ECLI:NL:RBOVE:2024:3864

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
C/08/305684 / HA ZA 23-430
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van gecedeerde vorderingen en verrekening van schade door tekortkoming in nakoming van overeenkomst

In deze zaak vordert Svea Finans Nederland B.V. betaling van gedaagde B.V. van vorderingen die door een eenmanszaak aan Svea zijn gecedeerd. Gedaagde betwist de hoogte van de vorderingen en beroept zich op verrekening, omdat de eenmanszaak tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank oordeelt dat niet is komen vast te staan dat de eenmanszaak teveel in rekening heeft gebracht, maar dat de eenmanszaak wel tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, wat heeft geleid tot schade voor gedaagde. Na verrekening moet gedaagde nog € 26.110,00 aan Svea betalen. De rechtbank heeft de procedure behandeld op basis van de dagvaarding, de conclusie van antwoord, en de mondelinge behandeling. De feiten van de zaak zijn dat Svea factoringdiensten levert en dat gedaagde een overeenkomst van onderaanneming heeft gesloten met de eenmanszaak voor het monteren van gevelbekleding. De rechtbank concludeert dat de overeenkomst als een aanneming van werk moet worden gekwalificeerd en dat er geen oplevering heeft plaatsgevonden. Gedaagde heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de eenmanszaak teveel m2 in rekening heeft gebracht. De rechtbank oordeelt dat gedaagde zich kan beroepen op verrekening van de schade die zij heeft geleden door de tekortkoming van de eenmanszaak. De rechtbank wijst de vordering van Svea toe, met inachtneming van de verrekening, en compenseert de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/305684 / HA ZA 23-430
Vonnis van 17 juli 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SVEA FINANS NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Reeuwijk,
eisende partij,
hierna te noemen: Svea,
advocaat: mr. J.M. Veldhuis,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.M. Pol.

1.Samenvatting

1.1.
Svea vordert betaling door [gedaagde] van vorderingen die door [eenmanszaak] aan Svea zijn gecedeerd. [gedaagde] voert aan dat de hoogte van de vorderingen niet juist is. Daarnaast beroept [gedaagde] zich op verrekening, omdat [eenmanszaak] tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [eenmanszaak] teveel in rekening heeft gebracht. Wel is [eenmanszaak] tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst met als gevolg dat [gedaagde] schade heeft geleden. Na verrekening dient [gedaagde] nog een bedrag van € 26.110,00 aan Svea te voldoen.
1.2.
De rechtbank licht haar beslissing hieronder toe.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 november 2023 met producties 1 tot en met 14;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 10;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 14 maart 2024;
- de spreekaantekeningen namens Svea;
- de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt van de mondelinge behandeling.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Svea drijft een onderneming die zich bezighoudt met het leveren van factoringdiensten aan ondernemers.
3.2.
[gedaagde] drijft een onderneming die zich bezighoudt met het produceren en vervaardigen van metalen constructiewerken.
3.3.
Voor de uitvoering van een project in [plaats] (verder: project) heeft [gedaagde] in januari 2023 een overeenkomst van onderaanneming (verder: de overeenkomst) gesloten met [eenmanszaak] (verder: [eenmanszaak] ) voor het monteren van gevelbekleding bij woningen. Deze opdracht is op 28 februari 2023 schriftelijk vastgelegd. [eenmanszaak] is de eenmanszaak van de heer [naam] die zich bezighoudt met algemene burgerlijke en utiliteitsbouw.
3.4.
Nadat [eenmanszaak] eerst vier weken op regiebasis heeft gewerkt, zijn [eenmanszaak] en [gedaagde] voor het (verder) monteren van de gevelbekleding een prijs van € 70,00 per m2 overeengekomen. De facturen worden betaald binnen 30 dagen na factuurdatum.
3.5.
[gedaagde] heeft vier van [eenmanszaak] ’s facturen niet betaald. Deze facturen vertegenwoordigen samen een bedrag van € 45.850,00. Deze facturen hebben als factuurdatum 31 maart 2023, 6 april 2023, 14 april 2023 en 20 april 2023 en als vervaldatum respectievelijk 30 april 2023, 6 mei 2023, 14 mei 2023 en 20 mei 2023.
3.6.
[eenmanszaak] heeft gebruik gemaakt van de factoringdiensten van Svea. Svea en [gedaagde] hebben op 23 januari 2023 een factoringovereenkomst gesloten. De vorderingen van [eenmanszaak] op [gedaagde] zijn op basis van die overeenkomst gecedeerd aan Svea, reden waarom [gedaagde] de facturen slechts bevrijdend kan betalen aan Svea.
3.7.
Svea heeft [gedaagde] gesommeerd tot betaling van € 45.850,00. [gedaagde] is hiertoe niet bereid.

4.Het geschil

4.1.
Svea vordert - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 45.850,00, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten, de kosten van deze procedure en de wettelijke handelsrente.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Svea, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Svea in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De overeenkomst is te kwalificeren als een overeenkomst van aanneming van werk als bedoeld in artikel 7:750 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW). Tussen partijen is de omvang van de door [gedaagde] aan [eenmanszaak] verstrekte werkzaamheden in geschil. Verder zijn partijen verdeeld over de vraag of er een oplevering heeft plaatsgevonden en of [eenmanszaak] het juiste aantal m2 in rekening heeft gebracht.
Wat is de omvang van de opdracht?
5.2.
Svea stelt dat aan [eenmanszaak] opdracht is verstrekt om gevelbekleding op regiebasis te monteren, waarbij [eenmanszaak] per gewerkte m2 wordt betaald. Door [gedaagde] is aan [eenmanszaak] geen opdracht verstrekt om het gehele project ten aanzien van gevelbekleding op te leveren.
5.3.
[gedaagde] voert hiertegen aan dat aan [eenmanszaak] opdracht is verstrekt voor het monteren van gevelbekleding voor 15 woningen. Dit volgt ook uit de opdrachtbevestiging van
28 februari 2023. Het was [eenmanszaak] niet toegestaan om zomaar te stoppen met de werkzaamheden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat de prijs per m2 in overleg met [eenmanszaak] tot stand is gekomen. [eenmanszaak] moest hiervoor de gevelbekleding op de juiste manier aanbrengen en afwerken. De prijs is een gemiddelde prijs per m2.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat aan [eenmanszaak] opdracht is verstrekt om gevelbekleding aan te brengen bij 15 woningen van het project. Uit de opdrachtbevestiging blijkt dat aan [eenmanszaak] opdracht is verstrekt voor de montage van de gevelbekleding op de bouw, waarbij wordt verwezen naar het project ‘
15 woningen te [plaats]’. Ook is in de opdrachtbevestiging opgenomen dat de prijzen zijn gebaseerd op een totaallevering en niet op deelleveringen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat [gedaagde] de houtskeletelementen heeft geplaatst en dat de montage van de gevelbekleding is uitbesteed aan [eenmanszaak] . Er was geen andere partij aan wie [gedaagde] opdracht heeft verstrekt om gevelbekleding te monteren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een prijs per m2 is overeengekomen, hetgeen een gemiddelde prijs is voor de te verrichten werkzaamheden. De grote vlakken kunnen vrij vlot worden gemonteerd, terwijl de uitwerking van de details intensiever is. Een gemiddelde prijs per m2 impliceert dat aan [eenmanszaak] een opdracht is verstrekt voor het monteren van de volledige gevelbekleding.
Heeft er een oplevering plaatsgevonden?
5.5.
In artikel 7:758 lid 1 BW is bepaald dat indien de aannemer te kennen heeft gegeven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd en de opdrachtgever het werk niet binnen een redelijke termijn keurt en al dan niet onder voorbehoud aanvaardt dan wel onder aanwijzing van gebreken weigert, geacht wordt dat de opdrachtgever het werk stilzwijgend heeft aanvaard. Na de aanvaarding wordt het werk als opgeleverd beschouwd.
5.6.
Svea stelt dat met het aanbieden van het werkbriefje met daarop vermeld het aantal gewerkte m2 ter ondertekening voor akkoord, [eenmanszaak] te kennen heeft gegeven dat het werk klaar is om opgeleverd te worden. [gedaagde] heeft volgens Svea het werk aanvaard door de ondertekening van de werkbriefjes. Voor zover de ondertekening van de werkbriefjes niet leidt tot een aanvaarding van het werk, heeft [gedaagde] volgens Svea het werk niet binnen een redelijke termijn gekeurd met als gevolg dat sprake is van een stilzwijgende aanvaarding.
5.7.
[gedaagde] voert hiertegen aan dat [eenmanszaak] niet heeft aangegeven het werk te willen opleveren. Dit blijkt uit ook niet uit de werkbriefjes. Een oplevering geschiedt volgens [gedaagde] door een keuring en die keuring kan pas plaatsvinden nadat het volledige werk is afgerond en de aannemer heeft aangegeven het werk te willen opleveren.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat er geen oplevering van het werk heeft plaatsgevonden. Op grond van artikel 7:758 BW dient een aannemer te kennen te geven dat het werk klaar is om opgeleverd te worden. Dat heeft [eenmanszaak] niet gedaan. Anders dan Svea betoogt blijkt die kennisgeving ook niet uit de werkbriefjes. Die werkbriefjes geven enkel aan welke werkzaamheden zijn verricht ten behoeve van de facturatie en gelden niet als een kennisgeving dat het werk gereed is om op te leveren. Bovendien was het werk ook nog niet gereed op het moment dat er een urenbriefje werd ondertekend. Van een stilzwijgende aanvaarding is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake, omdat [eenmanszaak] niet te kennen heeft gegeven dat hij het werk klaar is om opgeleverd te worden. Dit heeft tot gevolg dat er geen termijn is gaan lopen voor het keuren van het werk.
Teveel m2 in rekening gebracht?
5.9.
[gedaagde] betwist dat zij een bedrag van € 45.850,00 is verschuldigd, omdat [eenmanszaak] volgens [gedaagde] teveel m2 in rekening heeft gebracht. [gedaagde] voert aan dat aan [eenmanszaak] opdracht is verstrekt om bij de 15 woningen van het project gevelbekleding te monteren. Aan de hand van de tekeningen van het project kan volgens [gedaagde] worden vastgesteld hoeveel m2 gevelbekleding moet worden aangebracht. Dit is volgens [gedaagde] in totaal
879,53 m2 en door [eenmanszaak] is 1.123 m2 in rekening gebracht. Dit is 243,47 m2 meer dan uit de tekeningen blijkt. Partijen zijn een prijs van € 70,00 per m2 overeengekomen, waardoor [eenmanszaak] volgens [gedaagde] in totaal (243,47 m2 x € 70,00) € 17.043,00 teveel in rekening heeft gebracht.
5.10.
Svea stelt dat [gedaagde] pas maanden na ontvangst van de facturen heeft kenbaar gemaakt dat er teveel m2 in rekening zijn gebracht. Daarnaast kan volgens Svea uit de tekeningen het totaal aantal m2 van het project niet worden afgeleid. Het door [gedaagde] zelf opgestelde overzicht toont dit ook niet aan en is volgens Svea onjuist. Het door [gedaagde] genoemde aantal m2 van de voor- en achtergevel van het buurthuis is veel lager dan uit de tekeningen volgt. Daarnaast zijn de zijgevels van bijvoorbeeld het buurthuis op basis van de tekeningen niet eenvoudig te berekenen, omdat de breedte niet op de tekeningen staat en sprake is van een scheef/ongelijk puntdak.
5.11.
De rechtbank is van oordeel dat het door [gedaagde] in haar overzicht genoemde aantal m2 aan te brengen gevelbeplating niet uit de overgelegde tekeningen is af te leiden. [gedaagde] heeft enkel de tekeningen van blok A1, bouwnummers 7, 8 en 9, blok A2, bouwnummers 10, 11 en 12 en het buurthuis overgelegd, terwijl uit andere producties blijkt dat er in ieder geval nog een blok B is. Van dit blok zijn geen tekeningen overlegd. Dit betekent dat de rechtbank de omvang van het aantal m2 aan te brengen gevelbekleding niet kan vaststellen en evenmin kan de rechtbank beoordelen of er door [eenmanszaak] te veel m2 in rekening zijn gebracht. Mede gelet op de gemotiveerde stelling van Svea dat uit de tekeningen het aantal m2 niet kan worden vastgesteld, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om haar berekening van en toelichting op het aantal m2 nader te motiveren. Nu [gedaagde] dat heeft nagelaten heeft zij haar betwisting onvoldoende gemotiveerd.
Tussenconclusie
5.12.
Op basis van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat door [gedaagde] aan [eenmanszaak] opdracht is verstrekt om gevelbekleding aan te brengen bij 15 woningen van het project, dat de werkzaamheden door [eenmanszaak] niet zijn opgeleverd, er geen sprake is van een stille aanvaarding van het werk en dat niet is komen vast te staan dat [eenmanszaak] teveel m2 in rekening heeft gebracht. Dit betekent dat de rechtbank de vordering van Svea van € 45.850,00 in beginsel zal toewijzen.
Kan [gedaagde] zich jegens Svea op verrekening beroepen?
5.13.
[gedaagde] stelt dat zij over een vordering op [eenmanszaak] beschikt uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming, welke vordering [gedaagde] kan verrekenen met de vordering van Svea op [gedaagde] .
Is [eenmanszaak] toerekenbaar tekortgeschoten?
5.14.
De rechtbank zal eerst beoordelen of [gedaagde] over een vordering op [eenmanszaak] beschikt uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming.
5.15.
[gedaagde] stelt dat [eenmanszaak] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, omdat [eenmanszaak] zijn werkzaamheden op het project heeft gestaakt zonder alle overeengekomen werkzaamheden af te ronden en [eenmanszaak] de werkzaamheden ondeugdelijk heeft verricht. [eenmanszaak] heeft volgens [gedaagde] eerst bij alle woningen de grote vlakken gedaan en snel meters gemaakt. Daarna zouden de detailwerkzaamheden – waarin veel werk gaat zitten – worden uitgevoerd, maar juist op dat moment is [eenmanszaak] opgestapt. De werkzaamheden die [eenmanszaak] wel heeft verricht, heeft [eenmanszaak] niet deugdelijk verricht. Tussen de naden van de gevelbekleding zit niet dezelfde tussenruimte, de naden zijn slordig afgewerkt, de planken zijn niet op dezelfde lengte gezaagd, de planken zijn scheef gemonteerd, de kopse kanten zijn niet geschilderd, de planken staan bol en de planken zijn niet netjes gespijkerd.
5.16.
Svea betwist dat [eenmanszaak] zijn werk niet goed heeft gedaan. Svea voert aan dat [eenmanszaak] de werkzaamheden op regiebasis heeft uitgevoerd, per gewerkte m2 werd betaald en dat het werk door [eenmanszaak] is opgeleverd. Volgens Svea heeft [gedaagde] niet aangetoond dat er tekortkomingen zijn en zo ja, wat die tekortkomingen zouden zijn. Dit blijkt ook niet uit de foto’s die bij de brief van 26 juli 2023 en als productie 10 door [gedaagde] zijn overgelegd. Uit die foto’s blijkt evenmin of het om de woningen gaat waar [eenmanszaak] aan heeft gewerkt en wanneer die foto’s zijn gemaakt. Ook is niet duidelijk wanneer de foto’s zijn gemaakt. Aan [gedaagde] komt volgens Svea geen vordering toe uit hoofde van toerekenbare tekortkoming.
5.17.
In artikel 6:74 lid 1 Burgerlijk Wetboek (verder: BW) is bepaald dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar verplicht de schade te vergoeden die de schuldeiser daardoor lijdt, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend. In lid 2 van artikel 6:74 BW is bepaald als nakoming niet blijvend onmogelijk is, lid 1 van artikel 6:74 BW slechts toepassing vindt als sprake is van verzuim aan de zijde van schuldenaar.
5.18.
Aan [eenmanszaak] is opdracht verstrekt om gevelbekleding aan te brengen voor 15 woningen en het was [eenmanszaak] niet toegestaan om zijn werkzaamheden tussentijds te staken. De rechtbank is van oordeel dat [eenmanszaak] ten aanzien van de afronding van de volledige opdracht toerekenbaar tekort is geschoten in nakoming van zijn verplichtingen.
5.19.
Van de door [eenmanszaak] verrichte werkzaamheden heeft [gedaagde] foto’s gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat de foto’s omstreeks 30 mei 2023 zijn gemaakt. Op basis van de tekeningen in combinatie met de foto’s is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de foto’s van het project zijn en heeft [gedaagde] daarmee voldoende gemotiveerd gesteld dat sprake is van gebreken. Tegenover deze gemotiveerde stelling van [gedaagde] heeft Svea onvoldoende gemotiveerd betwist dat de foto’s niet van het project zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat Svea bij e-mail van 14 juni 2023 is uitgenodigd om de gestelde gebreken te bekijken, van welke mogelijkheid Svea geen gebruik heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de werkzaamheden niet deugdelijk zijn uitgevoerd en [eenmanszaak] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen.
Is er sprake van verzuim?
5.20.
[gedaagde] stelt dat sprake is van verzuim aan de zijde van [eenmanszaak] , omdat [eenmanszaak] heeft aangegeven geen (herstel)werkzaamheden te verrichten. Een van de redenen hiervoor is dat [eenmanszaak] zijn activiteiten heeft gestaakt en daarom geen (herstel)werkzaamheden meer kan verrichten.
5.21.
Svea betwist dat aan de zijde van [eenmanszaak] sprake is verzuim. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Svea aangevoerd dat [gedaagde] sinds 1 mei 2023 in verzuim verkeert (de dag na de vervaldatum van de oudste onbetaald gelaten factuur). Volgens Svea kan [eenmanszaak] niet in verzuim raken, zolang [gedaagde] in verzuim verkeert.
Verkeert [gedaagde] in verzuim?
5.22.
In artikel 6:81 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) is bepaald dat de schuldenaar in verzuim is gedurende de tijd dat de prestatie uitblijft nadat zij opeisbaar is geworden en aan de eisen van de artikelen 82 en 83 van boek 6 BW is voldaan, behalve als de nakoming reeds blijvend onmogelijk is. In artikel 6:83 BW is onder meer bepaald dat verzuim zonder ingebrekestelling intreedt wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen.
5.23.
[gedaagde] en [eenmanszaak] zijn een betalingstermijn van 30 dagen overeengekomen. De eerste onbetaald gelaten factuur van [eenmanszaak] dateert van 31 maart 2023, waardoor [gedaagde] vanaf 1 mei 2023 in verzuim is komen te verkeren.
Kan [eenmanszaak] in verzuim raken?
5.24.
In artikel 6:58 BW is bepaald dat een schuldeiser in verzuim komt, wanneer nakoming van een verbintenis verhinderd wordt doordat hij de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleent of doordat een ander beletsel van zijn zijde opkomt.
5.25.
Uit het uittreksel uit de Kamer van Koophandel van [eenmanszaak] blijkt dat [eenmanszaak] met ingang van 17 mei 2023 is opgeheven. Vanaf die datum is de nakoming van [eenmanszaak] van de verplichtingen uit de overeenkomst, blijvend onmogelijk geworden. Dit heeft naar het oordeel van de rechtbank tot gevolg dat [eenmanszaak] vanaf 17 mei 2023 in verzuim is geraakt. Dit betekent ook dat op grond van artikel 6:54 BW voor [gedaagde] geen bevoegdheid meer bestaat voor opschorting. Nakoming is immers blijvend onmogelijk geworden.
Wat betekent dit voor het verzuim van [gedaagde] ?
5.26.
In lid 1 van artikel 6:61 BW is bepaald dat het verzuim van de schuldeiser een einde maakt aan het verzuim van de schuldenaar.
5.27.
Naar het oordeel van de rechtbank is door het ontstaan van verzuim aan de zijde van [eenmanszaak] per 17 mei 2023 als gevolg van een blijvende onmogelijkheid tot nakoming van de overeenkomst, per 17 mei 2023 een einde gekomen aan het verzuim van [gedaagde] .
Heeft [gedaagde] schade geleden?
5.28.
[gedaagde] stelt als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [eenmanszaak] schade te hebben geleden, omdat zij de werkzaamheden heeft moeten afronden en de gebreken heeft moeten herstellen. De kosten die hiermee gemoeid zijn, bestaan volgens [gedaagde] uit:
354 manuur * € 55,00 € 19.470,00
Reisuren 130 * € 55,00 € 7.150,00
Reiskosten 230 km * 65 * € 0,60
€ 8.970,00
Totaal € 35.590,00
[gedaagde] heeft een uurtarief van € 55,00 per gewerkt uur gehanteerd, omdat zij voor haar werknemers bij derden € 55,00 exclusief BTW in rekening brengt. Als [eenmanszaak] zijn verplichtingen uit de overeenkomst zou zijn nagekomen, had [gedaagde] haar medewerkers tegen dat tarief bij derden kunnen inzetten. Verder heeft [gedaagde] gesteld dat zij reisuren en reiskosten aan haar medewerkers heeft moeten betalen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat de reisuren de uren zijn om naar de locatie van het project te gaan.
5.29.
Svea betwist dat de schade per gewerkt uur € 55,00 bedraagt, omdat dit uurtarief niet aan het personeel van [gedaagde] wordt betaald. Verder betwist Svea dat de opgevoerde reisuren en reiskosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Als er al reisuren zijn gemaakt, dan geldt volgens Svea dat het personeel toch al aanwezig moest zijn op de bouw.
5.30.
Voor zover door [eenmanszaak] de werkzaamheden niet zijn afgerond of de gebreken zijn hersteld en [gedaagde] dat alsnog zelf heeft moeten doen, zijn de daarmee gepaard gaande kosten schade voor [gedaagde] . Ter onderbouwing van de gemaakte uren worden door [gedaagde] urenbriefjes overgelegd, die door Svea niet gemotiveerd zijn betwist.
Voor de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden wordt een uurtarief gehanteerd van € 55,00, waarbij naar het oordeel van de rechtbank redelijk is dat [gedaagde] het tarief tot uitgangspunt neemt dat zij aan andere partijen in rekening brengt. Doordat [gedaagde] haar personeel heeft moeten inzetten voor de restantwerkzaamheden van het project, heeft zij deze personeelsleden niet elders werkzaamheden kunnen laten verrichten tegen een uurtarief van € 55,00. Het bedrag van € 55,00 per uur komt de rechtbank dan ook niet onredelijk voor. De schade voor [gedaagde] voor de gemaakte uren bedraagt (354 x € 55,00) € 19.470,00.
5.31.
[gedaagde] heeft gesteld dat zij de reiskosten aan haar medewerkers heeft vergoed. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze kosten niet bij een opdrachtgever in rekening worden gebracht. Dit heeft naar het oordeel van de rechtbank tot gevolg dat [gedaagde] ten aanzien van de reiskosten geen schade heeft geleden die gelijk is aan € 55,00 per uur. Te meer daar [gedaagde] heeft verklaard dat het salaris van het personeel van [gedaagde] geen € 55,00 bedraagt. Wat het salaris van het personeel wel is, is door [gedaagde] niet gesteld. De rechtbank kan daardoor de omvang van de schade als gevolg van de uren verband houdende met het reizen naar het project niet vaststellen.
Ook de kilometervergoeding van € 0,60 per km kan de rechtbank niet vaststellen, omdat [gedaagde] dit bedrag op geen enkele wijze heeft gemotiveerd of onderbouwd.
Tussenconclusie
5.32.
Op basis van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de [gedaagde] voor het afronden van de werkzaamheden en herstel van de gebreken een schade heeft geleden van
€ 19.470,00.
Kan [gedaagde] zich jegens Svea op verrekening beroepen?
5.33.
[gedaagde] stelt dat sprake is van wederzijds schuldenaarschap en verwijst hiervoor naar artikel 6:130 BW. De vorderingen zijn volgens [gedaagde] ontstaan uit dezelfde rechtsverhouding en de cessie staat een beroep in verrekening niet in de weg.
5.34.
Svea voert hiertegen aan dat [gedaagde] geen beroep op verrekening toekomt. Volgens Svea is er geen sprake van wederzijds schuldenaarschap, omdat [gedaagde] een vordering stelt te hebben op [eenmanszaak] wegens toerekenbare tekortkoming. Door de cessie van de vordering is Svea bevoegd de vordering te incasseren en blijft [eenmanszaak] voor het overige de wederpartij van [gedaagde] . Daarnaast voert Svea aan dat [gedaagde] zich tot [eenmanszaak] moet wenden als zij schade heeft geleden door de toerekenbare tekortkoming. Verder voert Svea aan dat de vordering uit hoofde van de toerekenbare tekortkoming niet eenvoudig kan worden vastgesteld, waardoor het beroep van [gedaagde] op verrekening op grond van artikel 6:136 BW moet worden gepasseerd.
5.35.
In artikel 6:127 BW is bepaald dat een schuldenaar de bevoegdheid tot verrekening heeft, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. Is een vordering onder bijzondere titel overgegaan, dan is de schuldenaar op grond van artikel 6:130 lid 1 BW bevoegd ondanks de overgang ook een tegenvordering op de oorspronkelijke schuldeiser in verrekening te brengen, mits deze tegenvordering uit dezelfde rechtsverhouding als de overgegane vordering voortvloeit of reeds vóór de overgang aan hem is opgenomen en opeisbaar is geworden.
5.36.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vorderingen van [eenmanszaak] op [gedaagde] zijn gecedeerd aan Svea.
5.37.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] haar vordering op [eenmanszaak] uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming kan verrekenen met de vordering die zij nog is verschuldigd aan [eenmanszaak] . De overgang van vorderingen als bedoeld in artikel 6:130 BW ziet ook op de cessie van vorderingen. De vraag of tussen een schuld en een vordering van degene die zich op verrekening beroept een zodanige samenhang bestaat dat gezegd kan worden dat zij uit dezelfde rechtsverhouding voortvloeien moet worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval. In deze zaak vloeien de schuld aan [eenmanszaak] en de vordering op [eenmanszaak] beiden voort uit de overeenkomst, waardoor naar het oordeel van de rechtbank aan de vereisten van artikel 6:130 BW is voldaan.
5.38.
Als in het kader van een verweer een beroep op verrekening wordt gedaan, geldt op grond van artikel 6:136 BW dat de rechter dat verweer kan passeren indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is. De beoordeling van de vraag of de gegrondheid van het beroep op verrekening op eenvoudige kan worden vastgesteld is van feitelijke aard. Bij de beoordeling dient de rechtbank alle omstandigheden van het geval te betrekken (ECLI:NL:HR:2003:AF7535).
5.39.
De vordering van [gedaagde] op [eenmanszaak] als gevolg van een toerekenbare tekortkoming kan worden vastgesteld (zie overweging 5.32), waardoor het beroep van Svea op artikel 6:136 BW niet slaagt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [eenmanszaak] is opgehouden te bestaan en de mogelijkheden van verhaal van [gedaagde] op [eenmanszaak] beperkt zullen zijn.
Tussenconclusie
5.40.
Op basis van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep van [gedaagde] op verrekening slaagt. Dit betekent dat [gedaagde] per saldo nog een bedrag van (€ 45.850,00 minus € 19.740,00) € 26.110,00 moet betalen aan Svea.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.41.
Svea vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 1.233,00 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 1.036,10 bij een hoofdsom van € 26.110,00. De rechtbank wijst daarom € 1.036,10 toe.
Wettelijke (handels)rente
5.42.
Svea vordert vermeerdering van de hoofdsom van € 26.110,00 met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de vervaldatum van de facturen tot de dag van algehele betaling. Volgens Svea bedraagt de wettelijke handelsrente tot 1 november 2023
€ 2.523,55. Bij deze berekening heeft Svea als uitgangspunt genomen het bedrag van
€ 45.850,00. Ten gevolge van het beroep op verrekening van [gedaagde] dient over een lager bedrag de wettelijke rente te worden gerekend. De rechtbank zal de wettelijke handelsrente dan ook toewijzen vanaf de vervaldatum van de onbetaald gelaten facturen tot 17 mei 2023 (de dag dat het verzuim aan de zijde van [gedaagde] is geëindigd – zie overweging 5.27).
5.43.
Svea vordert vermeerdering van de buitengerechtelijke incassokosten van
€ 1.036,10 met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de datum van dagvaarding tot de dag van algehele betaling. De gevorderde wettelijke rente is niet toewijsbaar, omdat niet is gesteld dat de buitengerechtelijke incassokosten voor dagvaarding door Svea aan haar advocaat zijn betaald.
Proceskosten
5.44.
Beide partijen zijn gedeeltelijk in het (on)gelijk gesteld, waardoor de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Svea te betalen een bedrag van € 26.110,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag vanaf de vervaldatum van de factuur tot 17 mei 2023,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Svea te betalen een bedrag van € 1.036,10,
6.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.1 en 6.2 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Egberink en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.