3.4.1Wapens en munitie in [plaats 1] en [plaats 2] (feit 1)
3.4.1.1 Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het behandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[medeverdachte 1] en [verdachte] woonden tegenover elkaar in containerwoningen aan de [adres 3] . Zij hadden in de periode van 22 december 2021 tot aan 14 juni 2022 veelvuldig contact en kwamen vrijwel dagelijks één of meerdere keren bij elkaar over de vloer.
Op een inbeslaggenomen telefoon van [medeverdachte 1] is een foto opgeslagen op 23 december 2021, waarop een persoon is te zien vanaf zijn schouders tot en met zijn voeten, met in zijn handen een zwartkleurig pistool en een automatisch vuurwapen, gelijkend op een Uzi. In de woning van [medeverdachte 1] is een soortgelijke jas aangetroffen als de jas die de persoon op de foto draagt. De foto is gemaakt in de woning van [verdachte] .
Op 14 juni 2022 is de woning van [verdachte] doorzocht. In de woning werden een automatisch vuurwapen van het merk/type IMI Uzi, 25 patroonmagazijnen, 401 kogelpatronen en zeven stroomstootwapens aangetroffen. Het aangetroffen automatische vuurwapen vertoont sterke gelijkenissen met het vuurwapen op de foto die op de telefoon van [medeverdachte 1] is opgeslagen op 23 december 2021.
[medeverdachte 1] heeft [verdachte] opgedragen om op 8 december 2021 wapens op te halen in [plaats 1] . [verdachte] is die dag met de trein afgereisd naar [plaats 1] .
Op 24 maart 2022 is in een berging aan de [adres 2] een grote hoeveelheid wapens en munitie aangetroffen. Het gaat om vier antitankwapens, 45 (automatische) vuurwapens, 4825 kogelpatronen en 66 patroonmagazijnen. De wapens en munitie waren verpakt in rugtassen, boodschappentassen en vuilniszakken.
3.4.1.2 De bewijsoverwegingen
Wapens en/of munitie in [plaats 1]
De rechtbank ziet zich, met betrekking tot de in de berging van de woning aan de [adres 2] aangetroffen wapens en munitie, voor de vraag gesteld of [verdachte] samen met (een) ander(en) een of meer (onderdelen van de) wapens en/of munitie voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen.
Om te komen tot een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van wapens en/of munitie is vereist dat de wapens en/of munitie zich bij of in de directe omgeving van [verdachte] bevonden, dat [verdachte] zich in zekere mate bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van die wapens en/of munitie en dat [verdachte] feitelijke macht had over die wapens en/of munitie.
De rechtbank overweegt dat [verdachte] ontkent dat hij iets met de aangetroffen wapens en munitie in [plaats 1] te maken heeft. Ter zitting heeft [verdachte] weliswaar verklaard dat hij op 8 december 2021 met de trein naar [plaats 1] is gegaan om daar wapens op te halen voor [medeverdachte 1] , maar dat hij, toen hij in [plaats 1] op het station was aangekomen, onverrichter zake weer met de trein naar huis is gegaan omdat hij toch geen wapens wilde ophalen. De verdediging heeft in dat kader onder meer gewezen op het feit dat uit het dossier volgt dat de telefoon van [verdachte] twee keer dezelfde mast aanstraalt in [plaats 1] , om zowel 22:50 uur als kort daarna om 22:58 uur, terwijl ook uit het dossier volgt dat het 22 minuten lopen is van het station in [plaats 1] naar de woning van [naam 2] .
De juistheid van het verweer kan door de rechtbank in het midden worden gelaten. Nu dit verweer niet strijdt met de bewijsmiddelen is de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid open gebleven dat de in de tenlastelegging genoemde wapens en munitie in [plaats 1] zich niet bij of in de directe omgeving van [verdachte] hebben bevonden. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben en/of overdragen van wapens en munitie in [plaats 1] . De rechtbank spreekt [verdachte] dan ook vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Wapens en/of munitie in Amersfoort
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij verantwoordelijk is voor de wapens en munitie die in zijn woning zijn aangetroffen. Die waren niet van hem, maar van iemand anders. De wapens en munitie zijn in één keer naar zijn woning gebracht. [verdachte] kreeg hiervoor een vergoeding.
De rechtbank is, op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen, van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van wapens en munitie in zijn woning aan de [adres 3] . De rechtbank komt tot een bewezenverklaring voor het voorhanden hebben van:
- één automatisch vuurwapen merk IMI, type UZI. Dit vuurwapen valt onder categorie II onder 2 van de WWM;
- 25 patroonmagazijnen van onbekend merk, model M16/AR15. Deze patroonmagazijnen vallen onder categorie III onder 1e van de WWM;
- 399 kogelpatronen (62 patronen van het merk Sellier en Bellot, 98 patronen van het merk Barnaul.223 REM, 179 patronen .223 REM, 40 patronen kaliber 7.5x55mm NNY en 22 patronen van het merk CBC). Van de 399 kogelpatronen zijn 241 kogelpatronen gecategoriseerd als categorie III van de WWM;
- zeven stroomstootwapens. Deze stroomstootwapens vallen onder categorie II onder 5o van de WWM.
De rechtbank merkt hierbij op dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat alle 399 ten laste gelegde kogelpatronen zijn onderzocht en gecategoriseerd. Gesteld noch gebleken is dat de niet onderzochte en gecategoriseerde kogelpatronen geen munitie van categorie III betreft. Nu de onderzochte kogelpatronen wel allemaal munitie van categorie III betreft, alle aangetroffen kogelpatronen zijn gefotografeerd, er geen afwijkingen worden vastgesteld tussen de wel en niet gecategoriseerde kogelpatronen op de foto’s en er ook anderszins geen aanknopingspunten in het dossier te vinden zijn om te komen tot een ander oordeel, houdt de rechtbank het ervoor dat alle aangetroffen kogelpatronen munitie van categorie III betreft.
In het geval van ‘medeplegen’ moet vaststaan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen, die was gericht op het voorhanden hebben van wapens en/of munitie. De eisen van bewustheid, feitelijke macht en beschikkingsmacht gelden hier voor verdachte en zijn mededader(s).
De wapens en munitie zijn op 14 juni 2022 aangetroffen in de woning van [verdachte] . De woning van [verdachte] betreft een containerwoning die, volgens een zoekslag via Google, 19 m2 bedraagt. Nu [medeverdachte 1] en [verdachte] in de periode van 22 december 2021 tot aan 14 juni 2022 veelvuldig contact hadden en vrijwel dagelijks één of meerdere keren bij elkaar over de vloer kwamen, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en munitie die in de woning van [verdachte] lagen.
Verder stelt de rechtbank, op basis van de overeenkomsten tussen het postuur van de persoon op de foto van 23 december 2021 en het postuur van [medeverdachte 1] , de jas die de persoon op de foto draagt en de soortgelijke jas die bij [medeverdachte 1] is aangetroffen, alsmede de omstandigheid dat de foto op de telefoon van [medeverdachte 1] is aangetroffen, vast dat het niet anders kan dan dat het [medeverdachte 1] is die met de vuurwapens op de foto staat. Deze foto is genomen in de woning van [verdachte] en tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte] is een automatisch vuurwapen aangetroffen dat sterke gelijkenissen vertoont met het vuurwapen op de in de telefoon van [medeverdachte 1] opgeslagen foto.
Uit de hiervoor gedane vaststelling dat [medeverdachte 1] in de woning van [verdachte] vuurwapens heeft vastgehouden en daarmee op de foto is gezet, waarvan één wapen later in de woning van [verdachte] is aangetroffen, volgt dat [medeverdachte 1] feitelijke macht en de beschikking had over die wapens. De rechtbank ziet niet in dat dit anders zou zijn voor de overige wapens en munitie die zijn aangetroffen in de woning van [verdachte] .
De rechtbank acht kortom bewezen dat [medeverdachte 1] alle wapens en munitie die op 14 juni 2022 in de woning van [verdachte] zijn aangetroffen voorhanden heeft gehad.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, die was gericht op het voorhanden hebben van wapens en munitie.
De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] wapens en/of munitie heeft overgedragen. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende bewijs.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] samen met een ander een hoeveelheid wapens en munitie voorhanden had in zijn woning aan de [adres 3] .
3.4.2Deelname aan een criminele organisatie (feit 2)
[verdachte] wordt ervan verdacht dat hij in de periode van 4 november 2021 tot en met 14 juni 2022 samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
Voor een veroordeling voor deelneming aan een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met, alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet (voorwaardelijk opzet is dus niet voldoende), dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Het opzet van verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van bovengenoemde misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van een verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
3.4.2.1 Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het behandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[medeverdachte 1] had via chats contact met onbekend gebleven personen met de gebruikersnamen ‘ [gebruikersnaam 1] ’, ‘ [gebruikersnaam 2] ’ en ‘ [gebruikersnaam 3] ’. Via de chat worden er opdrachten en instructies gegeven aan [medeverdachte 1] .
Zo volgt uit chats dat aan [medeverdachte 1] de opdracht is gegeven om een Turk te mishandelen en die mishandeling te filmen. [medeverdachte 1] laat op 11 januari 2022 aan [verdachte] weten dat ze die week een Turk gaan pakken. Op 12 januari 2022 wordt [gebruikersnaam 1] ongeduldig en vraagt aan [medeverdachte 1] wanneer hij video’s krijgt van de Turk. Hij wil vrijdagavond de video’s ontvangen. Later stuurt [gebruikersnaam 2] aan [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 1] één ding moet onthouden, namelijk dat ze geen croissantjes bakken, maar dat ze mensen zijn van de onderwereld. Als er wat gebeurt, dan is het “mondje dicht en tijd uitzitten”. Zij zijn in dit leven omdat ze mannen zijn. Ze zeggen misdaad loont niet, maar als je elke dag bij de Albert Heijn werkt voor € 1.110,-- per maand, dan ben je de helft kwijt aan boetes. [medeverdachte 1] weet dat als je je billen brandt, je op de blaren moet zitten en noemt daarbij de Italiaanse code “Omerta”. [gebruikersnaam 2] zegt dat [medeverdachte 1] één van hun is en dat ze hem niet als freelancer zien. Als er iets met [medeverdachte 1] zou gebeuren, dan wordt hij op een loonlijst gezet en krijgt hij nazorg. Hij krijgt dan maandelijks geld en zijn advocaten worden betaald. [medeverdachte 1] geeft hierop aan dat hij met hun is tot het einde en dat hij een groep van vijf soldaten heeft aangemaakt die naar de Turk gaan.
Diezelfde dag, 12 januari 2022, begint [medeverdachte 1] een gesprek met [medeverdachte 2] , die gebruikmaakt van het account ‘ [gebruikersnaam 4] ’. [medeverdachte 2] stuurt [medeverdachte 1] dat ze alles in één klap gaan doen. Ze proberen in één dag die gozer (de rechtbank begrijpt: de Turk) te rammen en die 15 barras (de rechtbank begrijpt: 1500 euro) te betalen. Hij heeft over de opdracht gehoord van [gebruikersnaam 2] . [medeverdachte 1] zegt dat ze eerst van de week die betaling regelen en dat ze vrijdag die Turk gaan pakken.
[medeverdachte 1] heeft een groepschat aangemaakt waarin [verdachte] , [medeverdachte 2] en twee onbekend gebleven personen met de gebruikersnamen ‘ [gebruikersnaam 5] ’ en ‘ [gebruikersnaam 6] ’ zitten. In deze groepschat stuurt [medeverdachte 1] dat het de bedoeling is dat er een Turk wordt mishandeld en dat die mishandeling moet worden gefilmd. Het plan is dat [gebruikersnaam 5] op vrijdag met de Turk gaat afspreken en dat de anderen dan in de auto zitten om hem klappen te geven. [medeverdachte 1] bepaalt dat [gebruikersnaam 5] weer de leiding heeft. Ze gaan met iedereen afrekenen.
Er wordt besproken dat ze dit niet moeten verpesten, omdat ze anders voor schut staan in de stad. Er zijn duidelijke spelregels. Als iemand de klus weigert of met hen als groep “fuckt”, dan krijgt diegene klappen. Ze moeten de naam krijgen dat er niet met ze te spotten valt. Mensen moeten niet denken dat ze de groep kunnen belazeren. Dit jaar gaan ze knallen. Er wordt afgerekend. Ze hebben als groep genoeg “pap en guns” (de rechtbank begrijpt: geld en wapens). De groep moet resultaten boeken. [medeverdachte 1] geeft aan dat zijn contacten hem veel gunnen en verwijst daarbij naar de groep 26Koper (de rechtbank begrijpt: het strafrechtelijk onderzoek 26Koper).
Als [medeverdachte 2] stuurt dat hij de vingers en handen van de Turk zal breken, wordt hij er door [medeverdachte 1] op gewezen dat dat niet de opdracht is en dat de Turk gewoon een paar tikken moet krijgen, zodat hij de volgende keer gewoon betaalt. De groep moet naar de instructies luisteren. Als ze dat doen dan kunnen ze grote klussen krijgen en kan er als groep geïnvesteerd worden.
De Google Pixel telefoon van [medeverdachte 1] is in de periode van 15 februari 2022 tot en met 14 juni 2022, elf keer gewisseld van simkaart en telefoonnummer, en de Google Pixel telefoon van [verdachte] zes keer. In een chatgesprek van 12 januari 2022 stuurt [medeverdachte 1] aan [verdachte] dat [verdachte] zo’n speciale telefoon krijgt, een PGP telefoon. De volgende dag vraagt [medeverdachte 1] aan [gebruikersnaam 2] waar hij zo’n VPN telefoon kan kopen voor [verdachte] . [medeverdachte 1] wil de groep allemaal dezelfde telefoon geven, zodat ze het gevoel krijgen dat ze er bij horen en dat ze één zijn. [gebruikersnaam 2] geeft hierop aan dat ze voor [verdachte] en [gebruikersnaam 6] dezelfde telefoon gaan regelen als die [medeverdachte 2] ook heeft.
[medeverdachte 1] en [verdachte] woonden schuin tegenover elkaar en kwamen dagelijks, soms meerdere malen, bij elkaar over de vloer. In chatgesprekken gaf [medeverdachte 1] [verdachte] opdrachten om wapens te gaan halen vanaf een andere (stash)locatie en om naar afspraken te gaan. Als hiervan sprake was hield [medeverdachte 1] zowel contact met degene waar de wapens vandaan gehaald moesten worden of met wie de afspraak zou plaatshebben, als met de opdrachtgever die hierom had verzocht. Op 8 december 2021 is [verdachte] in opdracht van [medeverdachte 1] naar [plaats 1] gestuurd om twee wapens op te halen. Op 9 januari 2022 geeft [medeverdachte 1] aan [verdachte] de opdracht om op 10 januari 2022 om 08:00 uur naar een rustige plek in Soest moet gaan en dat hij een bigshopper of grote sporttas moet meenemen. [medeverdachte 1] geeft daarbij de instructies dat [verdachte] alert moet zijn, dat hij ervoor moet zorgen dat hij niet wordt gevolgd en dat hij er niet rechtstreeks heen moet rijden, maar dat hij zigzagweggetjes moet nemen. De volgende dag laat [verdachte] weten dat hij op de afgesproken plek is, waarna [medeverdachte 1] dit weer doorgeeft aan (een) ander(en).
Zodra de opdracht om wapens te halen voltooid is, worden er foto’s gemaakt van de wapens en die worden ter controle naar de opdrachtgever gestuurd. Dergelijke foto’s zijn ook op de telefoon van [medeverdachte 1] aangetroffen.
In een gesprek op 12 januari 2022 stuurt [medeverdachte 1] aan [verdachte] dat hij het als een hechte groep moet zien. Op de vraag of [verdachte] bij de groep wil horen reageert [verdachte] door te zeggen dat dat van de “jobs” afhangt. Hierop geeft [medeverdachte 1] aan dat er voor [verdachte] eigenlijk geen weg meer terug is, nu [verdachte] al klussen heeft gedaan. [verdachte] is nu één van hen. [verdachte] vraagt aan [medeverdachte 1] of hij nu niet meer kan zeggen dat hij deze klussen niet meer wil doen. [medeverdachte 1] geeft aan dat [verdachte] geen mensen koud hoeft te maken (de rechtbank begrijpt: liquideren) en dat hij ook niet naar het buitenland hoeft. Hij moet er wel rekening mee houden dat hij mee moet met andere klussen, zoals mensen meenemen en rammen, oftewel het “echte soldatenwerk”. [verdachte] is door de drie “tories” (de rechtbank begrijpt: klussen) die hij heeft gedaan al een soldier. Hij moet de knop omzetten en dan gaat hij zien dat het “pap” (de rechtbank begrijpt: geld) oplevert. [verdachte] moet paraat zijn voor de klussen die gaan komen. Het zijn geen spelletjes. De groep is één familie die elkaar vertrouwt. [verdachte] moet proberen de groep omhoog te krikken. Ze moeten er voor elkaar zijn als een hechte vriendengroep, zodat ze binnenkort “doekoe” (de rechtbank begrijpt: geld) gaan verdienen. De groep helpt elkaar als familie tot in de dood en erna. [medeverdachte 1] benadrukt dat [verdachte] de code moet begrijpen. De groep moet als geheel vooruit moet komen en ze moeten groot worden, zodat ze grote klussen kunnen gaan doen. De groep zal 24/7 achter [verdachte] staan, alleen moet hij de knop omzetten en ervoor gaan. De leeuw in [verdachte] moet wakker worden. Hij heeft het volgens [medeverdachte 1] in zich. [verdachte] geeft aan dat [medeverdachte 1] gelijk heeft en stemt ermee in.
In andere chatgesprekken tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] geeft [medeverdachte 1] [verdachte] opdracht om hem eten te brengen, geld te geven en naar de kapper te brengen. In een gesprek van 1 juni 2022 zegt [medeverdachte 1] dat [verdachte] een rekeningnummer voor hem moet regelen, zodat [medeverdachte 1] daar geld op kan storten.
In een gesprek van 6 juni 2022 zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] : “Bro laat die kk smileys voor je. Want ik haal je tanden uit je mond. Als je denkt te praten over mij tegen mensen”.
In de woning van [verdachte] zijn op 14 juni 2022 wapens en munitie aangetroffen. De rechtbank acht bewezen (zoals hiervoor overwogen bij de bespreking van feit 1) dat [medeverdachte 1] deze samen met [verdachte] voorhanden heeft gehad. Er zijn goederen aangetroffen die kunnen worden gebruikt bij het observeren van personen of zaken, zoals camera’s, en goederen die kunnen worden gebruikt om te dreigen, te verwonden of te doden, zoals bivakmutsen, machetes, handboeien, stroomstootwapens, hamers, ploertendoders, handschoenen en politie-uniformen.
Ook in de woning waar [medeverdachte 2] verbleef worden op 14 juni 2022 drie Glock pistolen aangetroffen. Op deze wapens wordt DNA-materiaal aangetroffen van [medeverdachte 2] en van [verdachte] .
3.4.2.2 De bewijsoverwegingen
Op basis van het voorgaande, in samenhang met de rest van het dossier, is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen (onder meer) [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . Zij vormden (een onderdeel van) een organisatie die tot oogmerk had het plegen van liquidaties, (ernstige) geweldsmisdrijven en het voorhanden hebben van wapens. Binnen deze organisatie was er een zeker werkwijze en die was als volgt.
Door iemand in de organisatie (of de overkoepelende organisatie) werd een verzoek gedaan of opdracht gegeven om een strafbaar feit te plegen. Er was daarbij vermoedelijk sprake van een hoofdopdrachtgever, die bij de personen die lager in de organisatie staan niet bekend was. [medeverdachte 1] nam als ‘makelaar’ opdrachten aan van onder andere [gebruikersnaam 3] , [gebruikersnaam 1] en [gebruikersnaam 2] . [medeverdachte 1] regelde vervolgens uitvoerders, de “soldaten”. Het gaat dan vaak om een groepje van drie of vier soldaten, van wie één op straat tijdens de voorbereiding en/of uitvoering met de makelaar blijft communiceren. In het geval van de poging tot liquidatie van [slachtoffer] was [medeverdachte 2] een van de soldaten en stond hij daarover in direct contact met [medeverdachte 1] . Bij het mishandelen van de “Turk” waren dit [verdachte] , [medeverdachte 2] , [gebruikersnaam 5] en [gebruikersnaam 6] , waarbij [gebruikersnaam 5] de leiding kreeg over de klus. [verdachte] werd verder ook ingezet voor hand- en spandiensten, zoals het ophalen van wapens van andere locaties, het in zijn woning opslaan van wapens, munitie en andere spullen die gebruikt kunnen worden bij het plegen van misdrijven en het regelen van een bankrekening zodat [medeverdachte 1] daar geld mee kon overmaken.
De vergoeding die de uitvoerders kregen werd bepaald door de opdrachtgevers.
[medeverdachte 1] stond in verbinding met de opdrachtgevers via Google Pixel telefoons. Ook de overige leden van de organisatie kregen deze telefoons door de organisatie verstrekt. [medeverdachte 1] zorgde ervoor dat zijn soldaten ook zo’n telefoon kregen. Ze communiceerden met elkaar door te chatten via Matrix accounts.
Tijdens voorbereidingshandelingen en uitvoering van de opdracht vond er geregeld terugkoppeling plaats van de soldaten naar [medeverdachte 1] als makelaar en van [medeverdachte 1] naar de opdrachtgever. Veelal besloot de opdrachtgever over het moment van uitvoering. [medeverdachte 1] stond tussen de opdrachtgever en de soldaten in. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 1] druk uitoefende op [verdachte] en [medeverdachte 2] . Het was [medeverdachte 1] die bepaalde wat er moest gebeuren en hoe dat moest gebeuren.
Uit de bij [verdachte] aangetroffen spullen, die hierna onder feit 3 nader worden besproken, valt op te maken dat het de bedoeling was dat de slachtoffers werden getraceerd door het inzetten van middelen, zoals plaatsbepalingsapparatuur.
Dat een opdracht is uitgevoerd moet worden bewezen door het tonen van foto’s, video’s of berichtgeving waarin het strafbare feit door de media wordt beschreven. Dit werd via de makelaar aan de opdrachtgever gestuurd. Opvallend is verder dat ook vaak vuurwapens werden gefotografeerd. Het lijkt erop dat alles voor de opdrachtgever werd vastgelegd ter controle van de makelaar en de soldaten.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat er sprake was van een organisatie. Dat deze organisatie het oogmerk had om meerdere strafbare feiten te plegen, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de chatgesprekken waarin wordt gesproken over het opbouwen van een naam, waardoor ze grotere klussen kunnen doen. Dat deze klussen strafbare feiten inhouden volgt bijvoorbeeld uit de opdracht om de Turk te mishandelen en het opslaan van wapens en munitie. Daarnaast wordt door [gebruikersnaam 2] duidelijk gemaakt dat ze mensen zijn van de onderwereld en dat als er wat gebeurt, ze “hun mondje dicht moeten houden en hun tijd moeten uitzitten” (de rechtbank begrijpt: hun gevangenisstraf uitzitten).
Zoals hiervoor uiteengezet hebben [medeverdachte 1] , als makelaar, en [verdachte] en [medeverdachte 2] , als soldaten, deelgenomen aan de criminele organisatie en hadden zij een eigen aandeel in het plegen van de strafbare feiten.
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] samen met (onder andere) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , in wisselende samenstellingen, gedurende een periode van ruim zeven maanden, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van levensdelicten, (ernstige) geweldsmisdrijven en bedreigingen en het voorhanden hebben van wapens en munitie.
3.4.3Voorbereiding van een ernstig misdrijf (feit 3)
3.4.3.1 Vaststelling van de feiten en omstandigheden
Op 14 juni 2022 zijn in de woning van [verdachte] een baken, bivakmutsen, machetes, handboeien, stroomstootwapens, mokers, klauwhamers, ploertendoders, handschoenen, camera’s, politie-uniformen, diverse soorten munitie, magazijnen en een automatisch vuurwapen (Uzi) aangetroffen.
3.4.3.2 De bewijsoverwegingen
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij de aangetroffen voorwerpen voorhanden had ter voorbereiding van levensdelicten, (zware) mishandelingen en gijzelingen. Om te komen tot een bewezenverklaring moet komen vast te staan dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen bestemd waren tot het begaan van voornoemde misdrijven. Daartoe dient te worden beoordeeld of de voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had. Voldoende is dat uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat de bewezen verklaarde gedragingen van de verdachte strekten ter voorbereiding van dat misdrijf en dat zijn opzet op het begaan daarvan was gericht.
Uit de onder de hierboven (onder feit 1 en feit 2) vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat [verdachte] , samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] deelnam aan een criminele organisatie die onder meer tot oogmerk had het plegen van levensdelicten, (ernstige) geweldsmisdrijven en bedreigingen. Zo werden er voorbereidingen getroffen om een Turk te mishandelen en dit te filmen. Uit chatberichten tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] volgt dat [verdachte] wist welke klussen hij voor de organisatie moest uitvoeren, namelijk mensen meenemen en rammen (de rechtbank begrijpt: ontvoeren/gijzelen en mishandelen), en dat hij al drie klussen had gedaan. [verdachte] wist dat de organisatie zich bezighield met ernstigere geweldsklussen. [medeverdachte 1] antwoordt immers naar [verdachte] : “je hoef geen mensen koud the makken dat vroeg je daar houden we rekening mee”.
De rechtbank is van oordeel dat het baken, de bivakmutsen, de stroomstootwapens, de ploertendoders, het observatiemateriaal (camera’s), de handboeien, de politiekleding, meerdere magazijnen, een hoeveelheid munitie en een automatisch vuurwapen gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig kunnen zijn voor levensdelicten, (ernstige) geweldsmisdrijven en gijzelingen. Uit de deelname van [verdachte] aan de criminele organisatie leidt de rechtbank af dat de verdachte ten tijde van het voorhanden hebben daarvan het misdadige doel voor ogen had. De rechtbank acht daarom bewezen dat de middelen bestemd waren tot het begaan van die misdrijven.
Tot slot dient de rechtbank te beoordelen of er sprake was van medeplegen. De betrokkenheid bij een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is. Immers heeft [verdachte] verklaard dat de wapens, munitie en overige voorwerpen van iemand anders waren en dat die goederen op twee verschillende momenten door (een) ander(e) perso(o)n(en) naar zijn woning zijn gebracht. [verdachte] kreeg hiervoor een vergoeding. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en deze andere (onbekend gebleven) personen.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] zich, samen met een ander of anderen, schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen, met uitzondering van de materialen om af te luisteren, die bestemd waren tot het begaan van de in de tenlastelegging genoemde misdrijven.