In deze zaak vordert partij A, een besloten vennootschap, nakoming van de laatste termijn van een koopovereenkomst ter waarde van € 7.500,00. De kantonrechter wijst deze vordering toe, evenals een schadevergoeding van € 5.674,65, omdat partij B vanaf 1 september 2022 verantwoordelijk was voor de lusten en lasten van de vervoermiddelen. Partij B vordert op zijn beurt afdracht van de omzet over september en oktober 2022, maar deze vordering wordt afgewezen omdat partij B geen recht heeft op deze omzet en de kantonrechter de winst niet kan vaststellen. De door partij B gevorderde schadevergoeding wordt eveneens afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing en het ontbreken van een tekortkoming aan de zijde van partij A.
De procedure begon met een dagvaarding op 12 december 2023, gevolgd door verschillende conclusies en een mondelinge behandeling op 12 juni 2024. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 30 augustus 2022 sloten partijen een koopovereenkomst waarbij partij A haar onderneming aan partij B verkocht. De overeenkomst stipuleerde dat vanaf 1 september 2022 de lusten en lasten voor rekening van partij B kwamen. Partij A heeft de laatste termijn van de koopsom gevorderd, maar partij B heeft niet betaald en beroept zich op verrekening.
De kantonrechter oordeelt dat partij B in verzuim is met de betaling van de laatste termijn en dat partij A recht heeft op schadevergoeding voor de kosten die zij heeft gemaakt. De kantonrechter wijst de vorderingen van partij B in reconventie af, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd. De proceskosten worden toegewezen aan partij A, die grotendeels in het gelijk is gesteld.