en de conclusies kan dragen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college terecht niet is afgegaan op de door eiser overgelegde berekeningen voor het project. Deze berekeningen zijn immers mede gebaseerd op de Rav-emissiefactor voor dit specifieke stalsysteem. Eiser heeft nagelaten op andere wijze de op grond van artikel 2.8, derde lid, van de Wet natuurbescherming vereiste zekerheid te verschaffen. Het college heeft zich daarom op goede gronden op het standpunt gesteld dat de vereiste zekerheid dat de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet zullen worden aangetast voor wat betreft dit project niet is verkregen.
7.6.
Dat, zoals eiser heeft gesteld, van een aantal aanpassingen die deel uitmaken van het project, zoals de vervanging van een bestaand betonnen rooster door een metalen rooster, waardoor mest sneller wordt afgevoerd, vaststaat dat deze zorgen voor een verbetering, leidt niet tot een ander oordeel. Daargelaten de juistheid van wat eiser heeft gesteld over dergelijke aanpassingen, geldt, zoals de rechtbank hiervoor onder r.o. 7.3 al heeft overwogen, dat de verschillende activiteiten die deel uitmaken van het project onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en dat deze niet los van elkaar kunnen worden beoordeeld. Er kan hierom niet op grond van objectieve gegevens worden uitgesloten dat de aangevraagde wijziging van de varkenshouderij ten opzichte van de referentiesituatie geen significante gevolgen heeft.
7.7.
Wat eiser verder heeft aangevoerd kan evenmin leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Ook hiervoor geldt dat de verschillende activiteiten die deel uitmaken van het project onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering van het college om eiser een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming te verlenen in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, en mr. M. van Veelen en mr. B.A.J. Haagen, leden, in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op .
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.