ECLI:NL:RBOVE:2024:3855

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
08.059938.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ernstig huiselijk geweld met poging tot zware mishandeling en mishandeling van levensgezel

Op 18 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig huiselijk geweld tegen zijn toenmalig partner. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, met een proeftijd van 3 jaren. De zaak kwam voort uit een incident op 26 februari 2023, waarbij de verdachte zijn levensgezel heeft mishandeld en geprobeerd heeft haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar met een mes in de mond te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard, en dat de handelingen van de verdachte als zodanig zijn aangemerkt. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, getuigen en forensisch bewijs als overtuigend beschouwd. De verdachte heeft de mishandeling ontkend en een beroep gedaan op noodweer, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van € 1.720,88 aan schadevergoeding. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in haar overwegingen meegenomen, evenals de recidive van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.059938.23 (P)
Datum vonnis: 18 juli 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. Mulderij-Anker, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer] door mr. [naam] is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd om zijn levensgezel [slachtoffer] (hierna [slachtoffer] ) opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar met een mes in haar mond te steken, dan wel dat hij [slachtoffer] met voorbedachten rade heeft mishandeld;
feit 2:[slachtoffer] , zijn levensgezel, heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 26 februari 2023 te Zwolle
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] , zijn levensgezel,
opzettelijk en met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een of meerdere malen met een mes, althans enig scherp voorwerp in de tong,
althans in de mond van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of heeft gesneden
en/of heeft geduwd en/of
- een of meerdere malen met een mes, althans enig scherp voorwerp in het gezicht
van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 februari 2023 te Zwolle
met voorbedachten rade
zijn levensgezel, [slachtoffer] ,
heeft mishandeld door:
- een of meerdere malen met een mes, althans enig scherp voorwerp, in de tong,
althans in de mond van voornoemde [slachtoffer] te steken en/of te snijden en/of te
duwen en/of
- een of meerdere malen met een mes, althans enig scherp voorwerp, in het gezicht
van voornoemde [slachtoffer] te steken en/of te snijden;
2
hij op of omstreeks 26 februari 2023 te Zwolle
zijn levensgezel, [slachtoffer] ,
heeft mishandeld door:
- voornoemde [slachtoffer] een of meerdere malen op/tegen voorwerpen en/of de grond
te gooien en/of te duwen en/of
- voornoemde [slachtoffer] een of meerdere malen op/tegen haar hoofd, althans tegen
haar lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- voornoemde [slachtoffer] aan haar hoofd over de grond te slepen en/of
- plukken haar uit het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te trekken, althans aan het
haar van voornoemde [slachtoffer] te trekken.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en 2 aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Wat betreft het onder 1 primair tenlastegelegde moeten de handelingen van verdachte worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde onderdeel ‘met voorbedachten rade’, aldus de officier van justitie.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een vorm van mishandeling, dat geen sprake is van een mishandeling van een ‘levensgezel’, dat geen sprake is van opzet op het toebrengen van pijn of (zwaar) letsel, ook niet in voorwaardelijke zin en dat als letsel door verdachte zou zijn veroorzaakt, dat veroorzaakt zou zijn uit noodweer. Verder is ook geen sprake van ‘voorbedachten rade’. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van de feiten komt, heeft de raadsvrouw bepleit dat sprake is van eendaadse samenloop.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
[slachtoffer] heeft verklaard dat haar vriend (verdachte) – met wie zij niet officieel samenwoonde, maar die al twee maanden bij haar in de woning verbleef en ook na zijn operatie bij haar verbleef – haar op 26 februari 2023 heeft mishandeld in haar woning in [woonplaats] .
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij de relatie had beëindigd en dat toen verdachte aan haar vroeg
“Je wilt het echt?”en dat zij toen
“Ja”zei, hij haar direct aanvloog. Hij duwde haar iets tegen haar borst achterover en ze zag in een flits dat hij iets met zijn hand in haar mond drukte. Ze zag niet wat het was, maar ze voelde dat het scherp was en dat haar tong gelijk heel erg begon te bloeden. Het voorwerp kwam eerst op de voorkant van haar tong en daarna voelde zij een steekbeweging naar de achterkant van haar mond.
[slachtoffer] heeft verklaard dat ze vervolgens van de bank naar het bed werd geduwd. Ze beschermde haar hoofd en bij de kast gaf hij haar nog een paar stoten. Ze begon te schreeuwen
‘stop alsjeblieft’en
‘help mij’. Toen hij haar in de hoek van de bank duwde, sloeg hij haar meerdere keren op de zijkant van haar lichaam. Ze lag opgekruld op de grond en hij lag op haar benen, waardoor ze klem lag. Hij pakte haar vervolgens aan de achterkant van haar hoofd en sleurde haar naar de achterkant van het bed. Ze voelde toen getrek aan haar haar en voelde klappen op haar hoofd. Daarna gooide verdachte haar in de hoek bij het bureau. [slachtoffer] begon te schreeuwen
‘help alsjeblieft’en hij rende weg, waarna zij kort daarna er achteraan ging en riep dat de politie gebeld moest worden.
[slachtoffer] heeft verklaard dat toen verdachte naar beneden rende, zij hem hoorde zeggen dat zij hem met een mes had gestoken. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij geen mes heeft gezien en op dat moment pas hoorde van een mes. Zij denkt dat verdachte haar vijf of zes keer op haar hoofd heeft geslagen. Ook werd ze erg aan haar haar getrokken en heeft ze bloed op de achterkant van haar hoofd. Als gevolg van de mishandeling voelde ze pijn in haar mond en aan haar hoofd. [2]
Forensisch arts F. Oude Hengel heeft beschreven dat [slachtoffer] beduidend meer letsel had dan verdachte. Volgens de arts is er bij [slachtoffer] sprake van letsel aan het hoofd, de nek, het aangezicht en de tong. Bij de tong is er sprake van scherp letsel en in het aangezicht is er krasletsel. [3] In de forensisch geneeskundige letselbeschrijving die vervolgens is opgemaakt over het letsel van [slachtoffer] staat beschreven dat de ernst van het totaal van het letsel matig letsel betreft. Er zijn in totaal negentien verschillende letsels omschreven verdeeld over het hoofd, de hals, de romp en de armen. Het letsel aan de tong betreft een huiddoorklieving, namelijk een steekletsel met een in- en uitsteekopening in de tong. [4]
Getuige [getuige 1] – een huisgenoot van [slachtoffer] – heeft verklaard dat zij geschreeuw hoorde en “
Help” hoorde vanuit de kamer van [slachtoffer] . Vervolgens zag zij dat er een man, die zij kende als de vriend van [slachtoffer] , uit de kamer van [slachtoffer] kwam en hoorde dat hij zei “
Ze heeft mij gestoken”. [getuige 1] zag dat hij zijn hand omhoog hield, maar ze zag geen bloed op zijn hand. Vervolgens zag [getuige 1] dat [slachtoffer] uit de kamer kwam, dat zij bloed rondom haar mond en op haar trui had en hoorde dat [slachtoffer] zei ”
Bel de politie ik ben gestoken”. [5] Het viel [getuige 1] op dat verdachte kalm en totaal niet overstuur op haar overkwam en dat zij dit wel een verrassing vond gelet op het geluid dat zij uit de kamer hoorde komen. [6]
Getuige [getuige 2] – ook een huisgenoot – stond samen met [getuige 1] op de gang en hoorde gegil, dingen vallen en [slachtoffer] om hulp schreeuwen. [getuige 2] dacht dat [slachtoffer] werd mishandeld. [getuige 2] heeft verklaard dat toen verdachte de trap afkwam en langs hun liep, hij er cool uitzag, alsof er niets was gebeurd. Zij zag ook dat verdachte zijn handen omhoog deed, maar ze zag niets in of aan zijn handen. [getuige 2] zag in de kamer van [slachtoffer] plukken haar op de grond liggen en ze zag dat [slachtoffer] een snee in haar tong had. [7]
Een verbalisant heeft beschreven dat de kamer van [slachtoffer] ernstig verstoord was. In de woning werden meerdere bloed lijkende sporen aangetroffen, waaronder bloed lijkende sporen met belletjes. Deze sporen herkent de verbalisant als een verdund spoor vermengd met speeksel. Ook lag er een fors stuk haar dat qua kleur overeenkwam met de haarkleur van [slachtoffer] . [8]
Verdachte heeft verklaard dat hij en [slachtoffer] sinds het begin van hun relatie in november bijna iedere dag samen waren en dat hij iedere dag bij [slachtoffer] verbleef. Hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heel hard heeft geduwd [9] , dat hij haar heeft weggeduwd terwijl hij een mes in zijn handen had en dat er een worsteling was. [10]
Overwegingen en conclusies
Hoewel verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld en stelt dat [slachtoffer] hem met een mes in zijn hand stak, twijfelt de rechtbank niet aan wat [slachtoffer] heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal en overweegt daartoe het volgende. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat zij [slachtoffer] om hulp hoorde schreeuwen, dat zij zagen dat verdachte uit de kamer van [slachtoffer] kwam en dat hij rustig naar beneden liep en zijn handen omhoog hield. Direct daarna zag getuige [getuige 1] dat [slachtoffer] bloed rondom haar mond had en dat zij bloed in haar trui had. Getuige [getuige 2] zag dat zij een snee in haar tong had en dat er plukken haar in de kamer van [slachtoffer] lagen. Het feit dat de getuigen meteen nadat de mishandeling zou hebben plaatsgevonden door een paniekerige [slachtoffer] zijn geïnformeerd over de gebeurtenis, ondersteunt haar verklaring dat zij kort daarvoor is mishandeld. Ook het letsel van [slachtoffer] , haar verklaring hoe dit letsel toegebracht zou zijn en de ernstig verstoorde kamer met plukken haar op de grond, dragen bij aan de geloofwaardigheid van het verhaal van [slachtoffer] . De geweldshandelingen die [slachtoffer] heeft beschreven passen bij het door haar opgelopen letsel.
De rechtbank ziet daarnaast ondersteuning in de verklaring van verdachte. Hij heeft verklaard dat er een mes was, dat hij dit mes heeft vastgehouden, dat er een worsteling was en dat hij [slachtoffer] hard heeft geduwd. Nu deze handelingen deels overeenkomen met de verklaring van [slachtoffer] , is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] authentiek, consistent en gedetailleerd is en ook is ingebed in een concrete context.
Alles bij elkaar ondersteunen de bewijsmiddelen de feiten en omstandigheden die [slachtoffer] noemt. De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen en volgt het standpunt van de verdediging niet. Aan het noodweerverweer van verdachte – dat hij door [slachtoffer] met een mes in zijn hand werd gestoken, waarna er een worsteling volgde – zal de rechtbank, gelet op wat hiervoor is overwogen, voorbij gaan. De rechtbank acht gelet hierop wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld, zoals onder 2 ten laste is gelegd.
Poging tot zware mishandeling?
De rechtbank acht op grond van de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte heeft [slachtoffer] met een mes in haar mond gestoken, waardoor hij haar in haar tong heeft geraakt. [slachtoffer] heeft als gevolg hiervan een huiddoorklieving in haar tong opgelopen. Het betreft een steekletsel met een in- en uitsteek opening in de tong. Doordat de tong is doorklieft, gaat de rechtbank ervan uit dat er met enige kracht is gestoken door verdachte.
Door [slachtoffer] met enige kracht een mes in haar mond en tong te steken, heeft verdachte de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat zij daarbij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, zoals bijvoorbeeld een blijvend ontsierend litteken rondom haar mond of ernstig letsel in haar mond en/of keel. De mond en keel zijn kwetsbare onderdelen van het lichaam. Het toegepaste geweld van verdachte, door in boosheid met een mes in de mond van [slachtoffer] te steken, is naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] dat het niet anders kan dan dat verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft aanvaard. De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zoals dit onder 1 primair ten laste is gelegd.
De rechtbank is echter van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte [slachtoffer] met een mes of met een scherp voorwerp in het gezicht heeft gestoken of gesneden en zal verdachte voor dat onderdeel van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
Levensgezel?
Bij de beoordeling van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde of sprake is van een ‘levensgezel’ overweegt de rechtbank dat uit de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 2002/03, 28 484, nr. 5, p. 5) volgt dat de volgende aspecten van belang zijn:
  • of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding,
  • de duur van de gemeenschappelijke huishouding,
  • of er een relatie van affectieve aard is, en met name
  • of betrokkenen kennelijk uitgaan van een nauwe lotsverbondenheid.
Verder volgt uit de kamerstukken: ‘
doorslaggevend is in het begrip ‘levensgezel’ evenwel, als gezegd, de nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid. Het moet gaan om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners. Deze is niet per se met het enkele feit van het samenwonen gegeven en vereist ook niet per se dat betrokkenen met elkaar samenwonen.
Uit het dossier volgt dat verdachte en [slachtoffer] ten tijde van de mishandeling een relatie hadden en praktisch samenwoonden. Verdachte verbleef sinds twee maanden iedere dag bij [slachtoffer] en ook na zijn operatie verbleef hij bij haar en in haar woning. Onder die omstandigheden kon [slachtoffer] ten tijde van de feiten naar het oordeel van de rechtbank als ‘levensgezel’ van de verdachte worden aangemerkt.
Conclusies
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet kan worden vastgesteld of er sprake was van voorbedachte rade bij de poging tot zware mishandeling en zal verdachte voor dat onderdeel van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat met betrekking tot de feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 26 februari 2023 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , zijn levensgezel, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met een mes in de tong van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 26 februari 2023 te Zwolle zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door:
- voornoemde [slachtoffer] tegen voorwerpen en de grond te gooien en te duwen en
- voornoemde [slachtoffer] tegen haar hoofd te slaan en
- voornoemde [slachtoffer] aan haar hoofd over de grond te slepen en
- plukken haar uit het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te trekken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

4.1
Noodweer
De verdediging heeft ten aanzien van de ten laste gelegde feiten een beroep gedaan op noodweer. Volgens de raadsvrouw heeft verdachte gehandeld uit noodweer, omdat [slachtoffer] hem met een mes in zijn hand stak. In de worsteling die daarop volgde zou mogelijk het letsel van [slachtoffer] ontstaan kunnen zijn.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een noodweersituatie en dat het verweer van de raadsvrouw moet worden verworpen.
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer op grond van artikel 41 Sr is vereist dat verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De manier waarop verdachte zich heeft verdedigd moet daarnaast noodzakelijk en geboden zijn. De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of er daadwerkelijk sprake was van een noodweersituatie; dus van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank is op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat op enig moment sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer] , waarbij verdediging door verdachte noodzakelijk was. Daarom is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie en verwerpt het beroep op noodweer.
4.2
Conclusie
Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 300, 302 en 304 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair en feit 2
eendaadse samenloop van de misdrijven
poging tot zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel
en
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderdvijftig uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van drie jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, aan verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf moet worden opgelegd, nu verdachte al in voorlopige hechtenis heeft gezeten, het goed met hem gaat sinds hij geschorst is, het een oude zaak betreft en er geen kans op herhaling is.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstig huiselijk geweld. Hij heeft geprobeerd zijn (ex-)partner zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar in haar mond te steken. Ook heeft hij haar meermalen tegen het hoofd geslagen, haar door haar kamer gegooid en plukken haar uit haar hoofd getrokken. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer pijn gehad en letsel – onder andere een doorkliefde tong, meerdere wonden op haar hoofd en blauwe plekken – opgelopen. Door zijn handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en op haar gevoel van veiligheid waarvoor hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft willen nemen. Verdachte stelt zelfs dat zij hem aanviel. Het geweld werd bovendien gepleegd in haar woning, de plek waar zij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij fysiek geweld heeft gebruikt tegen zijn toenmalige partner. Verdachte heeft zich uitsluitend door zijn agressie laten leiden toen [slachtoffer] de relatie wilde verbreken.
De persoon van de verdachte
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 21 mei 2024. Terechtzitting is gebleken dat aan verdachte een strafbeschikking is opgelegd voor huiselijk geweld die inmiddels onherroepelijk is geworden. Er is dus sprake van recidive.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 20 juni 2024. De reclassering heeft gerapporteerd dat zij op het gebied van interpersoonlijke relaties enkele zorgen heeft over de aanwezige risicofactoren, gelet op de aard van de tenlastelegging. Bij een veroordeling is er namelijk sprake van een beginnend delictpatroon aangaande huiselijk geweld, maar het is positief dat er geen sprake is van praktische problematiek of overmatig middelengebruik. Verdachte staat onder schorsingstoezicht waarbij hij zich aan de afspraken met de reclassering houdt. Volgens verdachte heeft hij geen hulpvragen voor de reclassering en ziet hij niet in wat de relevantie van het toezicht is. Het is om die reden lastig voor de reclassering om doelen te vinden om met verdachte aan te werken. Daarnaast ziet de reclassering weinig aanknopingspunten voor interventies op dit moment, omdat verdachte nu geen relatie heeft en al langere tijd niet meer in beeld is gekomen bij de politie. De reclassering ziet geen mogelijkheden om het risico op recidive te verkleinen middels bijzondere voorwaarden vanwege het ingeschatte laag-gemiddelde risico en het gebrek aan motivatie voor reclasseringsbemoeienis.
De straf of maatregel
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Vanwege de ernst van het gepleegde feit acht de rechtbank het noodzakelijk om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen als stok achter de deur, zodat verdachte niet in herhaling valt. Bovendien vindt de rechtbank een taakstraf passend en geboden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie een passend strafvoorstel heeft gedaan. De rechtbank zal aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden opleggen met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft vastgezeten. De rechtbank zal verdachte daarnaast een taakstraf voor de duur van honderdvijftig uren opleggen, te vervangen door vijfenzeventig dagen hechtenis als verdachte die taakstraf niet of niet naar behoren verricht.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 3.641,08 (drieduizend zeshonderdeenenveertig euro en acht eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schadevergoeding bestaat uit de volgende posten:
- directe materiële schade (kleding en bloempot) € 85,88;
- kosten genezing en herstel (bijdrage energetisch therapeut) € 60,00;
- reiskosten (energetisch therapeut en kapper) € 355,35;
- overige materiële schade (kapperskosten) € 139,85.
Ter terechtzitting heeft mr. [naam] verklaard dat de benadeelde partij niet langer het gevorderde bedrag van € 355,35 voor de reiskosten vordert, omdat dit bedrag ten onrechte ziet op de reisafstand tussen [woonplaats] en [plaats] . Hij heeft de rechtbank verzocht gebruik te maken van haar bevoegdheid om de reiskosten, die [slachtoffer] heeft gemaakt tussen haar ouderlijke woning in [plaats] en de afspraken bij de kapper en de energetisch therapeut in [plaats] te schatten.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 3.000,00 gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.785,73, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering wat betreft de materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 285,73, nu de reiskosten onvoldoende onderbouwd zijn. Verder heeft zij bepleit dat de benadeelde partij recht heeft op immateriële schadevergoeding, maar acht zij het gevorderde bedrag aan de hoge kant. De officier van justitie acht een bedrag van € 1.500,00 billijk gelet op vergelijkbare zaken.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu de verdachte vrijgesproken dient te worden.
Subsidiair heeft zij verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, de materiële schade af te wijzen of niet-ontvankelijk te verklaren. De kleding wil de benadeelde partij niet terug, waardoor dat geen schade is die door verdachte is veroorzaakt, het is onduidelijk of de bloempot door verdachte is vernield, de kosten voor de energetisch therapeut en de kapperskosten zijn onredelijk en onbillijk en de gemaakte reiskosten zijn niet gemaakt of de onderbouwing daarvan ontbreekt, aldus de raadsvrouw. Voor wat betreft de immateriële schade heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om het gevraagde bedrag fors te matigen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade
De opgevoerde schadeposten
‘directe materiële schade’en de
‘kosten genezing en herstel’zijn voldoende onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd betwist en daarom aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 145,88.
Dat [slachtoffer] kapperskosten heeft gemaakt naar aanleiding van de bewezenverklaarde mishandeling acht de rechtbank aannemelijk, echter dat hiervoor tot drie keer toe kosten zijn gemaakt, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal gebruik maken van haar bevoegdheid om de omvang van deze schade te schatten en begroot deze schade op
€ 75,00. De rechtbank zal de vordering voor dat deel toewijzen en zal de benadeelde partij in de vordering ten aanzien van deze post voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De onder de post
‘reiskosten’opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij wat betreft de materiële schade daarom deels toewijzen tot een totaalbedrag van € 220,88, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2024.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden: zij heeft lichamelijk letsel opgelopen door de mishandeling. De fysieke klachten ten gevolge van dit letsel hielden een aantal weken aan. Ook heeft zij als gevolg van de mishandeling mentale klachten ontwikkeld, bestaande uit paniekgevoelens, angsten en herbelevingen. Tot de dag van vandaag ervaart zij deze klachten, maar deze domineren niet langer haar mentale gesteldheid. Verder is [slachtoffer] een aantal weken arbeidsongeschikt geweest.
De rechtbank ziet in deze onderbouwing aanleiding om de immateriële schade naar billijkheid vast te stellen op een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2023. Het gevorderde bedrag zal dan ook voor dit bedrag worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten zijn toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 27 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
ten aanzien van feit 1 primair en feit 2
eendaadse samenloop van de misdrijven
poging tot zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel
en
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.720,88 (bestaande uit materiële schade en immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] : van een bedrag van € 1.720,88 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2023 over een bedrag van € 1.500,00 respectievelijk vanaf 18 juli 2024 over een bedrag van € 220,88);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.720,88, (zegge: duizend zevenhonderdtwintig euro en achtentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2023 over een bedrag van € 1.500,00 respectievelijk vanaf 18 juli 2024 over een bedrag van € 220,88 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 27 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] , voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing geschorste bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Ruiter, voorzitter, mr. G.H. Meijer en
mr. J.G.M. Fluttert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. van der Hulst, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2024.
Buiten staat
Mr. G.H. Meijer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, basisteam Zwolle met nummer PL0600-2023089261. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] van 27 februari 2023 (pagina’s 9 tot en met 13).
3.Het proces-verbaal van bevindingen van 28 februari 2023 (pagina 60).
4.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een Forensisch Geneeskundige Letselbeschrijving zonder benoeming als deskundige van 3 augustus 2023 (pagina’s 181 tot en met 185).
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 27 februari 2023 (pagina 24, alinea 1, 3 en 4).
6.Het proces-verbaal van bevindingen van 1 maart 2023 (pagina 76, alinea 5).
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 27 februari 2023 (pagina 21, alinea 3 en pagina 22).
8.Het proces-verbaal forensisch onderzoek personen van 1 maart 2023 (pagina 90 onder ‘
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 28 februari 2023 (pagina 164 onder ‘
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 1 maart 2023 (pagina 174, alinea 8).