ECLI:NL:RBOVE:2024:3862

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
10843442 \ CV EXPL 23-2844
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een koopovereenkomst en schadevergoeding tussen twee besloten vennootschappen

In deze zaak vordert partij A, een besloten vennootschap, nakoming van de laatste termijn van een koopovereenkomst ter waarde van € 7.500,00. De kantonrechter wijst deze vordering toe, evenals een schadevergoeding van € 5.674,65, omdat partij B vanaf 1 september 2022 verantwoordelijk was voor de lusten en lasten van de vervoermiddelen. Partij B vordert op zijn beurt afdracht van de omzet over september en oktober 2022, maar deze vordering wordt afgewezen omdat partij B geen recht heeft op deze omzet en de kantonrechter de winst niet kan vaststellen. De door partij B gevorderde schadevergoeding wordt eveneens afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing en het ontbreken van een tekortkoming aan de zijde van partij A.

De procedure begon met een dagvaarding op 12 december 2023, gevolgd door verschillende conclusies en een mondelinge behandeling op 12 juni 2024. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 30 augustus 2022 sloten partijen een koopovereenkomst waarbij partij A haar onderneming aan partij B verkocht. De overeenkomst stipuleerde dat vanaf 1 september 2022 de lusten en lasten voor rekening van partij B kwamen. Partij A heeft de laatste termijn van de koopsom gevorderd, maar partij B heeft niet betaald en beroept zich op verrekening.

De kantonrechter oordeelt dat partij B in verzuim is met de betaling van de laatste termijn en dat partij A recht heeft op schadevergoeding voor de kosten die zij heeft gemaakt. De kantonrechter wijst de vorderingen van partij B in reconventie af, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd. De proceskosten worden toegewezen aan partij A, die grotendeels in het gelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10843442 \ CV EXPL 23-2844
Vonnis van 16 juli 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij A] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
gemachtigde: mr. K. Dekker,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij B] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B] ,
gemachtigde: mr. M. van Popering.

1.Samenvatting

1.1.
[partij A] vordert nakoming van de laatste termijn van € 7.500,00 en de kantonrechter wijst deze vordering toe. De schadevergoeding die [partij A] vordert wordt voor een bedrag van € 5.674,65 toegewezen, omdat [partij B] vanaf 1 september 2022 een deel van de lusten en lasten van de vervoermiddelen had moet dragen.
1.2.
[partij B] vordert afdracht van de omzet over de maanden september en oktober 2022. Deze vordering wijst de kantonrechter af, omdat [partij B] geen recht heeft op de omzet over die periode en de kantonrechter de winst over die periode niet kan vaststellen. De door [partij B] gevorderde schadevergoeding wijst de kantonrechter af, omdat er geen sprake is van een tekortkoming of omdat de schade onvoldoende door [partij B] is onderbouwd.
1.3.
De kantonrechter licht haar beslissing hieronder toe.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 december 2023 producties 1 tot en met 20;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties A tot en met M;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de conclusie van antwoord in reconventie alsmede akte houdende overlegging van producties van met producties 21 tot en met 23;
- de mondelinge behandeling van 12 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- spreekaantekeningen namens [partij A] .
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Op 30 augustus 2022 hebben [partij A] en [partij B] een koopovereenkomst (verder: de overeenkomst) gesloten. In de overeenkomst is opgenomen dat [partij A] de gehele voor haar rekening gedreven onderneming naar de toestand van 31 december 2021 verkoopt aan [partij B] .
3.2.
In de overeenkomst zijn partijen overeengekomen dat vanaf 1 september 2022 de lusten en lasten van de onderneming voor rekening en risico van [partij B] komen. Verder zijn partijen in de overeenkomst overeengekomen dat de goederen door [partij A] uiterlijk op
1 september 2022 aan [partij B] worden geleverd door afgifte van die goederen.
3.3.
De opdrachten voor de maanden september en oktober 2022 zijn door [partij A] uitgevoerd en financieel met de opdrachtgevers afgewikkeld.
3.4.
Partijen zijn een koopsom van € 100.000,00 overeengekomen die door [partij B] in termijnen wordt betaald. De laatste termijn moet uiterlijk 31 augustus 2023 worden betaald.
3.5.
[partij A] heeft [partij B] verzocht de laatste termijn te voldoen. [partij B] is niet tot betaling overgegaan en beroept zich jegens [partij A] op verrekening.

4.Het geschil

Wat wil [partij A] ? (vordering in conventie)
4.1.
[partij A] vordert - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [partij B] te veroordelen tot betaling van een bedrag van maximaal € 25.000,00 uit hoofde van nakoming, schadevergoeding en/of buitengerechtelijke incassokosten met veroordeling van [partij B] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis indien [partij B] niet binnen die termijn de proceskosten heeft betaald.
4.2.
[partij B] voert verweer. [partij B] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij A] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij A] , met veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
Wat wil [partij B] ? (vordering in reconventie)
4.4.
[partij B] vordert - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [partij A] te veroordelen tot betaling van € 70.839,09, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2024 tot aan het moment van algehele voldoening, de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.477,46 en de proceskosten.
4.5.
[partij A] voert verweer. [partij A] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij B] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij B] met veroordeling van [partij B] in de kosten van deze procedure.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie (wat wil [partij A] ?)
Moet [partij B] de laatste termijn van € 7.500,00 en rente betalen?
5.1.
[partij A] vordert betaling van de laatste termijn van de koopsom ten bedrage van
€ 7.500,00 en de contractuele rente van 1% per maand.
5.2.
[partij B] voert hiertegen aan dat zij zich ten opzichte van de gevorderde betaling van € 7.500,00 op verrekening beroept. Verder voert [partij B] aan dat er geen sprake is van verzuim aan de zijde van [partij A] , waardoor een grondslag voor de contractuele rente ontbreekt.
5.3.
In de overeenkomst is bepaald dat de koopsom in termijnen wordt betaald. De laatste termijn van € 7.500,00 dient uiterlijk op 31 augustus 2023 te worden betaald. De vordering van [partij A] is dus opeisbaar. Uit het verrekeningsverweer van [partij B] leidt de kantonrechter af dat [partij B] de verschuldigdheid van de laatste termijn niet betwist. De kantonrechter zal de vordering van [partij A] tot betaling van € 7.500,00 dan ook toewijzen. Het verrekeningsverweer is door [partij B] in reconventie gevoerd, waardoor de kantonrechter dit verweer in reconventie zal beoordelen (zie rechtsoverweging 5.28 e.v.).
5.4.
In artikel 8 van de overeenkomst zijn partijen overeengekomen dat indien [partij B] niet binnen de genoemde termijn betaalt, [partij B] vanaf het moment dat verzuim is ingetreden aan [partij A] een rente is verschuldigd van 1% per maand. In artikel 6:81 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) is bepaald dat sprake is van verzuim gedurende de tijd dat de prestatie uitblijft nadat zij opeisbaar is geworden en aan de eisen van artikel 82 en 83 is voldaan. In artikel 6:83 aanhef en onder a BW is bepaald dat het verzuim intreedt zonder ingebrekestelling wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen. In de overeenkomst zijn partijen overeengekomen dat de laatste termijn uiterlijk 31 augustus 2023 moet worden betaald. Door het verstrijken van die termijn is het verzuim ontstaan en is [partij B] de contractuele rente van 1% per maand verschuldigd.
Tussenconclusie
5.5.
[partij B] dient de laatste termijn van € 7.500,00 te betalen, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand vanaf 1 september 2023.
Moet [partij B] een schadevergoeding betalen aan [partij A] ?
5.6.
In artikel 6:74 BW is bepaald dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar verplicht de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.
Is [partij B] tekort geschoten?
5.7.
[partij A] stelt dat [partij B] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat [partij B] de overgenomen activa waaronder de tenten (verder: de goederen) en de vervoermiddelen, niet tijdig heeft overgenomen. Volgens [partij A] had [partij B] geen ruimte voor de goederen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [partij A] verklaard dat de vervoermiddelen niet direct zijn overgedragen, omdat de vervoermiddelen nog nodig waren om de tenten naar de locaties te brengen en [partij A] geen contact kon krijgen met [partij B] .
5.8.
[partij B] voert daartegen aan dat de levering van de goederen kortdag was. Partijen zijn daarom in overleg getreden en zijn overeengekomen dat [partij A] de door [partij B] overgenomen goederen later mocht leveren. [partij B] heeft onder meer bij brief van 22 november 2022 aan [partij A] verzocht een afspraak te maken voor het overdragen van de vervoermiddelen. [partij A] heeft op dit verzoek niet gereageerd dan wel is [partij A] niet met een concrete datum gekomen.
5.9.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen verklaard dat de levering van de goederen in gedeelten zou plaatsvinden en dat op 21 november 2022 de goederen grotendeels waren geleverd. De kantonrechter leidt hieruit af dat partijen een aanvullende afspraak hebben gemaakt ten aanzien van de levering van de goederen, die inhoudt dat de goederen later dan 1 september 2022 mochten worden geleverd. Door [partij A] is niet gesteld dat de levering van de goederen in strijd is met de afwijkende afspraak. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat er ten aanzien van de levering van de goederen geen sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [partij B] .
5.10.
De vervoermiddelen zijn op respectievelijk 7 februari 2022 en 23 februari 2023 door [partij A] geleverd aan [partij B] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [partij A] verklaard dat de vervoermiddelen niet op 1 september 2022 zijn geleverd, omdat [partij A] de vervoermiddelen nodig had voor de opdrachten in de maanden september en oktober 2022. De kantonrechter leidt hieruit af dat partijen voor de periode september en oktober 2022 een afwijkende afspraak hebben gemaakt. Door partijen is niet gesteld wanneer de vervoermiddelen vervolgens hadden moeten worden overgedragen. Bij brief van 22 november 2022 heeft [partij B] in ieder geval expliciet aan [partij A] verzocht medewerking te verlenen aan de overdracht van de vervoermiddelen. Uiteindelijk heeft [partij A] op 1 februari 2023 een aantal data voorgesteld waarop de overdracht van de vervoermiddelen kon plaatsvinden. Anders dan [partij A] betoogt, blijkt uit de overgelegde stukken niet dat het niet mogelijk was om contact op te nemen met [partij B] voor het overdragen van de vervoermiddelen. Integendeel, uit de overgelegde stukken blijkt dat [partij B] bij herhaling heeft verzocht om medewerking te verlenen aan de overdracht van de vervoermiddelen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [partij B] niet is tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenis tot de overdracht van de vervoermiddelen.
5.11.
Over de periode vanaf 1 september 2022 tot 22 november 2022 heeft [partij A] gebruikt gemaakt van de voermiddelen ten behoeve van de exploitatie van de activiteiten c.q. overdracht van de activa. In de koopovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat de lusten en de lasten vanaf 1 september 2022 voor rekening van [partij B] komen. Dit betekent naar het oordeel van de kantonrechter dat [partij B] ook gehouden is over die periode de maandelijkse lasten ten aanzien van de vervoermiddelen te betalen. Alsmede is [partij B] gehouden om de kosten voor het onderhoud van de vervoermiddelen te dragen. Door deze kosten niet te voldoen, is [partij B] vanaf 1 september 2022 tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen de lasten te dragen. Na 22 november 2022 hoeft [partij B] de maandelijkse lasten niet meer te betalen, omdat aan de activiteiten van de onderneming die door [partij A] gedeeltelijk werden uitgevoerd in ieder geval op die datum een einde is gekomen door het overdragen van de goederen. Daarnaast heeft [partij B] bij brief van 22 november 2022 aan [partij A] verzocht medewerking te verlenen aan het overdragen van de vervoermiddelen en heeft [partij A] daar pas op 1 februari 2023 op gereageerd. Deze late reactie dient voor rekening en risico van [partij A] te komen. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [partij B] de maandelijkse lasten van de vervoermiddelen vanaf 22 november 2022 tot het moment van overdracht niet hoeft te dragen.
Is [partij B] in verzuim?
5.12.
[partij A] heeft gesteld dat alle lusten en lasten vanaf 1 september 2022 voor rekening van [partij B] komen. Onder deze lusten en lasten vallen ook de kosten met betrekking tot de voertuigen.
5.13.
[partij B] betwist dat sprake is van verzuim, omdat [partij A] geen ingebrekestelling heeft gestuurd.
5.14.
In artikel 6:81 BW is bepaald dat de schuldenaar in verzuim is gedurende de tijd dat de prestatie uitblijft nadat zij opeisbaar is geworden en aan de eisen van artikel 82 en 83 van boek 6 BW is voldaan. In artikel 6:83 aanhef en onder b BW is bepaald dat het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt wanneer de verbintenis strekt tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:74 BW en de verbintenis niet terstond wordt gekomen.
5.15.
De kantonrechter is van oordeel dat [partij B] in verzuim verkeert met de voldoening van de kosten van de voertuigen. In de overeenkomst is bepaald dat de lusten en lasten vanaf 1 september 2022 voor rekening van [partij B] komen. Door deze kosten niet voor haar rekening te nemen en deze kosten door [partij A] te laten voldoen, lijdt [partij A] schade. De schadevergoeding is gebaseerd op artikel 6:74 BW, waarbij voor het intreden van het verzuim geen ingebrekestelling is vereist.
Heeft [partij A] schade geleden?
5.16.
[partij A] stelt dat zij schade heeft geleden, omdat zij na 1 september 2022 de wegenbelasting en verzekering heeft betaald. Tevens heeft [partij A] de kosten van onderhoud van de voertuigen betaald.
5.17.
[partij B] voert hiertegen aan dat [partij A] zich heeft verplicht om conforme voertuigen te leveren. Als er gebreken zouden zijn geweest aan de voertuigen, dan kwamen de kosten van herstel voor rekening en risico van [partij A] .
5.18.
De kantonrechter is van oordeel dat de wegenbelasting en kosten van verzekering vanaf 1 september 2022 tot 22 november 2022 voor rekening van [partij B] komen. Op basis van de overeenkomst komen de lusten en de lasten vanaf 1 september 2022 voor rekening van [partij B] . Uit de door [partij A] overgelegde stukken leidt de kantonrechter af dat de maandelijkse kosten voor wegenbelasting en verzekering van de vervoermiddelen een bedrag van € 281,69 per maand bedragen, waardoor de totale schade (2 maanden en 22 dagen) € 769,95 bedraagt.
5.19.
Anders dan [partij B] betoogt is de kantonrechter van oordeel dat ook de onderhoudskosten door [partij B] vergoed moeten worden. De gemaakte kosten zijn reguliere kosten voor het onderhoud van het voertuig. Deze kosten had [partij B] ook moeten maken als de voertuigen eerder waren overdragen en het maken van deze kosten impliceert niet dat sprake is van non-conformiteit. Met [partij B] is de kantonrechter van oordeel dat de factuur van 31 augustus 2022 geen schade is, omdat de lusten en lasten per 1 september 2022 overgaan naar [partij B] . Dit betekent dat de schade voor [partij A] wegens onderhoud aan de vervoermiddelen een bedrag van € 4.904,70 vertegenwoordigt.
Tussenconclusie
5.20.
Door de tekortkoming in de nakoming door [partij B] heeft [partij A] schade geleden. De schade bedraagt (€ 769,95 + € 4.904,70) € 5.674,65 en [partij B] is verplicht de schade aan [partij A] te vergoeden. De kantonrechter zal de vordering van [partij A] wegens schade dan ook voor een bedrag van € 5.674,65 toewijzen.
Moet [partij B] de buitengerechtelijke kosten betalen?
5.21.
[partij A] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van
€ 10.950,11. [partij A] stelt dat [partij B] op grond van artikel 8 van overeenkomst verplicht is aan [partij A] alle in redelijkheid gemaakte gerechtelijke en buitengerechtelijke (incasso)kosten te vergoeden die [partij A] als gevolg van de niet nakoming door koper van diens betalingsverplichtingen heeft voldaan. Ter onderbouwing van deze vordering heeft [partij A] de facturen van haar advocaat overgelegd.
5.22.
[partij B] voert hiertegen aan dat geen sprake is van in redelijkheid gemaakte kosten. De geclaimde kosten zijn aanzienlijk meer dan de betalingsachterstand en staan daarmede niet in verhouding tot elkaar. Verder voert [partij B] aan dat door [partij A] niet is onderbouwd welke werkzaamheden zijn uitgevoerd.
5.23.
Op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering draagt de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van door hem gestelde feiten, de bewijslast van die feiten.
5.24.
Door [partij A] zijn de facturen van de advocaat overgelegd zonder specificatie. De kantonrechter kan daardoor niet vaststellen welke kosten zijn gemaakt en beoordelen of dit in redelijkheid gemaakte gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten als gevolg van de niet nakoming door [partij B] van de betalingsverplichtingen. De kantonrechter wijst de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten dan ook af.
Moet [partij B] de proceskosten betalen?
5.25.
[partij B] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
109,44
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2,00 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.739,44
5.26.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.27.
De overige stellingen van partijen hoeven geen bespreking, omdat daaraan geen vorderingen zijn verbonden.
In reconventie (wat wil [partij B] ?)
Moet [partij A] de inkomsten na 1 september 2022 afdragen aan [partij B] ?
5.28.
[partij B] vordert nakoming van artikel 1 van de overeenkomst. In september en oktober 2022 heeft [partij A] diverse opdrachten uitgevoerd waarmee inkomsten zijn gegenereerd die [partij A] heeft ontvangen. Op grond van artikel 1 komen die opbrengsten ten goede aan [partij B] . Door [partij A] is over die periode een overzicht verstrekt met contanten. Bij dit overzicht ontbreken de facturen, waardoor [partij B] deze inkomsten niet administratief kan verwerken. [partij B] heeft het overzicht en de contanten om deze reden niet geaccepteerd. In de procedure is door [partij B] een overzicht ingebracht, waaruit een omzet blijkt van € 16.000,00. Volgens [partij B] komt dit bedrag haar toe.
5.29.
[partij A] voert hiertegen aan dat zowel de lusten als de lasten vanaf 1 september 2022 voor rekening van [partij B] komen en dat partijen hebben afgesproken de winst uit de opdrachten van september en oktober 2022 te delen. Verder voert [partij A] aan dat zij een overzicht van de inkomsten en de winst na 1 september 2022 heeft verstrekt. Tevens heeft [partij A] een envelop met de helft van de winst in contanten aan [partij B] verstrekt.
5.30.
In artikel 1 van de overeenkomst zijn partijen overeengekomen dat alle lusten en lasten vanaf 1 september 2022 voor rekening van [partij B] komen. Klaarblijkelijk zijn partijen in aanvulling op de overeenkomst overeengekomen dat [partij A] de opdrachten over de maanden september en oktober 2022 zou uitvoeren en financieel met de opdrachtgevers zou afwikkelen. [partij A] heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat er een afwijkende afspraak is gemaakt inhoudende dat de winst over die periode ten aanzien van de door [partij A] uitgevoerde opdrachten wordt gedeeld. Verder blijkt uit de overeenkomst niet dat [partij B] aanspraak kan maken op de omzet over de periode na 1 september 2022. [partij B] kan naar het oordeel van de kantonrechter enkel aanspraak maken op de winst. De winst is immers de resultante van de lusten minus de lasten. Zo de kantonrechter begrijpt, is de vordering van [partij B] enkel gebaseerd op de omzet (lusten) zonder rekening te houden met de lasten. [partij B] heeft de vordering daardoor onvoldoende onderbouwd. Aan de hand van de omzet kan de kantonrechter niet vaststellen wat de lasten zijn geweest met als gevolg dat de kantonrechter ook de winst en daarmee de vordering van [partij B] niet kan vaststellen. De kantonrechter zal de vordering van [partij B] daarom afwijzen.
Moet [partij A] een schadevergoeding betalen aan [partij B] ?
5.31.
In artikel 6:74 BW is bepaald dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar verplicht de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.
Is [partij A] tekortgeschoten?
5.32.
[partij B] stelt dat [partij A] tentdoeken en tapinstallaties heeft geleverd die niet aan de overeenkomst beantwoorden, de tentboeken niet heeft geleverd en de vervoermiddelen te laat heeft geleverd met als gevolg dat [partij A] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en [partij B] schade heeft geleden. De kantonrechter zal die vorderingen hieronder bespreken.
Beantwoorden de tentdoeken en de tapinstallatie aan de overeenkomst?
5.33.
[partij B] stelt dat [partij A] is tekortgeschoten in de nakoming van artikel 9 van de overeenkomst. In dit artikel is bepaald dat de verkoper, ervoor in staat dat de geleverde goederen aan de overeenkomst beantwoorden en daarmee voldoen aan de wettelijke conformiteitseisen. Volgens [partij B] is hieraan niet voldaan, omdat diverse tentdoeken beschadigd en beschimmeld waren en enkele tapinstallaties niet naar behoren werken en kapot waren. Verder is [partij B] niet geïnformeerd over de aanwezigheid van oude tenten die niet meer werden verhuurd, maar die wel onderdeel waren van de koop. [partij A] heeft [partij B] niet geïnformeerd dat niet alle over te nemen zaken in goede staat waren. [partij B] heeft [partij A] verzocht om tot herstel van de tentdoeken en tapinstallaties over te gaan. Dit heeft [partij A] niet gedaan.
5.34.
[partij A] voert aan dat zij [partij B] heeft geïnformeerd over de zaken die opgeslagen waren, waaronder de tentdoeken en de tapinstallaties. [partij B] heeft de tentdoeken en tapinstallaties niet vooraf bekeken, terwijl [partij A] daarvoor wel de mogelijkheid heeft geboden aan [partij B] . Tot de tentdoeken behoren tentdoeken die niet meer werden verhuurd maar bijvoorbeeld tijdens transport werden gebruikt als bescherming voor onderdelen. Verder voert [partij A] aan dat de tentdoeken en tapinstallaties op het moment van het tot stand komen van de overeenkomst in goede staat verkeerden. De tentdoeken die geschikt waren voor de verhuur waren niet beschadigd of beschimmeld. Het is aan [partij B] te wijten dat de tentdoeken na 1 september 2022 beschadigd of beschimmeld zijn geraakt. Bovendien had [partij B] op basis van artikel 10 van de overeenkomst binnen twee weken eventuele gebreken moet melden. Dat heeft [partij B] niet gedaan.
5.35.
In artikel 7:17 BW is bepaald dat een afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden. Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien. De afgeleverde zaak moet op het tijdstip van de aflevering aan de overeenkomst beantwoorden. De omstandigheid dat een bepaald gebrek pas na de koop ontstaat, sluit niet uit dat de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt op de grond dat de koper niet behoefde te verwachten dat het desbetreffende gebrek binnen een bepaalde tijd na de koop zou ontstaan.
5.36.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [partij B] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de tentdoeken en de tapinstallaties ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst niet aan de overeenkomst beantwoordden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [partij B] verklaard dat er ongeveer vijftig tot zestig tenten zijn overgenomen. Door [partij B] zijn drie foto’s overgelegd waaruit de staat van tentdoeken blijkt en [partij B] heeft niet gesteld dat deze gebreken voor alle tentdoeken gelden. Gelet op het aantal overgenomen tenten en de beperkte foto’s die door [partij B] zijn overgelegd, kan de kantonrechter niet vaststellen welke tentdoeken beschadigd of beschimmeld zijn en wanneer dit is ontstaan. Het had op de weg van [partij B] gelegen om haar stellingen nader te motiveren. De kantonrechter neemt ook in aanmerking dat [partij B] voor de totstandkoming van de overeenkomst de tentdoeken en de tapinstallaties niet heeft bekeken, terwijl daartoe wel de mogelijkheid was geboden door [partij A] . Daarmee heeft [partij B] een risico genomen dat voor haar rekening komt.
Tussenconclusie
5.37.
Niet is komen vast te staan dat er ten aanzien van de tentdoeken en de tapinstallaties sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [partij A] , waardoor de kantonrechter de vordering van [partij B] zal afwijzen. De overige stellingen behoeven geen bespreking meer.
Is [partij A] tekortgeschoten in de levering van de tentboeken?
5.38.
[partij B] stelt dat [partij A] op grond van de overeenkomst verplicht is de tentboeken te leveren. Dat heeft [partij A] niet gedaan, waardoor [partij A] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Zonder de tentboeken kan [partij B] geen tenten verhuren, omdat zij geen vergunningen kan aanvragen.
5.39.
[partij A] erkent dat zij de tentboeken niet heeft afgegeven. [partij B] is de afspraken met betrekking tot de telefonie, aanpassing van Google informatie en het overschrijven van de vervoermiddelen niet nagekomen en [partij B] was voor [partij A] niet meer bereikbaar om dit op te lossen. [partij A] is wel bereid als er een aanvraag voor een tent is, het tentboek op verzoek van [partij B] aan die partij te sturen. Ook is [partij A] bereid om het tentboek aan de gemeente te sturen voor de vergunning.
5.40.
In de overeenkomst is bepaald dat de tenten worden overgedragen. Tussen partijen is niet in geschil dat de tentboeken onderdeel uitmaken van de tenten. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat op [partij A] de verplichting rust de tentboeken over te dragen. De kantonrechter begrijpt het verweer van [partij A] aldus dat zij haar verplichtingen tot het leveren van de tentboeken heeft opgeschort, omdat [partij B] haar verplichtingen niet is nagekomen met betrekking tot de telefonie, Google en vervoermiddelen.
Mag [partij A] haar verplichting opschorten?
5.41.
In artikel 6:52 BW is bepaald dat een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, bevoegd is de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, indien tussen de vordering en de verbintenis voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen. Een zodanige samenhang kan onder meer worden aangenomen ingeval de verbintenissen over en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding.
Heeft [partij A] een vordering op [partij B] ?
5.42.
[partij A] stelt dat [partij B] tekort is geschoten in de telefonie, Google informatie en vervoermiddelen. [partij B] zou het telefoonnummer naar [partij A] doorschakelen en heeft dat nagelaten. [partij A] heeft de verificatiecode van Google aan [partij B] verstrekt om de doorschakeling van het telefoonnummer te kunnen bewerkstelligen, maar [partij B] gebruikt die code ook om andere informatie van [partij A] aan te passen.
5.43.
[partij B] voert hiertegen aan dat in artikel 2 van de overeenkomst is bepaald dat het telefoonnummer zou worden overgedragen aan [partij B] . Het verstrekken van de verificatiecode voor de Google informatie was ook onderdeel van de overeenkomst en van misbruik is volgens [partij B] geen sprake.
5.44.
Tussen partijen staat vast dat op basis van de overeenkomst het telefoonnummer wordt overgedragen aan [partij B] . Naar het oordeel van de kantonrechter is niet komen vast te staan dat op [partij B] de verplichting rust om het telefoonnummer door te schakelen en voor welk doel de verificatiecode voor de Google informatie is verstrekt. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [partij A] op basis van het doorschakelen van het telefoonnummer en de verificatiecode niet over een vordering op [partij B] beschikt. In conventie (rechtsoverweging 5.20) heeft de kantonrechter al geoordeeld dat [partij A] over een vordering van € 5.674,65 beschikt in verband met het later overdragen van de voertuigen.
Is de vordering van [partij A] opeisbaar?
5.45.
In artikel 6:83 aanhef en onder b BW is bepaald dat dat een vordering tot schadevergoeding opeisbaar is op het moment dat de schade is ontstaan en de schadevergoeding niet onmiddellijk wordt voldaan. De schade is reeds in 2022 ontstaan, waardoor de kantonrechter van oordeel is dat de vordering van [partij A] opeisbaar is.
Bestaat er voldoende samenhang tussen de vorderingen om de opschorting te rechtvaardigen?
5.46.
[partij A] heft de afgifte van de tentboeken opgeschort, omdat [partij B] de vervoermiddelen te laat heeft overgenomen met als gevolg dat [partij A] de kosten van de vervoermiddelen heeft moeten betalen na 1 september 2022. Beide vorderingen vloeien voort uit de overeenkomst, waardoor er naar het oordeel van de kantonrechter inhoudelijk voldoende samenhang bestaat tussen de vorderingen. Die samenhang bestaat er naar het oordeel van de kantonrechter niet ten aanzien van de rechtvaardiging. [partij A] heeft een vordering van € 5.674,65, terwijl de tentboeken van essentieel belang zijn voor het verhuren van de tenten en daarmee voor het kunnen uitvoeren van de overgenomen activiteiten. De schade in verband met het niet tijdig overdragen van voertuigen rechtvaardigt niet dat [partij A] de tentboeken niet heeft afgegeven aan [partij B] . [partij A] had haar verplichting tot afgifte van de tentboeken dan ook niet mogen opschorten.
Heeft [partij B] schade geleden?
5.47.
[partij B] stelt dat zij schade heeft geleden, omdat zij door het ontbreken van de tentboeken genoodzaakt is nieuwe tentboeken te kopen. Voor het verhuren van de tenten heeft zij tentboeken nodig. [partij B] had toegezegd bij de Almelose Ruiterdagen tenten te plaatsen, maar kan zonder tentboek die toezegging niet nakomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [partij B] verklaard dat de schade voor de aanschaf van nieuwe tenten voorzien van een tentboek een bedrag van € 20.176,46 vertegenwoordigt.
5.48.
[partij A] betwist dat [partij B] schade heeft geleden. [partij B] heeft haar schade ook niet onderbouwd, omdat [partij B] niet heeft onderbouwd dat er aanvragen zijn geweest voor de verhuur van tenten. De tentboeken zijn ook niet noodzakelijk omdat het volgens [partij B] ging om terugkerende opdrachten. Voor die opdrachten zijn vergunningen afgegeven die nog vijf jaar van kracht zouden zijn. Daarnaast had [partij A] kenbaar gemaakt dat zij op verzoek van [partij B] de tentboeken aan een derde zou afgeven als daarom werd gevraagd.
5.49.
Met [partij B] is de kantonrechter van oordeel dat de tentboeken nodig zijn voor de verhuur van de tenten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [partij A] ook verklaard dat de tentboeken soms wel bekend zijn bij de gemeente, maar de betreffende ambtenaar van de gemeente het tentboek nog een keer wil ontvangen. Daaruit volgt ook de noodzakelijkheid van de tentboeken. [partij B] heeft de onderneming van [partij A] overgenomen, waardoor het aannemelijk is dat er aanvragen zijn gedaan bij [partij B] voor de verhuur van tenten. [partij B] heeft onvoldoende aangetoond dat zij aanvragen voor de verhuur niet heeft kunnen accepteren, omdat de tentboeken ontbraken. Gelet op de betwisting van [partij A] ten aanzien van dit punt, had het op de weg van [partij B] gelegen om dit nader te motiveren en onderbouwen. Door dit na te laten kan de kantonrechter niet vaststellen of het noodzakelijk was om drie nieuwe tenten aan te schaffen als gevolg van het niet verstrekken van de tentboeken. Dit betekent dat de kantonrechter de omvang van de schade niet kan vaststellen. Dit heeft tot gevolg dat de vordering van [partij B] wordt afgewezen.
Tussenconclusie
5.50.
De kantonrechter is van oordeel dat [partij A] toerekenbaar tekort is geschoten in de afgifte van de tentboeken. [partij B] heeft echter onvoldoende gemotiveerd gesteld dat zij daardoor schade heeft geleden en die schade onvoldoende onderbouwd, waardoor de kantonrechter de vordering van [partij B] afwijst.
Is [partij A] tekortgeschoten in de levering van de vervoermiddelen?
5.51.
[partij B] stelt dat [partij A] tekort is geschoten in de nakoming van de verplichting de vervoermiddelen over te dragen. Hierdoor heeft [partij B] een bus moeten huren en de bus van haar moedermaatschappij moeten lenen om de tenten naar een locatie te vervoeren.
5.52.
[partij A] voert hiertegen aan dat [partij B] niet heeft onderbouwd waarom het huren van een bus noodzakelijk was. [partij B] beschikte in september 2022 al over een nieuwe bus.
5.53.
In conventie (rechtsoverweging 5.10) heeft de kantonrechter al geoordeeld dat [partij B] vanaf 22 november 22 de vervoermiddelen had moeten overdragen. Dit heeft [partij A] pas op 7 respectievelijk 23 februari 2023 gedaan, waardoor [partij A] is tekort geschoten in de nakoming van de verplichting de vervoermiddelen over te dragen.
Heeft [partij B] schade geleden?
5.54.
Ter onderbouwing van de schade wordt door [partij B] verwezen naar een factuur van Inqar autoverhuur Oost B.V. Deze factuur is gericht aan [bedrijf] B.V. De kantonrechter kan aan de hand van de overgelegde factuur niet vaststellen of de huur van de bus heeft plaatsgevonden voor de uitoefening van de activiteiten van [partij B] , waardoor de kantonrechter ook niet kan vaststellen of [partij B] schade heeft geleden. De vordering van [partij B] zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
5.55.
[partij B] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
1.630,00
(2,00 punten × € 815,00)
5.56.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.57.
De overige stellingen van partijen hoeven geen bespreking, omdat daaraan geen vorderingen zijn verbonden.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 13.174,65, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 1% per maand over een bedrag van € 7.500,00 met ingang van 1 september 2022 tot de dag van volledige betaling met een maximum van € 25.000,00,
6.2.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten van € 2.739,44, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [partij B] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.1., 6.2. en 6.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
wijst de vorderingen van [partij B] af,
6.7.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten van € 1.630,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.8.
veroordeelt [partij B] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.9.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.7. en 6.8. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Egberink en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024.