ECLI:NL:RBOVE:2024:3866

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
C/08/300158 / HA ZA 23-277
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de legitieme portie in de nalatenschap en geschil over schenkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 juli 2024 uitspraak gedaan over de legitieme portie van eiseres in de nalatenschap van haar vader. Eiseres vorderde betaling van haar legitieme portie, terwijl gedaagde betwistte dat bepaalde schenkingen aan eiseres als gift in aanmerking kwamen bij de berekening van de legitimaire massa. De rechtbank oordeelde dat de door gedaagde gestelde schenkingen niet als gift konden worden aangemerkt en dat eiseres grotendeels in het gelijk werd gesteld. De rechtbank stelde de legitimaire massa vast op € 630.044,64, waaruit de legitieme portie van eiseres werd berekend op € 105.007,44. Gedaagde werd veroordeeld om dit bedrag aan eiseres te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Daarnaast werden de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.053,11 toegewezen. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zodat eiseres het vonnis ook kan ten uitvoer leggen in het geval van hoger beroep. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/300158 / HA ZA 23-277
Vonnis van 17 juli 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. A.C. Koekkoek te Oosterbeek,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. T.R. Oude Veldhuis te Hengelo (O).
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 januari 2024;
  • de akte met productie 9 van [gedaagde] van 14 februari 2024;
  • de antwoordakte met productie 18 tot en met 21 van [eiseres] van 10 april 2024;
  • de akte uitlaten producties van [gedaagde] van 1 mei 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd. Het vonnis is - na aanhouding - bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In deze zaak gaat het om het vaststellen van de omvang van de legitieme portie van [eiseres] in de nalatenschap van de vader van partijen. Om die te kunnen berekenen moet eerst de legitimaire massa worden vastgesteld. Partijen twisten over de giften die de vader (erflater) al dan niet aan [gedaagde] (kwijtschelding van een groot deel van de overnamesom van de maatschap door de vader aan [gedaagde] ) en [eiseres] (perceel [adres] ) heeft gedaan. Ook is tussen partijen nog in geschil of de vader overige schenkingen/giften heeft gedaan aan [eiseres] .
2.2.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis geoordeeld dat de ouders met de kwijtschel-ding van een bedrag van € 1.189.886,- van de voortzettingswaarde (bij de ontbinding van de maatschap) een schenking hebben beoogd en dat aldus sprake is van een gift aan [gedaagde] .
Dat betekent dat het in dat kader door de vader kwijtgescholden aandeel ad € 630.044,64 (de hoogte van zijn aandeel is niet in geschil tussen partijen) als gift in aanmerking komt bij het bepalen van de omvang van de legitimaire massa. Of deze gift ook daadwerkelijk voor deze waarde moet worden meegenomen bij het bepalen van de omvang van de legitimaire massa, hangt af van het antwoord op de vraag of de door [bedrijf] in 2012 bepaalde voortzettingswaarde ad € 1.329.466,- als uitgangspunt kan worden genomen, als zijnde de waarde om lonende exploitatie van het bedrijf mogelijk te maken. [gedaagde] heeft, zoals de rechtbank in haar tussenvonnis heeft geoordeeld, de door zijn accountant gemaakte berekening waaruit zou moeten blijken dat die door haar vastgestelde voortzettingswaarde veel te hoog was om een lonende exploitatie mogelijk te maken, onvoldoende toegelicht. In zoverre is de gift dan ook vatbaar voor inkorting in de zin van artikel 4:89 lid 2 BW.
2.3.
Wel is daarbij, alsmede bij het bepalen van de omvang van de legitimaire massa, nog van belang of het perceel [adres] in 2012 aan [eiseres] is geschonken door de ouders en zo ja, welk bedrag (de aan het perceel toe te rekenen waarde) dan in mindering dient te strekken op de voortzettingswaarde van de maatschap (en dus op de in aanmerking te nemen gift van de vader aan [gedaagde] ).
schenking [adres] ?
2.4.
[eiseres] is bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat de ouders haar in 2012 het perceel aan de [adres] hebben geschonken. Zij heeft bij akte medegedeeld dat zij - om redenen genoemd in die akte - geen gebruik wil maken van de gelegenheid om dat bewijs te leveren. [eiseres] is dus niet geslaagd in het leveren van het bewijs van haar stelling dat de ouders haar in 2012 het perceel aan de [adres] hebben geschonken. Dat betekent dat de rechtbank het ervoor houdt dat het perceel niet aan [eiseres] is geschonken. Bij de berekening van de legitimaire massa hoeft er dus geen rekening mee te worden gehouden dat het perceel niet (meer) tot de nalatenschap van de vader behoorde. De rechtbank komt derhalve niet toe aan een waardevaststelling van het perceel aan de [adres].
overige schenkingen aan [eiseres]
2.5.
De rechtbank heeft [gedaagde] , ondanks bezwaar van [eiseres] , toegestaan (aanvullend) bewijs te leveren van de door ouders gedane schenkingen aan [eiseres] . [gedaagde] heeft zich in zijn conclusie van antwoord op het standpunt gesteld dat [eiseres] minimaal een bedrag van € 35.478,00 van haar ouders heeft ontvangen. Uit de door [bedrijf] opgestelde overzichten, door [gedaagde] overgelegd als productie 3 bij conclusie van antwoord, blijkt volgens [gedaagde] dat [eiseres] in ieder geval in 2013 een bedrag van € 6.000,00 en in 2014 een bedrag van € 2.300,00 heeft ontvangen. Dit bedrag dient in mindering te strekken op haar legitieme portie. Bij akte van 14 februari 2024 heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiseres] in de periode vanaf 23 december 2013 tot en met 28 september 2014 in ieder geval een bedrag van € 29.890,68 ten titel van schenkingen van de ouders heeft ontvangen. De helft van dit bedrag, € 14.945,34, dient in mindering te worden gebracht op de legitieme portie van [eiseres] .
[eiseres] heeft de stellingen van [gedaagde] gemotiveerd betwist.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat de door [gedaagde] gestelde schenkingen niet (als gift) in aanmerking komen bij de vaststelling van de omvang van de legitimaire massa en de berekening van [eiseres] ’s legitieme portie. De producties waarnaar hij verwijst, leveren naar het oordeel van de rechtbank geen onderbouwing op van de gestelde schenkingen.
Uit productie 3 bij conclusie van antwoord (overzicht specificaties maatschap) en productie 9 bij akte van 14 februari 2014 (een zelfgemaakte lijst van giften en grootboekkaarten) kan niet worden afgeleid dat de ouders/de vader de door [gedaagde] gestelde bedragen hebben beoogd te schenken aan [eiseres] , omdat daaruit niet kan worden afgeleid dat de ouders/de vader de wil had(den) om [eiseres] , ten koste van hun/zijn eigen vermogen te verrijken en dat zij/hij daarbij een bevoordelingsbedoeling had(den). [gedaagde] heeft zijn standpunt dus onvoldoende onderbouwd. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om - na de betwisting van zijn standpunt door [eiseres] - met een nadere onderbouwing te komen. Dat heeft hij nagelaten. Daarom komt de rechtbank niet toe aan een bewijsopdracht op dit punt.
2.7.
[eiseres] heeft bij akte van 10 april 2024, onder verwijzing naar de door haar bij die akte overgelegde productie 21, nog naar voren gebracht dat is gebleken dat nog een bedrag van € 5.967,01 aan banksaldi aan de nalatenschap van vader toebehoort. [gedaagde] brengt daar tegenin dat dit standpunt van [eiseres] buiten beschouwing moet worden gelaten wegens strijd met de eisen van een goede procesorde. Of het naar voren brengen van dit (nieuwe) standpunt van [eiseres] al dan niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde, laat de rechtbank in het midden, nu [eiseres] aan haar stelling dat bij de omvang van de legitimaire massa rekening moet worden gehouden met dit bedrag van € 5.967,01 aan banksaldi geen rechtsgevolg heeft verbonden. Zij vordert bij akte van 10 april 2024 immers net als bij haar ter zitting van 15 december 2023 gewijzigde eis betaling van een bedrag van € 105.007,44 (en geen € 106.001,94 waar de legitimaire aanspraak dan op uit zou komen).
2.8.
[eiseres] heeft niet langer afgifte van de aangifte erfbelasting gevorderd en evenmin levering van het perceel aan de [adres]. De stellingen van partijen die daar betrekking op hebben, kunnen verder dan ook onbesproken blijven.
conclusie
2.9.
Het voorgaande resulteert in de volgende berekening van de legitieme portie van [eiseres] : € 630.044,64 (legitimaire massa) x 1/6 (1/2 waarde erfdeel) = € 105.007,44.
De rechtbank zal [gedaagde] hierna veroordelen dat bedrag ter zake de legitimaire aanspraak van [eiseres] in de nalatenschap van de vader te betalen aan [eiseres] .
vergoeding onredelijk?
2.10.
[gedaagde] is in beginsel verplicht de legitimaire aanspraak (de waarde van het ingekorte gedeelte van de gift) aan [eiseres] te vergoeden “voor zover dit niet, alle omstandigheden in aanmerking genomen, onredelijk is.” (artikel 4:90 lid 1 BW). [gedaagde] heeft een beroep gedaan op die uitzondering. Op hem rust de bewijslast van de stelling dat vergoeding van de waarde van het ingekorte deel van de giften, gelet op alle omstandigheden, onredelijk is. [gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd. Hij heeft zijn leven lang hard gewerkt om de onderneming draaiende te houden. De vordering van [eiseres] vormt een direct gevaar voor de continuïteit van de onderneming. [eiseres] heeft nooit tijd gestoken in het bedrijf en heeft de kans gehad om een goed lopend bedrijf op te bouwen in Amerika. Mocht [gedaagde] een aanzienlijk bedrag moeten betalen aan [eiseres] dan zal dit de ondergang van zijn onderneming betekenen.
[eiseres] heeft het standpunt van [gedaagde] gemotiveerd betwist.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] zijn beroep op artikel 4:90 lid 1 BW onvoldoende concreet heeft onderbouwd. Dat [gedaagde] de zorg voor de ouders en, na het overlijden van de vader, de moeder heeft (gehad), betekent niet dat hij de legitieme portie niet meer hoeft af te dragen aan [eiseres] . Nog daargelaten dat die zorg een morele verplichting betreft, zullen daar ook voordelen tegenover gestaan hebben (zoals wonen in een huurunit op hun perceel).
Verder heeft [gedaagde] geen stukken overgelegd waaruit volgt dat betaling van een bedrag aan [eiseres] de ondergang van zijn onderneming betekent. Zoals de rechtbank reeds in haar tussenvonnis heeft overwogen, blijkt uit de wel door [gedaagde] overgelegde gegevens dat de onderneming in de jaren 2019 tot en met 2021 een resultaat had van meer dan € 50.000,00 per jaar, wat betekent dat er in elk geval toen (nog) de nodige financieringsruimte was. Ook beschikt [gedaagde] nog over het perceel aan de [adres], dat voor hem een gering economisch nut heeft en eventueel verkocht zou kunnen worden.
rente
2.11.
De vordering van de legitieme is op grond van artikel 4:81 lid 1 BW opeisbaar.
De gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zal worden toegewezen vanaf de gevorderde ingangsdatum, zijnde de dag van dagvaarding d.d. 21 juli 2023. Met ingang van die datum is (in ieder geval) sprake van verzuim aan de zijde van [gedaagde] .
beroep op een betalingsregeling
2.12.
Voor het geval de rechtbank oordeelt dat hij een bedrag aan [eiseres] moet betalen, heeft [gedaagde] de rechtbank op de voet van artikel 4:5 BW gevraagd om een betalingsregeling te treffen (dit betreft eigenlijk een verzoekschriftprocedure). [eiseres] heeft zich verzet tegen toewijzing van dat verzoek.
2.13.
Het is naar het oordeel van de rechtbank niet per se nodig dat dit verzoek wordt gedaan bij de rechtbank volgens de verzoekschriftenprocedure. Niets staat eraan in de weg dat de rechter die beslist over een vordering tot betaling van de legitieme portie ook op dit verzoek beslist. Ook op proceseconomische gronden ligt het voor de hand dat de rechtbank dit verzoek gelijk in deze procedure afdoet.
De rechtbank ziet in de gegeven omstandigheden, waaronder de financieringsruimte voor [gedaagde] en de niet gestelde of gebleken onmogelijkheden van (externe) financiering om het bedrag aan [eiseres] te betalen, geen aanleiding om de gevraagde betalingsregeling toe te wijzen. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om voldoende concreet te onderbouwen dat een betalingsregeling nodig is. Dat heeft hij niet gedaan. Wel geeft de rechtbank [gedaagde] in overweging, nu de (hoogte van de) legitimaire aanspraak van [eiseres] door de rechtbank is vastgesteld, zich te laten adviseren over wat op dit moment zijn mogelijkheden zijn om het door hem aan zijn zus verschuldigde bedrag ineens te kunnen betalen of extern te kunnen financieren, aan de hand van een advies daarover van zijn accountant en van een of meer banken of andere financiers. Daarbij zou ook de mogelijkheid van verkoop van grond kunnen worden besproken. De rechtbank begrijpt dat [eiseres] , net als haar broer, niet wil dat het (familie)bedrijf ten gevolge van de betaling door [gedaagde] van haar legitimaire aanspraak te gronde gaat. De rechtbank zal een termijn van twee weken na betekening van dit vonnis verbinden aan de veroordeling tot betaling, zodat [gedaagde] in die twee weken kan onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de legitimaire aanspraak ineens aan [eiseres] te betalen.
buitengerechtelijke incassokosten en rente
2.14.
De rechtbank zal de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 2.053,11 toewijzen. Het verweer van [gedaagde] wordt gepasseerd. De gevorderde kosten voldoen aan de vereisten van artikel 6:96 lid 2 sub c BW. [eiseres] heeft voldoende onderbouwd gesteld dat deze kosten redelijk zijn en in redelijkheid zijn gemaakt. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, nu gesteld noch gebleken is van een eerdere datum van verzuim.
proceskosten
2.15.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden in deze zaak geen aanleiding vormen om af te wijken van de gebruikelijke regel dat in zaken als deze de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.
uitvoerbaarverklaring bij voorraad
2.16.
De toegewezen veroordelingen zullen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. [eiseres] kan het vonnis dus ook ten uitvoer leggen als hoger beroep is ingesteld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] binnen veertien dagen na heden te betalen de somma ad € 105.007,44 ter zake de legitimaire aanspraak van [eiseres] in de nalatenschap van de vader, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 21 juli 2023 tot aan de dag dat het gehele bedrag is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van de buitengerechtelijke kosten van
€ 2.053,11, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 21 juli 2023 tot aan de dag dat het gehele bedrag is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op
17 juli 2024.