ECLI:NL:RBOVE:2024:3797

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
71.147489.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man tot jeugddetentie voor deelname aan een criminele organisatie en wapenbezit

Op 16 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 20-jarige man veroordeeld tot een jeugddetentie van 730 dagen, waarvan 149 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is hem een werkstraf van 200 uren opgelegd. De man is schuldig bevonden aan deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met ernstige misdrijven, waaronder levensdelicten en geweldsdelicten. In zijn woning zijn diverse wapens, munitie en andere voorwerpen aangetroffen die bestemd waren voor het plegen van misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij het voorbereiden van gewelddadige acties en het voorhanden hebben van wapens. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de organisatie en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn jeugd en de invloed van zijn omgeving. De rechtbank heeft besloten om het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn beperkte rol binnen de criminele organisatie.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71.147489.22 (P)
Datum vonnis: 16 juli 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2003 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 mei 2024 en 2 juli 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie (hierna ook in enkelvoud aangeduid als officier van justitie) en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. A. van der Poel, advocaat in Apeldoorn, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 21 februari 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 8 december 2021 tot en met 14 juni 2022, samen met (een) ander(en) of alleen, op een locatie in Alphen aan den Rijn en een locatie in Amersfoort een groot aantal automatische (hand)vuurwapens, antitankwapens, kogelpatronen, patroonmagazijnen en stroomstootwapens voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen;
feit 2:in de periode van 4 november 2021 tot en met 14 juni 2022 samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van levensdelicten, ernstige geweldsdelicten, bedreigingen en misdrijven als bedoeld in de Wet wapens en munitie (WWM);
feit 3:op 14 juni 2022, samen met (een) ander(en) of alleen, ter voorbereiding voor het plegen van levensdelicten, ernstige geweldsdelicten en gijzelingen, in zijn woning opzettelijk heimelijke bakens, bivakmutsen, materialen om af te luisteren, stroomstootwapens, tasers, ploertendoders, observatiemateriaal (camera’s), handboeien, politiekleding, een automatisch vuurwapen (Uzi), meerdere magazijnen en een hoeveelheid munitie heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en voorhanden gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op een of meer tijdstip (pen) in of omstreeks de periode van 8 december 2021 tot en met 14 juni 2022 te Alphen aan de Rijn en/of Amersfoort en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een of meer wapen(s) en/of munitie van categorie II en/of categorie III, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, en wel:
(in een woning aan de [adres 2] ):
- vier, althans een of meer, antitankwapen(s), en/of
- 45, althans een groot aantal automatische/(hand)vuurwapen(s), en/of
- 4825, althans een of meer (kogel)patro(o)n(en), en/of
- 66, althans een of meer, patroonmagazijn(en) /onderdelen van (vuur)wapen(s), en/of
(in een woning aan de [adres 3] ):
- een automatische vuurwapen, en/of
- 25, althans een groot aantal, patroonmagazijn(en), en/of
- 399, althans een of meer (kogel)patro(o)n(en), en/of
- 7, althans een of meer stroomstootwapen(s);
2
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2021 tot en met 14 juni 2022 te Amersfoort, en/althans (elders) in Nederland en/of in België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hem, verdachte en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen levensdelicten en/of ernstige geweldsdelicten en/of bedreigingen als bedoeld in de artikelen 287/289 en/of 302 en/of 285 van het Wetboek van Strafrecht en/of de artikelen 13 en/of 26 en/of 31 van de Wet wapens en munitie, en/althans het plegen van misdrijven;
3
hij op of omstreeks 14 juni 2022 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van een of meer misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving (telkens) een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten misdrijven als bedoeld in de artikelen 289/287 en/of 302 en/of 282 en/of 282a van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten: heimelijke bakens en/of bivakmutsen en/of materialen om af te luisteren en/of stroomstootwapens en/of tasers en/of ploertendoder(s) en/of observatiemateriaal (camera's) en/of handboeien en/of politiekleding en/of een automatisch vuurwapen (Uzi) en/of meerdere magazijnen en/of een hoeveelheid munitie bestemd tot het begaan van die/dat misdrijven/misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of (in verdachtes woning) voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
Gelet op de samenhang tussen de strafzaken van verdachte en zijn medeverdachten zal, met het oog op de leesbaarheid van het vonnis, verdachte hierna telkens worden aangeduid met verdachte of [verdachte] . De medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zullen worden aangeduid met hun achternamen.
Voornoemde verdachten zijn betrokken bij het opsporingsonderzoek van de landelijke recherche genaamd ‘26Woltz’. In november 2021 werd een proces-verbaal verstrekt door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) waarin onder meer stond dat [medeverdachte 1] de nieuwe moordmakelaar is uit de groep van [naam 1] (hiermee zou bedoeld worden [naam 1] ). [medeverdachte 1] zou in het bezit zijn van een groot geldbedrag en een lijst van mensen die geliquideerd moesten worden. Volgens de informatie zou [medeverdachte 1] al zijn begonnen met “de voorbereiding van iemand op die lijst” en zou hij op zoek zijn naar “hitters” en “spotters”. Naar aanleiding van deze informatie werd onderzoek 26Redcar gestart.
Tijdens een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] op 13 januari 2022 werd zijn Google Pixel telefoon aangetroffen en in beslag genomen. Uit onderzoek naar deze telefoon ontstond bij het onderzoeksteam het vermoeden dat [medeverdachte 1] betrokken was bij het voorbereiden en (mede)plegen van meerdere misdrijven, waaronder de poging tot liquidatie van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en het voorhanden hebben en overdragen van wapens en munitie. De informatie over de wapens en munitie is verstrekt aan het onderzoeksteam van onderzoek 26Romford, dat onderzoek deed naar een wapenopslag in [plaats 1] . Verder volgde uit berichten in de in beslag genomen telefoon van [medeverdachte 2] dat hij mogelijk ook betrokken was bij de aanslag op [slachtoffer] .
Uit de telefoon van [medeverdachte 1] bleek volgens het onderzoeksteam ook dat hij veelvuldig contact onderhield met zijn overbuurman [verdachte] , dat zij veel bij elkaar over de vloer kwamen en dat [medeverdachte 1] gebruik maakte van de bankrekening van [verdachte] . Bij de doorzoeking van de woning van [verdachte] op 14 juni 2022 werd een hoeveelheid wapens en munitie aangetroffen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig het ter zitting overgelegde requisitoir, wat betreft het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen verklaard dat [verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het in de woning aan de [adres 2] voorhanden hebben en het overdragen van één automatisch vuurwapen en één handvuurwapen en in de woning aan de [adres 3] aan het voorhanden hebben en het overdragen van een automatisch vuurwapen, 25 patroonmagazijnen, 399 kogelpatronen en zeven stroomstootwapens.
Verder heeft de officier van justitie het standpunt ingenomen dat de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, overeenkomstig haar ter zitting overgelegde pleitnota, het standpunt ingenomen dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van de eerste vier gedachtestreepjes van het onder 1 ten laste gelegde feit (de aangetroffen wapens en munitie aan de [adres 2] ), nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat [verdachte] deze wapens voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen. Wat betreft de aangetroffen wapens en munitie in de woning van [verdachte] heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat [verdachte] , vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs, dient te worden vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat [verdachte] vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van het deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van ernstige geweldsdelicten en liquidaties.
Tot slot heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] ook van het onder 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat waaruit blijkt dat er een daadwerkelijk misdadig doel aanwezig was.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Wapens en munitie in [plaats 1] en [plaats 2] (feit 1)
3.4.1.1 Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het behandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[medeverdachte 1] en [verdachte] woonden tegenover elkaar in containerwoningen aan de [adres 3] . Zij hadden in de periode van 22 december 2021 tot aan 14 juni 2022 veelvuldig contact en kwamen vrijwel dagelijks één of meerdere keren bij elkaar over de vloer.
Op een inbeslaggenomen telefoon van [medeverdachte 1] is een foto opgeslagen op 23 december 2021, waarop een persoon is te zien vanaf zijn schouders tot en met zijn voeten, met in zijn handen een zwartkleurig pistool en een automatisch vuurwapen, gelijkend op een Uzi. In de woning van [medeverdachte 1] is een soortgelijke jas aangetroffen als de jas die de persoon op de foto draagt. De foto is gemaakt in de woning van [verdachte] .
Op 14 juni 2022 is de woning van [verdachte] doorzocht. In de woning werden een automatisch vuurwapen van het merk/type IMI Uzi, 25 patroonmagazijnen, 401 kogelpatronen en zeven stroomstootwapens aangetroffen. Het aangetroffen automatische vuurwapen vertoont sterke gelijkenissen met het vuurwapen op de foto die op de telefoon van [medeverdachte 1] is opgeslagen op 23 december 2021.
[medeverdachte 1] heeft [verdachte] opgedragen om op 8 december 2021 wapens op te halen in [plaats 1] . [verdachte] is die dag met de trein afgereisd naar [plaats 1] .
Op 24 maart 2022 is in een berging aan de [adres 2] een grote hoeveelheid wapens en munitie aangetroffen. Het gaat om vier antitankwapens, 45 (automatische) vuurwapens, 4825 kogelpatronen en 66 patroonmagazijnen. De wapens en munitie waren verpakt in rugtassen, boodschappentassen en vuilniszakken.
3.4.1.2 De bewijsoverwegingen
Wapens en/of munitie in [plaats 1]
De rechtbank ziet zich, met betrekking tot de in de berging van de woning aan de [adres 2] aangetroffen wapens en munitie, voor de vraag gesteld of [verdachte] samen met (een) ander(en) een of meer (onderdelen van de) wapens en/of munitie voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen.
Om te komen tot een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van wapens en/of munitie is vereist dat de wapens en/of munitie zich bij of in de directe omgeving van [verdachte] bevonden, dat [verdachte] zich in zekere mate bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van die wapens en/of munitie en dat [verdachte] feitelijke macht had over die wapens en/of munitie.
De rechtbank overweegt dat [verdachte] ontkent dat hij iets met de aangetroffen wapens en munitie in [plaats 1] te maken heeft. Ter zitting heeft [verdachte] weliswaar verklaard dat hij op 8 december 2021 met de trein naar [plaats 1] is gegaan om daar wapens op te halen voor [medeverdachte 1] , maar dat hij, toen hij in [plaats 1] op het station was aangekomen, onverrichter zake weer met de trein naar huis is gegaan omdat hij toch geen wapens wilde ophalen. De verdediging heeft in dat kader onder meer gewezen op het feit dat uit het dossier volgt dat de telefoon van [verdachte] twee keer dezelfde mast aanstraalt in [plaats 1] , om zowel 22:50 uur als kort daarna om 22:58 uur, terwijl ook uit het dossier volgt dat het 22 minuten lopen is van het station in [plaats 1] naar de woning van [naam 2] .
De juistheid van het verweer kan door de rechtbank in het midden worden gelaten. Nu dit verweer niet strijdt met de bewijsmiddelen is de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid open gebleven dat de in de tenlastelegging genoemde wapens en munitie in [plaats 1] zich niet bij of in de directe omgeving van [verdachte] hebben bevonden. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben en/of overdragen van wapens en munitie in [plaats 1] . De rechtbank spreekt [verdachte] dan ook vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Wapens en/of munitie in Amersfoort
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij verantwoordelijk is voor de wapens en munitie die in zijn woning zijn aangetroffen. Die waren niet van hem, maar van iemand anders. De wapens en munitie zijn in één keer naar zijn woning gebracht. [verdachte] kreeg hiervoor een vergoeding.
De rechtbank is, op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen, van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van wapens en munitie in zijn woning aan de [adres 3] . De rechtbank komt tot een bewezenverklaring voor het voorhanden hebben van:
  • één automatisch vuurwapen merk IMI, type UZI. Dit vuurwapen valt onder categorie II onder 2 van de WWM;
  • 25 patroonmagazijnen van onbekend merk, model M16/AR15. Deze patroonmagazijnen vallen onder categorie III onder 1e van de WWM;
  • 399 kogelpatronen (62 patronen van het merk Sellier en Bellot, 98 patronen van het merk Barnaul.223 REM, 179 patronen .223 REM, 40 patronen kaliber 7.5x55mm NNY en 22 patronen van het merk CBC). Van de 399 kogelpatronen zijn 241 kogelpatronen gecategoriseerd als categorie III van de WWM;
  • zeven stroomstootwapens. Deze stroomstootwapens vallen onder categorie II onder 5o van de WWM.
De rechtbank merkt hierbij op dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat alle 399 ten laste gelegde kogelpatronen zijn onderzocht en gecategoriseerd. Gesteld noch gebleken is dat de niet onderzochte en gecategoriseerde kogelpatronen geen munitie van categorie III betreft. Nu de onderzochte kogelpatronen wel allemaal munitie van categorie III betreft, alle aangetroffen kogelpatronen zijn gefotografeerd, er geen afwijkingen worden vastgesteld tussen de wel en niet gecategoriseerde kogelpatronen op de foto’s en er ook anderszins geen aanknopingspunten in het dossier te vinden zijn om te komen tot een ander oordeel, houdt de rechtbank het ervoor dat alle aangetroffen kogelpatronen munitie van categorie III betreft.
Medeplegen
In het geval van ‘medeplegen’ moet vaststaan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen, die was gericht op het voorhanden hebben van wapens en/of munitie. De eisen van bewustheid, feitelijke macht en beschikkingsmacht gelden hier voor verdachte en zijn mededader(s).
De wapens en munitie zijn op 14 juni 2022 aangetroffen in de woning van [verdachte] . De woning van [verdachte] betreft een containerwoning die, volgens een zoekslag via Google, 19 m2 bedraagt. Nu [medeverdachte 1] en [verdachte] in de periode van 22 december 2021 tot aan 14 juni 2022 veelvuldig contact hadden en vrijwel dagelijks één of meerdere keren bij elkaar over de vloer kwamen, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en munitie die in de woning van [verdachte] lagen.
Verder stelt de rechtbank, op basis van de overeenkomsten tussen het postuur van de persoon op de foto van 23 december 2021 en het postuur van [medeverdachte 1] , de jas die de persoon op de foto draagt en de soortgelijke jas die bij [medeverdachte 1] is aangetroffen, alsmede de omstandigheid dat de foto op de telefoon van [medeverdachte 1] is aangetroffen, vast dat het niet anders kan dan dat het [medeverdachte 1] is die met de vuurwapens op de foto staat. Deze foto is genomen in de woning van [verdachte] en tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte] is een automatisch vuurwapen aangetroffen dat sterke gelijkenissen vertoont met het vuurwapen op de in de telefoon van [medeverdachte 1] opgeslagen foto.
Uit de hiervoor gedane vaststelling dat [medeverdachte 1] in de woning van [verdachte] vuurwapens heeft vastgehouden en daarmee op de foto is gezet, waarvan één wapen later in de woning van [verdachte] is aangetroffen, volgt dat [medeverdachte 1] feitelijke macht en de beschikking had over die wapens. De rechtbank ziet niet in dat dit anders zou zijn voor de overige wapens en munitie die zijn aangetroffen in de woning van [verdachte] .
De rechtbank acht kortom bewezen dat [medeverdachte 1] alle wapens en munitie die op 14 juni 2022 in de woning van [verdachte] zijn aangetroffen voorhanden heeft gehad.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, die was gericht op het voorhanden hebben van wapens en munitie.
Overdragen
De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] wapens en/of munitie heeft overgedragen. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende bewijs.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] samen met een ander een hoeveelheid wapens en munitie voorhanden had in zijn woning aan de [adres 3] .
3.4.2
Deelname aan een criminele organisatie (feit 2)
[verdachte] wordt ervan verdacht dat hij in de periode van 4 november 2021 tot en met 14 juni 2022 samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
Voor een veroordeling voor deelneming aan een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met, alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet (voorwaardelijk opzet is dus niet voldoende), dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Het opzet van verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van bovengenoemde misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van een verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
3.4.2.1 Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het behandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[medeverdachte 1] had via chats contact met onbekend gebleven personen met de gebruikersnamen ‘ [gebruikersnaam 1] ’, ‘ [gebruikersnaam 2] ’ en ‘ [gebruikersnaam 3] ’. Via de chat worden er opdrachten en instructies gegeven aan [medeverdachte 1] .
Zo volgt uit chats dat aan [medeverdachte 1] de opdracht is gegeven om een Turk te mishandelen en die mishandeling te filmen. [medeverdachte 1] laat op 11 januari 2022 aan [verdachte] weten dat ze die week een Turk gaan pakken. Op 12 januari 2022 wordt [gebruikersnaam 1] ongeduldig en vraagt aan [medeverdachte 1] wanneer hij video’s krijgt van de Turk. Hij wil vrijdagavond de video’s ontvangen. Later stuurt [gebruikersnaam 2] aan [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 1] één ding moet onthouden, namelijk dat ze geen croissantjes bakken, maar dat ze mensen zijn van de onderwereld. Als er wat gebeurt, dan is het “mondje dicht en tijd uitzitten”. Zij zijn in dit leven omdat ze mannen zijn. Ze zeggen misdaad loont niet, maar als je elke dag bij de Albert Heijn werkt voor € 1.110,-- per maand, dan ben je de helft kwijt aan boetes. [medeverdachte 1] weet dat als je je billen brandt, je op de blaren moet zitten en noemt daarbij de Italiaanse code “Omerta”. [gebruikersnaam 2] zegt dat [medeverdachte 1] één van hun is en dat ze hem niet als freelancer zien. Als er iets met [medeverdachte 1] zou gebeuren, dan wordt hij op een loonlijst gezet en krijgt hij nazorg. Hij krijgt dan maandelijks geld en zijn advocaten worden betaald. [medeverdachte 1] geeft hierop aan dat hij met hun is tot het einde en dat hij een groep van vijf soldaten heeft aangemaakt die naar de Turk gaan.
Diezelfde dag, 12 januari 2022, begint [medeverdachte 1] een gesprek met [medeverdachte 2] , die gebruikmaakt van het account ‘ [gebruikersnaam 4] ’. [medeverdachte 2] stuurt [medeverdachte 1] dat ze alles in één klap gaan doen. Ze proberen in één dag die gozer (de rechtbank begrijpt: de Turk) te rammen en die 15 barras (de rechtbank begrijpt: 1500 euro) te betalen. Hij heeft over de opdracht gehoord van [gebruikersnaam 2] . [medeverdachte 1] zegt dat ze eerst van de week die betaling regelen en dat ze vrijdag die Turk gaan pakken.
[medeverdachte 1] heeft een groepschat aangemaakt waarin [verdachte] , [medeverdachte 2] en twee onbekend gebleven personen met de gebruikersnamen ‘ [gebruikersnaam 5] ’ en ‘ [gebruikersnaam 6] ’ zitten. In deze groepschat stuurt [medeverdachte 1] dat het de bedoeling is dat er een Turk wordt mishandeld en dat die mishandeling moet worden gefilmd. Het plan is dat [gebruikersnaam 5] op vrijdag met de Turk gaat afspreken en dat de anderen dan in de auto zitten om hem klappen te geven. [medeverdachte 1] bepaalt dat [gebruikersnaam 5] weer de leiding heeft. Ze gaan met iedereen afrekenen.
Er wordt besproken dat ze dit niet moeten verpesten, omdat ze anders voor schut staan in de stad. Er zijn duidelijke spelregels. Als iemand de klus weigert of met hen als groep “fuckt”, dan krijgt diegene klappen. Ze moeten de naam krijgen dat er niet met ze te spotten valt. Mensen moeten niet denken dat ze de groep kunnen belazeren. Dit jaar gaan ze knallen. Er wordt afgerekend. Ze hebben als groep genoeg “pap en guns” (de rechtbank begrijpt: geld en wapens). De groep moet resultaten boeken. [medeverdachte 1] geeft aan dat zijn contacten hem veel gunnen en verwijst daarbij naar de groep 26Koper (de rechtbank begrijpt: het strafrechtelijk onderzoek 26Koper).
Als [medeverdachte 2] stuurt dat hij de vingers en handen van de Turk zal breken, wordt hij er door [medeverdachte 1] op gewezen dat dat niet de opdracht is en dat de Turk gewoon een paar tikken moet krijgen, zodat hij de volgende keer gewoon betaalt. De groep moet naar de instructies luisteren. Als ze dat doen dan kunnen ze grote klussen krijgen en kan er als groep geïnvesteerd worden.
De Google Pixel telefoon van [medeverdachte 1] is in de periode van 15 februari 2022 tot en met 14 juni 2022, elf keer gewisseld van simkaart en telefoonnummer, en de Google Pixel telefoon van [verdachte] zes keer. In een chatgesprek van 12 januari 2022 stuurt [medeverdachte 1] aan [verdachte] dat [verdachte] zo’n speciale telefoon krijgt, een PGP telefoon. De volgende dag vraagt [medeverdachte 1] aan [gebruikersnaam 2] waar hij zo’n VPN telefoon kan kopen voor [verdachte] . [medeverdachte 1] wil de groep allemaal dezelfde telefoon geven, zodat ze het gevoel krijgen dat ze er bij horen en dat ze één zijn. [gebruikersnaam 2] geeft hierop aan dat ze voor [verdachte] en [gebruikersnaam 6] dezelfde telefoon gaan regelen als die [medeverdachte 2] ook heeft.
[medeverdachte 1] en [verdachte] woonden schuin tegenover elkaar en kwamen dagelijks, soms meerdere malen, bij elkaar over de vloer. In chatgesprekken gaf [medeverdachte 1] [verdachte] opdrachten om wapens te gaan halen vanaf een andere (stash)locatie en om naar afspraken te gaan. Als hiervan sprake was hield [medeverdachte 1] zowel contact met degene waar de wapens vandaan gehaald moesten worden of met wie de afspraak zou plaatshebben, als met de opdrachtgever die hierom had verzocht. Op 8 december 2021 is [verdachte] in opdracht van [medeverdachte 1] naar [plaats 1] gestuurd om twee wapens op te halen. Op 9 januari 2022 geeft [medeverdachte 1] aan [verdachte] de opdracht om op 10 januari 2022 om 08:00 uur naar een rustige plek in Soest moet gaan en dat hij een bigshopper of grote sporttas moet meenemen. [medeverdachte 1] geeft daarbij de instructies dat [verdachte] alert moet zijn, dat hij ervoor moet zorgen dat hij niet wordt gevolgd en dat hij er niet rechtstreeks heen moet rijden, maar dat hij zigzagweggetjes moet nemen. De volgende dag laat [verdachte] weten dat hij op de afgesproken plek is, waarna [medeverdachte 1] dit weer doorgeeft aan (een) ander(en).
Zodra de opdracht om wapens te halen voltooid is, worden er foto’s gemaakt van de wapens en die worden ter controle naar de opdrachtgever gestuurd. Dergelijke foto’s zijn ook op de telefoon van [medeverdachte 1] aangetroffen.
In een gesprek op 12 januari 2022 stuurt [medeverdachte 1] aan [verdachte] dat hij het als een hechte groep moet zien. Op de vraag of [verdachte] bij de groep wil horen reageert [verdachte] door te zeggen dat dat van de “jobs” afhangt. Hierop geeft [medeverdachte 1] aan dat er voor [verdachte] eigenlijk geen weg meer terug is, nu [verdachte] al klussen heeft gedaan. [verdachte] is nu één van hen. [verdachte] vraagt aan [medeverdachte 1] of hij nu niet meer kan zeggen dat hij deze klussen niet meer wil doen. [medeverdachte 1] geeft aan dat [verdachte] geen mensen koud hoeft te maken (de rechtbank begrijpt: liquideren) en dat hij ook niet naar het buitenland hoeft. Hij moet er wel rekening mee houden dat hij mee moet met andere klussen, zoals mensen meenemen en rammen, oftewel het “echte soldatenwerk”. [verdachte] is door de drie “tories” (de rechtbank begrijpt: klussen) die hij heeft gedaan al een soldier. Hij moet de knop omzetten en dan gaat hij zien dat het “pap” (de rechtbank begrijpt: geld) oplevert. [verdachte] moet paraat zijn voor de klussen die gaan komen. Het zijn geen spelletjes. De groep is één familie die elkaar vertrouwt. [verdachte] moet proberen de groep omhoog te krikken. Ze moeten er voor elkaar zijn als een hechte vriendengroep, zodat ze binnenkort “doekoe” (de rechtbank begrijpt: geld) gaan verdienen. De groep helpt elkaar als familie tot in de dood en erna. [medeverdachte 1] benadrukt dat [verdachte] de code moet begrijpen. De groep moet als geheel vooruit moet komen en ze moeten groot worden, zodat ze grote klussen kunnen gaan doen. De groep zal 24/7 achter [verdachte] staan, alleen moet hij de knop omzetten en ervoor gaan. De leeuw in [verdachte] moet wakker worden. Hij heeft het volgens [medeverdachte 1] in zich. [verdachte] geeft aan dat [medeverdachte 1] gelijk heeft en stemt ermee in.
In andere chatgesprekken tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] geeft [medeverdachte 1] [verdachte] opdracht om hem eten te brengen, geld te geven en naar de kapper te brengen. In een gesprek van 1 juni 2022 zegt [medeverdachte 1] dat [verdachte] een rekeningnummer voor hem moet regelen, zodat [medeverdachte 1] daar geld op kan storten.
In een gesprek van 6 juni 2022 zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] : “Bro laat die kk smileys voor je. Want ik haal je tanden uit je mond. Als je denkt te praten over mij tegen mensen”.
In de woning van [verdachte] zijn op 14 juni 2022 wapens en munitie aangetroffen. De rechtbank acht bewezen (zoals hiervoor overwogen bij de bespreking van feit 1) dat [medeverdachte 1] deze samen met [verdachte] voorhanden heeft gehad. Er zijn goederen aangetroffen die kunnen worden gebruikt bij het observeren van personen of zaken, zoals camera’s, en goederen die kunnen worden gebruikt om te dreigen, te verwonden of te doden, zoals bivakmutsen, machetes, handboeien, stroomstootwapens, hamers, ploertendoders, handschoenen en politie-uniformen.
Ook in de woning waar [medeverdachte 2] verbleef worden op 14 juni 2022 drie Glock pistolen aangetroffen. Op deze wapens wordt DNA-materiaal aangetroffen van [medeverdachte 2] en van [verdachte] .
3.4.2.2 De bewijsoverwegingen
Op basis van het voorgaande, in samenhang met de rest van het dossier, is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen (onder meer) [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . Zij vormden (een onderdeel van) een organisatie die tot oogmerk had het plegen van liquidaties, (ernstige) geweldsmisdrijven en het voorhanden hebben van wapens. Binnen deze organisatie was er een zeker werkwijze en die was als volgt.
Door iemand in de organisatie (of de overkoepelende organisatie) werd een verzoek gedaan of opdracht gegeven om een strafbaar feit te plegen. Er was daarbij vermoedelijk sprake van een hoofdopdrachtgever, die bij de personen die lager in de organisatie staan niet bekend was. [medeverdachte 1] nam als ‘makelaar’ opdrachten aan van onder andere [gebruikersnaam 3] , [gebruikersnaam 1] en [gebruikersnaam 2] . [medeverdachte 1] regelde vervolgens uitvoerders, de “soldaten”. Het gaat dan vaak om een groepje van drie of vier soldaten, van wie één op straat tijdens de voorbereiding en/of uitvoering met de makelaar blijft communiceren. In het geval van de poging tot liquidatie van [slachtoffer] was [medeverdachte 2] een van de soldaten en stond hij daarover in direct contact met [medeverdachte 1] . Bij het mishandelen van de “Turk” waren dit [verdachte] , [medeverdachte 2] , [gebruikersnaam 5] en [gebruikersnaam 6] , waarbij [gebruikersnaam 5] de leiding kreeg over de klus. [verdachte] werd verder ook ingezet voor hand- en spandiensten, zoals het ophalen van wapens van andere locaties, het in zijn woning opslaan van wapens, munitie en andere spullen die gebruikt kunnen worden bij het plegen van misdrijven en het regelen van een bankrekening zodat [medeverdachte 1] daar geld mee kon overmaken.
De vergoeding die de uitvoerders kregen werd bepaald door de opdrachtgevers.
[medeverdachte 1] stond in verbinding met de opdrachtgevers via Google Pixel telefoons. Ook de overige leden van de organisatie kregen deze telefoons door de organisatie verstrekt. [medeverdachte 1] zorgde ervoor dat zijn soldaten ook zo’n telefoon kregen. Ze communiceerden met elkaar door te chatten via Matrix accounts.
Tijdens voorbereidingshandelingen en uitvoering van de opdracht vond er geregeld terugkoppeling plaats van de soldaten naar [medeverdachte 1] als makelaar en van [medeverdachte 1] naar de opdrachtgever. Veelal besloot de opdrachtgever over het moment van uitvoering. [medeverdachte 1] stond tussen de opdrachtgever en de soldaten in. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 1] druk uitoefende op [verdachte] en [medeverdachte 2] . Het was [medeverdachte 1] die bepaalde wat er moest gebeuren en hoe dat moest gebeuren.
Uit de bij [verdachte] aangetroffen spullen, die hierna onder feit 3 nader worden besproken, valt op te maken dat het de bedoeling was dat de slachtoffers werden getraceerd door het inzetten van middelen, zoals plaatsbepalingsapparatuur.
Dat een opdracht is uitgevoerd moet worden bewezen door het tonen van foto’s, video’s of berichtgeving waarin het strafbare feit door de media wordt beschreven. Dit werd via de makelaar aan de opdrachtgever gestuurd. Opvallend is verder dat ook vaak vuurwapens werden gefotografeerd. Het lijkt erop dat alles voor de opdrachtgever werd vastgelegd ter controle van de makelaar en de soldaten.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat er sprake was van een organisatie. Dat deze organisatie het oogmerk had om meerdere strafbare feiten te plegen, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de chatgesprekken waarin wordt gesproken over het opbouwen van een naam, waardoor ze grotere klussen kunnen doen. Dat deze klussen strafbare feiten inhouden volgt bijvoorbeeld uit de opdracht om de Turk te mishandelen en het opslaan van wapens en munitie. Daarnaast wordt door [gebruikersnaam 2] duidelijk gemaakt dat ze mensen zijn van de onderwereld en dat als er wat gebeurt, ze “hun mondje dicht moeten houden en hun tijd moeten uitzitten” (de rechtbank begrijpt: hun gevangenisstraf uitzitten).
Zoals hiervoor uiteengezet hebben [medeverdachte 1] , als makelaar, en [verdachte] en [medeverdachte 2] , als soldaten, deelgenomen aan de criminele organisatie en hadden zij een eigen aandeel in het plegen van de strafbare feiten.
Resumerend
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] samen met (onder andere) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , in wisselende samenstellingen, gedurende een periode van ruim zeven maanden, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van levensdelicten, (ernstige) geweldsmisdrijven en bedreigingen en het voorhanden hebben van wapens en munitie.
3.4.3
Voorbereiding van een ernstig misdrijf (feit 3)
3.4.3.1 Vaststelling van de feiten en omstandigheden
Op 14 juni 2022 zijn in de woning van [verdachte] een baken, bivakmutsen, machetes, handboeien, stroomstootwapens, mokers, klauwhamers, ploertendoders, handschoenen, camera’s, politie-uniformen, diverse soorten munitie, magazijnen en een automatisch vuurwapen (Uzi) aangetroffen.
3.4.3.2 De bewijsoverwegingen
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij de aangetroffen voorwerpen voorhanden had ter voorbereiding van levensdelicten, (zware) mishandelingen en gijzelingen. Om te komen tot een bewezenverklaring moet komen vast te staan dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen bestemd waren tot het begaan van voornoemde misdrijven. Daartoe dient te worden beoordeeld of de voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had. Voldoende is dat uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat de bewezen verklaarde gedragingen van de verdachte strekten ter voorbereiding van dat misdrijf en dat zijn opzet op het begaan daarvan was gericht.​
Uit de onder de hierboven (onder feit 1 en feit 2) vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat [verdachte] , samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] deelnam aan een criminele organisatie die onder meer tot oogmerk had het plegen van levensdelicten, (ernstige) geweldsmisdrijven en bedreigingen. Zo werden er voorbereidingen getroffen om een Turk te mishandelen en dit te filmen. Uit chatberichten tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] volgt dat [verdachte] wist welke klussen hij voor de organisatie moest uitvoeren, namelijk mensen meenemen en rammen (de rechtbank begrijpt: ontvoeren/gijzelen en mishandelen), en dat hij al drie klussen had gedaan. [verdachte] wist dat de organisatie zich bezighield met ernstigere geweldsklussen. [medeverdachte 1] antwoordt immers naar [verdachte] : “je hoef geen mensen koud the makken dat vroeg je daar houden we rekening mee”.
De rechtbank is van oordeel dat het baken, de bivakmutsen, de stroomstootwapens, de ploertendoders, het observatiemateriaal (camera’s), de handboeien, de politiekleding, meerdere magazijnen, een hoeveelheid munitie en een automatisch vuurwapen gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig kunnen zijn voor levensdelicten, (ernstige) geweldsmisdrijven en gijzelingen. Uit de deelname van [verdachte] aan de criminele organisatie leidt de rechtbank af dat de verdachte ten tijde van het voorhanden hebben daarvan het misdadige doel voor ogen had. De rechtbank acht daarom bewezen dat de middelen bestemd waren tot het begaan van die misdrijven.
Medeplegen
Tot slot dient de rechtbank te beoordelen of er sprake was van medeplegen. De betrokkenheid bij een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is. Immers heeft [verdachte] verklaard dat de wapens, munitie en overige voorwerpen van iemand anders waren en dat die goederen op twee verschillende momenten door (een) ander(e) perso(o)n(en) naar zijn woning zijn gebracht. [verdachte] kreeg hiervoor een vergoeding. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en deze andere (onbekend gebleven) personen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] zich, samen met een ander of anderen, schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen, met uitzondering van de materialen om af te luisteren, die bestemd waren tot het begaan van de in de tenlastelegging genoemde misdrijven.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 8 december 2021 tot en met 14 juni 2022 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, wapen(s) en/of munitie van categorie II en/of categorie III, voorhanden heeft gehad, en wel:
(in een woning aan de [adres 3] ):
- een automatische vuurwapen, en
- 25 patroonmagazijnen, en
- 399 ( kogel)patronen, en
- 7 stroomstootwapens;
2
hij in de periode van 4 november 2021 tot en met 14 juni 2022 te Amersfoort en elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hem, verdachte en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van levensdelicten en/of ernstige geweldsdelicten en/of bedreigingen als bedoeld in de artikelen 302 en/of 285 van het Wetboek van Strafrecht en/of de artikelen 13 en/of 26 en/of 31 van de Wet wapens en munitie;
3
hij op 14 juni 2022 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ter voorbereiding van een of meer misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten misdrijven als bedoeld in de artikelen 289/287 en/of 302 en/of 282 en/of 282a van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk voorwerpen, te weten: een heimelijke baken en bivakmutsen en stroomstootwapens en ploertendoders en observatiemateriaal (camera's) en handboeien en politiekleding en een automatisch vuurwapen (Uzi) en meerdere magazijnen en een hoeveelheid munitie bestemd tot het begaan van die misdrijven, (in verdachtes woning) voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 26 en 55 WWM, het onder 2 bewezenverklaarde in artikel 140 Sr en het onder 3 bewezenverklaarde in artikel 46 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
de misdrijven:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2˚;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 3
het misdrijf:
medeplegen van voorbereiding van het plegen van een misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten overtreding van de artikelen 289, 287, 302, 282 en 282a van het Wetboek van Strafrecht terwijl de dader opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van die misdrijven voorhanden heeft.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten te veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 730 dagen, waarvan 149 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. De CoVa-training kan komen te vervallen, maar als aanvullende bijzondere voorwaarde dient aan verdachte te worden opgelegd dat hij inzicht en openheid geeft met betrekking tot zijn sociale netwerk. Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf gevorderd voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen jeugddetentie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de straftoemeting verzocht het adolescentenstrafrecht toe te passen. Verder heeft de raadsvrouw verzocht aan [verdachte] een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de tijd die [verdachte] in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en voor het overige een voorwaardelijke straf met een proeftijd en bijzondere voorwaarden. Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van de strafbare feiten
[verdachte] heeft ruim zeven maanden deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van zeer ernstige misdrijven, zoals levensdelicten en geweldsdelicten. Het deelnemen aan een criminele organisatie heeft een ontwrichtend effect op de samenleving en vormt daarvoor een grote bedreiging. Deelnemers aan een criminele organisatie stellen zich buiten de wet en nemen het heft in eigen handen. Door (leden van) de criminele organisatie waaraan [verdachte] deelnam, en die in wisselende samenstellingen opereerde, is onder andere geprobeerd [slachtoffer] te vermoorden en zijn diverse mishandelingen voorbereid.
De organisatie opereerde op een professionele wijze. [medeverdachte 1] had daarin ten aanzien van [verdachte] een aansturende rol en werd als ‘makelaar’ gezien. Hij nam van opdrachtgevers diverse opdrachten aan om geweldsklussen uit te voeren. Deze opdrachten werden vervolgens door [medeverdachte 1] verder uitgezet onder zowel leden van de criminele organisatie, zoals [verdachte] , als andere “soldaten”. Voor deze “klussen” werden wapens en andere benodigdheden geregeld, die onder andere werden opgeslagen in de woning van [verdachte] . Binnen de organisatie werd gecommuniceerd via Google Pixel en PGP telefoons en de deelnemers waanden zich onbespied. Uit de aangetroffen communicatie doemt een zeer verontrustend beeld op van een gewetenloze organisatie die het plegen van levensdelicten en ernstige geweldsmisdrijven ziet als normale werkzaamheden waarmee snel veel geld te verdienen valt en waarbij een mensenleven in hun ogen kennelijk niets waard is. De kans dat een langdurige gevangenisstraf moet worden uitgezeten wordt op de koop toegenomen. Hoewel [verdachte] , in verhouding tot andere leden van organisatie, daarin een beperkte rol heeft gehad, rekent de rechtbank hem zwaar aan dat hij hierin een aandeel heeft gehad.
Persoon van de verdachte
Uit het strafblad van 11 april 2024 blijkt dat [verdachte] niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Over [verdachte] zijn op 6 januari 2023, 31 augustus 2023 en 21 september 2023 reclasseringsrapporten opgemaakt. Uit deze rapporten komt het beeld naar voren dat [verdachte] tijdens zijn jeugd veel problemen heeft gekend, waarin met name zijn psychiatrische moeder een dictatoriale rol speelde. Zowel [verdachte] als de rest van het gezin waren slachtoffer van de mentale en fysieke mishandelingen van zijn moeder. Zijn moeder is uiteindelijk uit huis gezet en mocht niet meer voor haar kinderen zorgen. In april 2021 overleed zijn vader, waardoor [verdachte] zijn ouderlijk huis moest verlaten. Hij kwam te wonen in een containerwoning aan de [adres 3] . Daar leerde hij zijn overbuurman, [medeverdachte 1] , kennen. Bij de reclassering bestaat de indruk dat [verdachte] zich met name tijdens de ten laste gelegde feiten makkelijk negatief heeft laten beïnvloeden en weinig tot geen weerstand wist te bieden tegen het al dan niet (deels) negatieve sociaal netwerk. Begeleiding van een volwassene bleek noodzakelijk om een vinger aan de pols te houden, maar ook met betrekking tot het organiseren van praktische zaken. Hoewel de reclassering van mening is dat [verdachte] in staat is om eigen afspraken na te komen, heeft hij nog altijd wat meer ondersteuning nodig om het overzicht te bewaren en stappen in de juiste richting te zetten voor wat betreft het regelen van een woning, werk/scholing en/of financiën. Dit, naast het feit dat [verdachte] een ‘first offender’ is, pleit volgens de reclassering voor het toepassen van jeugdstrafrecht, maar de reclassering ziet geen noodzaak voor begeleiding bij de jeugdreclassering. De reclassering adviseert dan ook het jeugdstrafrecht toe te passen, met begeleiding binnen de volwassen reclassering. Bij het opleggen van het jeugdstrafrecht is in dit geval Amersfoort de verantwoordelijke gemeente voor het indiceren van zorg.
Uit een e-mail die de rechtbank op 29 april 2024 van [naam 3] , woonbegeleider bij [locatie] , heeft ontvangen volgt dat [verdachte] sinds 15 januari 2024 op een begeleid wonen locatie van [locatie] woont. [verdachte] werkt vanaf het begin goed mee, stelt zich open voor begeleiding en werkt hard aan het behalen van zijn doelen. [verdachte] houdt zich aan alle bijzondere voorwaarden en vanuit [locatie] spreken ze over [verdachte] als een voorbeeldcliënt. Als [verdachte] terug moet naar de gevangenis zal dit veel negatieve gevolgen hebben, zoals het verliezen van zijn woonplek, het kwijtraken van zijn baan en hij zal ook op de andere leefgebieden volledig terugvallen.
[reclasseringswerker] (hierna: [reclasseringswerker] ), reclasseringswerker, deelde ter zitting mee dat [verdachte] de Cognitieve Vaardigheidstraining (CoVa) goed heeft afgerond. [verdachte] is meer volwassen aan het worden, neemt verantwoordelijkheid in zijn werk en komt afspraken met de toezichthouder en bij begeleid wonen na. Hij is aangemeld voor behandeling en staat op de wachtlijst. Deze behandeling is een vervolg op de CoVa en is gericht op delictpreventie, delictanalyse, bewustwording, beïnvloedbaarheid en er wordt gekeken naar het sociaal netwerk. [verdachte] is fulltime aan het werk en heeft structuur. Hij is aangemeld als buitencategorie cliënt (BCC), omdat er in dit soort zaken vaak geen sprake is van reclasseringstoezicht. Wat betreft oplegging van bijzondere voorwaarden blijft [reclasseringswerker] bij de bijzondere waarden zoals die in het rapport van 21 september 2023 door haar zijn geadviseerd en door de rechtbank als schorsingsvoorwaarden zijn opgelegd, met uitzondering van de CoVa, nu die al is afgerond.
Strafoplegging
Verdachte was ten tijde van de gepleegde feiten 18 jaar oud. De rechtbank overweegt dat er voor de toepassing van het jeugdstrafrecht bij een adolescent onder meer gekeken wordt naar de persoonlijkheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. Op grond van hetgeen in de rapporten en tijdens de behandeling ter zitting over [verdachte] naar voren is gekomen, acht de rechtbank toepassing van het jeugdstrafrecht aangewezen.
Bij het bepalen van de straf weegt de rechtbank mee dat de straf meer gericht moet zijn op gedragsbeïnvloeding, resocialisatie en het voorkomen van recidive en minder op vergelding. Voor de hoogte van de straf weegt de rechtbank mee dat [verdachte] geen prominente rol had binnen de criminele organisatie. Zijn woning werd gebruikt als opslaglocatie en hij verrichtte diverse hand- en spandiensten voor [medeverdachte 1] . Het is voor de rechtbank duidelijk dat [verdachte] daarbij door [medeverdachte 1] is beïnvloed, door hem werd aangestuurd en door hem onder druk werd gezet. Er was sprake van een duidelijke machtsverhouding. Verder weegt de rechtbank mee dat [verdachte] wel enige grenzen heeft aangegeven in zijn ‘soldatenwerk’. Zo wilde hij geen ‘mensen koud maken’(de rechtbank begrijpt liquideren) en niet naar het buitenland voor klussen.
[verdachte] is sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis op de goede weg en verkeert momenteel in een stabiele situatie, maar heeft hierin wel begeleiding nodig.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste jeugddetentie voor de duur van 730 dagen, waarvan 149 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is. De rechtbank legt die straf dan ook aan hem op, met aan het voorwaardelijke deel van de detentie de bijzondere voorwaarden gekoppeld die ook als schorsingsvoorwaarden aan hem zijn opgelegd, met uitzondering van de CoVa training en met de aanvullende voorwaarde dat [verdachte] inzicht en openheid geeft met betrekking tot zijn sociale netwerk. Daarnaast zal de rechtbank, vanwege de ernst van de gepleegde feiten, ook een werkstraf opleggen voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen jeugddetentie.
Redelijke termijn
De raadsvrouw heeft betoogd dat de redelijke termijn is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het OM een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op het moment dat verdachte in verzekering is gesteld. Dit was op 14 juni 2022. De termijn tussen 14 juni 2022 en de datum waarop dit vonnis wordt gewezen bedraagt twee jaren en één maand. De zaak van verdachte maakt onderdeel uit van meerdere grote onderzoeken met meerdere verdachten, die op verschillende momenten zijn opgespoord, aangehouden en in verzekering zijn gesteld. De zaak tegen verdachte is gelijktijdig met die van zijn medeverdachten behandeld. Tijdens de behandeling van de zaak door de rechtbank is – veelal op verzoek van raadslieden van medeverdachten – uitgebreid aanvullend onderzoek verricht, deels in de Dominicaanse Republiek.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de bijzondere omstandigheden in deze zaak, te weten de omvang en complexiteit van de opsporingsonderzoeken, de omstandigheid dat er onderzoek in en uitwisseling van onderzoeksresultaten met het buitenland moest plaatsvinden, de gelijktijdige berechting van de strafzaken tegen [verdachte] en zijn medeverdachten en de door de verdediging ingediende verzoeken waardoor vertraging van het onderzoek ter terechtzitting is opgetreden, dat de redelijke termijn niet is overschreden.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en de artikelen 47, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77aa en 77gg Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
de misdrijven:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2˚;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 3
het misdrijf:
medeplegen van voorbereiding van het plegen van een misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten overtreding van de artikelen 289, 287, 302, 282 en 282a van het Wetboek van Strafrecht terwijl de dader opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van die misdrijven voorhanden heeft;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
730 (zevenhonderddertig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
149 (honderdnegenenveertig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende bijzondere voorwaarden
niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd zal blijven melden bij Reclassering Nederland, zo frequent die instelling dat noodzakelijk acht;
- zich onder ambulante behandeling stelt van forensische polikliniek De Waag of soortgelijke ambulante (forensische) zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, indien uit de CoVa of wel het toezicht blijkt dat dit geïndiceerd is. Waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt;
- verblijft bij [locatie] in [plaats 2] of een soortgelijke instelling voor begeleid/beschermd of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- meewerkt aan ambulante begeleiding bij een nader te bepalen instelling, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact opnemen, zoeken of hebben met:
a. [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1999 in [geboorteplaats 2] ,
b. [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2000 in onbekend,
c. [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2002 in [geboorteplaats 3] ,
d. [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum 5] 2001 in [geboorteplaats 4] ,
e. [naam 4] , geboren op [geboortedatum 6] 1992 in [geboorteplaats 5] ,
f. [naam 2] , geboren op [geboortedatum 7] 1977 in [geboorteplaats 6] ,
zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of scholing met een vaste structuur;
- zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voorde controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
- de reclassering inzicht geeft in zijn sociaal netwerk met als doel om dit zo goed mogelijk te kunnen monitoren en in te kunnen spelen op eventuele risico’s hieromtrent;
- draagt de (volwassen)reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot een
werkstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
200 (tweehonderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. N.J.C. Monincx en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Folkerts, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024.