ECLI:NL:RBOVE:2024:3796

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
71.326062.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot moord en handelen in drugs met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

Op 16 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot moord en het handelen in drugs. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van poging tot moord op een slachtoffer, waarbij de verdachte samen met medeverdachten naar de Dominicaanse Republiek was gereisd om het slachtoffer te liquideren. Tijdens de uitvoering van deze liquidatie heeft de verdachte meerdere keren op het slachtoffer geschoten, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten een rolverdeling hadden en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een periode van tien maanden schuldig heeft gemaakt aan het bereiden, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 jaren, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die aanzienlijke medische kosten en immateriële schade heeft geleden door de aanslag op zijn leven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71.326062.22 (P)
Datum vonnis: 16 juli 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats],
nu verblijvende in de P.I. [locatie].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7, 13 en 27 mei 2024 en van 2 juli 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie (hierna ook in enkelvoud aangeduid als officier van justitie) en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. Y.A. Samseij en raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaten in Amsterdam, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) door mr. K.C. van Hoogmoed, advocaat te Haarlem, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 4 januari 2022, althans in de periode van 1 november 2021 tot en met 4 januari 2022, in Nederland en/of de Dominicaanse Republiek, samen met (een) ander(en) of alleen, heeft geprobeerd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven
(primair), dan wel dat verdachte daaraan medeplichtig is geweest
(subsidiair), althans dat verdachte de (poging tot) moord/doodslag op [slachtoffer] samen met (een) ander(en) heeft voorbereid
(meer subsidiair);
feit 2:in de periode van 25 augustus 2022 tot en met 28 juni 2023, samen met (een) ander(en) of alleen, opzettelijk cocaïne heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 4 januari 2022, althans in of omstreeks de periode van 1 november 2021 tot en met 4 januari 2022 te Lelystad, Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of in de Dominicaanse Republiek tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer] (Nederlandse nationaliteit) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven die [slachtoffer] heeft/hebben (op)gezocht/benaderd en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op/in het lichaam/hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat een of meer onbekende perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 1 november 2021 tot en met 4 januari 2022 te Lelystad, Rotterdam en/of elders in Nederland en/of in de Dominicaanse Republiek tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter uitvoering van het door die onbekende perso(o)n(en) voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer] (Nederlandse nationaliteit) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven die [slachtoffer] heeft/hebben (op)gezocht/benaderd en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op/in het lichaam/hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 november 2021 tot en met 4 januari 2022 te Lelystad, Rotterdam en/of elders in Nederland en/of in de Dominicaanse Republiek opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen,
inlichtingen heeft verschaft door
- een (vuur)wapen en/of een scooter en/of een auto aan te schaffen en/althans/(vervolgens) dat (vuur)wapen en/of die scooter en/of die auto aan die onbekende perso(o)n(en) ter beschikking te stellen en/of
- ( de verblijfplaats van) die [slachtoffer] op te zoeken en/of (vervolgens) die [slachtoffer] te volgen en/of te observeren en/of die aldus verkregen informatie aan die onbekende perso(o)n(en) te verstrekken, en/of
- die onbekende perso(o)n(en) naar en/of van de plaats van het misdrijf te vervoeren/brengen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode van 1 november 2021 tot en met 4 januari 2022 te Lelystad, Rotterdam en/of elders in Nederland en/of in de Dominicaanse Republiek tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een (poging tot) moord/doodslag op [slachtoffer] (als bedoeld in de artikelen 287/289 Wetboek van Strafrecht) opzettelijk een of meer voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten:
(in de Dominicaanse Republiek) een (vuur)wapen en/of een (vlucht)auto en/of een scooter heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden gehad;
2
Hij in of omstreeks de periode van 25 augustus 2022 tot en met 28 juni 2023 te Lelystad, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en althans zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging op een aantal onderdelen niet voldoet aan het in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) besloten liggende vereiste van voldoende duidelijkheid. Dit gebrek kleeft volgens de verdediging aan het onder 2 tenlastegelegde. De verdediging heeft ter onderbouwing van haar standpunt meerdere uitspraken aangehaald.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 261 Sv vereist dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het feit zou zijn begaan. Daarnaast is vereist dat de dagvaarding de omstandigheden vermeldt waaronder het feit zou zijn begaan. Het moet voor alle procesdeelnemers duidelijk zijn waar de beschuldiging zich tegen richt. De verdachte moet weten waartegen hij zich heeft te verdedigen.
Bij de beoordeling of de tenlastelegging een opgave van de feiten behelst, komt het er uiteindelijk op aan of het aan de hand van de in de tenlastelegging gebezigde woorden, bezien tegen de achtergrond van het procesdossier, voldoende duidelijk is welke feitelijke gedragingen onderdeel van het strafbare feit zouden moeten uitmaken dat verdachte wordt verweten.
De rechtbank is van oordeel dat de tekst van de tenlastelegging ruim geformuleerd is en dat er handelingen worden beschreven die niet goed te verenigen zijn met cocaïne, zoals “telen”. De rechtbank is echter van oordeel dat nu de tenlastelegging een specifieke periode betreft, ziet op handelingen ten aanzien van cocaïne en het feit dat zich in het procesdossier slechts één zaaksdossier bevindt dat ziet op drugs, het voor de verdediging voldoende duidelijk is op welke feitelijke gedragingen de tenlastelegging ziet. Deze zijn ook ter zitting besproken en verdachte heeft hierop kunnen reageren.
De tenlastelegging ten aanzien van feit 2 is, naar het oordeel van de rechtbank, voldoende feitelijk en voldoet aan de door de wet gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding, ook voor het overige, geldig is.
3.2
Overige voorvragen
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Gelet op de samenhang tussen de strafzaken van verdachte en zijn medeverdachten zal, met het oog op de leesbaarheid van het vonnis, verdachte hierna telkens worden aangeduid met verdachte of [verdachte]. De medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zullen worden aangeduid met hun achternamen.
Voornoemde verdachten zijn betrokken bij het opsporingsonderzoek van de landelijke recherche genaamd ‘26Woltz’. In november 2021 werd een proces-verbaal verstrekt door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) waarin onder meer stond dat [medeverdachte 1] de nieuwe moordmakelaar is uit de groep van [naam 1] (hiermee zou bedoeld worden [naam 1]). [medeverdachte 1] zou in het bezit zijn van een groot geldbedrag en een lijst van mensen die geliquideerd moesten worden. Volgens de informatie zou [medeverdachte 1] al zijn begonnen met “de voorbereiding van iemand op die lijst” en zou hij op zoek zijn naar “hitters” en “spotters”. Naar aanleiding van deze informatie werd onderzoek 26Redcar gestart.
Tijdens een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] op 13 januari 2022 werd zijn Google Pixel telefoon aangetroffen en in beslag genomen. Uit onderzoek naar deze telefoon ontstond bij het onderzoeksteam het vermoeden dat [medeverdachte 1] betrokken was bij het voorbereiden en (mede)plegen van meerdere misdrijven, waaronder de poging tot liquidatie van [slachtoffer]. Verder volgde uit berichten in de telefoon dat [medeverdachte 2] mogelijk ook betrokken was bij de aanslag op [slachtoffer].
Ten behoeve van het onderzoek naar de aanslag op [slachtoffer] werden op 18 oktober 2022 camerabeelden van twee mannen op een motorfiets (hierna ook wel motorscooter genoemd) in de Dominicaanse Republiek getoond in het programma Opsporing Verzocht. Op 25 oktober 2022 ontving het onderzoeksteam een TCI proces-verbaal waarin Damian uit Lelystad werd herkend als de persoon die achterop de motorscooter zat.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig het ter zitting overgelegde requisitoir, het standpunt ingenomen dat de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, overeenkomstig de ter zitting overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde poging tot moord, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om te komen tot een bewezenverklaring. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat [verdachte] de persoon is die op de scooter heeft gezeten en vervolgens op [slachtoffer] heeft geschoten.
Wat betreft het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdediging ten aanzien van de bewezenverklaring geen standpunt ingenomen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Poging liquidatie van [slachtoffer] (feit 1)
4.4.1.1 Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het behandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 4 januari 2022, omstreeks 13:30 uur, reed [slachtoffer] in een witte Hyundai Tucson, met het kenteken [kenteken], door de Calle Duarte in Las Terrenas (Dominicaanse Republiek), waar hij werd achtervolgd door twee mannen op een motorscooter. Tijdens die achtervolging werd er op het voertuig van [slachtoffer] geschoten. Het voertuig van [slachtoffer] kwam in botsing en raakte op zijn kant, waarna [slachtoffer] uit de auto klom en een steeg in rende. Hij werd achtervolgd door één van de mannen op de motorscooter en deze man schoot meermaals op [slachtoffer]. Volgens getuigen ter plaatse was de schutter een witte, magere, lange man met zwart haar en leek hij op een buitenlander. [slachtoffer] zelf heeft verklaard dat de schutter een heel erg jonge witte man was, met bruin haar en een gouden tand.
[slachtoffer] arriveerde in hypovolemische shock in het ziekenhuis als gevolg van bloedverlies. Hij was in ademnood door een ingeklapte linkerlong en bloedde hevig uit zijn linkerhand en uit het kogelgat in de linker zesde intercostale ruimte, aan de voorkant. Hij had meervoudige schotwonden, waaronder twee in de linkerhemithorax, beide perforerend, een wond in de linkerhand, met botbreuk en waarschijnlijk sectie van de elleboogzenuw van de linkerhand, en veel wonden op de armen met in totaal zeven openingen. Onderzoek wees uit dat een kogel de linkerlong had geperforeerd en een aantal ribben en het linkerschouderblad waren gebroken. [slachtoffer] werd met spoed geopereerd, waarmee zijn leven kon worden gered.
Voorafgaand aan het incident is op camerabeelden te zien dat twee mannen op een motorscooter achter de Hyundai van [slachtoffer] aan rijden. Op de beelden is te zien dat de Hyundai met hoge snelheid door een straat rijdt. Negen seconden later rijdt de motorscooter voorbij met daarop twee mannen. Terwijl de mensen in de richting blijven kijken waar de Hyundai en motorscooter heen zijn gereden, valt het op dat er vanuit de tegengestelde richting geen verkeer komt, behalve de motorscooter met daarop twee mannen.
Op de Google Pixel telefoon van [medeverdachte 1] werd op 11 november 2021 een foto opgeslagen waarop het paspoort van zijn (ex-)zwager [naam 2] (hierna: [naam 2]) is te zien. Diezelfde dag werd er een screenshot opgeslagen van de Google-zoekopdracht “Waar vraag ik een toeristenkaart Dominicaanse Republiek”.
Op 12 november 2021 werd er op de telefoon van [medeverdachte 1] een foto opgeslagen waarop is te zien dat er via de website Vliegtickets.be twee tickets zijn geboekt voor [medeverdachte 2] en [naam 2] voor een vlucht van Düsseldorf (Duitsland) naar Punta Cana (Dominicaanse Republiek) op 15 november 2021.
In een screenshot van een gesprek is te lezen dat op 15 november 2021 aan “Mister [naam 3]” wordt gestuurd: “We kunnen niet vertrekken we hebben alleen een heen ticket we moeten kunnen aan tonen dat we terug komen door een retour ticket te hebben”. Deze Mister [naam 3] wordt aangesproken met “sir”.
Op 15 november 2021 stuurt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1]: “Alles word nu gereboekt. Zijn ermee bezig”, “Sir is er van op de hoogte. Hij is blij” en “Ik regel het”, waarop [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] stuurt: “Bro regel het bro”.
Op een foto van een notitie die op 12 november 2021 in de telefoon van [medeverdachte 1] is opgeslagen is een lijstje te zien met daarin kosten voor tickets van € 1.335,--, een spoedpaspoort van € 350,--, PCR-testen van in totaal € 200,-- en treinreiskosten van in totaal ongeveer € 110,--. Verder staat op de foto dat er na aftrek van de kosten nog € 1.105,-- van de € 3.000,-- over is.
[naam 2] heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan hem hadden gevraagd om met [medeverdachte 2] op vakantie te gaan naar de Dominicaanse Republiek. [medeverdachte 2] had de vliegtickets gekocht. Toen ze op het vliegveld aankwamen, bleek dat er nieuwe tickets gekocht moesten worden. Hiervan heeft [naam 2] afgezien en is teruggegaan naar Nederland.
In de telefoon van [medeverdachte 1] worden foto’s van een gesprek met de gebruiker van het account ‘[alias 1]’ aangetroffen met als opslagdatum 16 november 2021, waarin deze [alias 1] stuurt: “Ja juist en die ticket is omgezet na retour nu tog. Oké is daar ook wat voor bij gekomen? (…) stuurt iemand met u mee inshallah. Maar u kunt dan alvast beginnen. Ik heb alles klaar daar voor u. Ja ik geloof u mr maar ik bedoel zodat julie ook kunnen afwisselen”. De andere deelnemer van het gesprek stuurt hierop: “Sir, ik heb niemand nodig ik ga alleen als het moet. Ik weet exact wat ik moet doen & wat me te wachten staat”.
Uit vluchtgegevens is gebleken dat [medeverdachte 2] op 18 november 2021 vanaf Düsseldorf naar de Dominicaanse Republiek is gevlogen. [medeverdachte 2] houdt [medeverdachte 1] op 17 november 2021 op de hoogte waar hij is en hoe laat hij op het vliegveld in Düsseldorf aankomt. [medeverdachte 1] zegt op zijn beurt tegen [medeverdachte 2] dat hij tot half 9 moet wachten tot hij kan inchecken, dat [medeverdachte 2] moet gaan rusten en zijn telefoon moet opladen.
[medeverdachte 2] heeft ter zitting als getuige verklaard dat hij naar de Dominicaanse Republiek moest om [slachtoffer] te vinden, zodat [slachtoffer] geliquideerd kon worden. Hij wist niet wie [slachtoffer] was, maar het was hem wel duidelijk wat hij moest doen en hoe hij dat moest doen. Zodra [medeverdachte 2] [slachtoffer] zou hebben gelokaliseerd, moest hij doorgeven waar [slachtoffer] was. Als de schutters dan zouden komen, zou hij doen alsof hij er niet bij hoorde. Op enig moment heeft [medeverdachte 2] vernomen dat er op [slachtoffer] was geschoten. Hem werd verteld dat [slachtoffer] het wel had overleefd, maar dat hij in kritieke toestand in het ziekenhuis lag. Dit heeft [medeverdachte 2] vervolgens aan [medeverdachte 1] bericht.
Op 19 november 2021 is op de telefoon van [medeverdachte 1] een foto van [slachtoffer] opgeslagen die afkomstig is van politie.nl.
In chats van 20 november 2021 houdt [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] op de hoogte van de locaties waar hij is, waar hij “hem” ziet en beschrijft hij zijn uiterlijke kenmerken. [medeverdachte 2] stuurt [medeverdachte 1] dat hij “gelijk kkr veel stewss” heeft. [medeverdachte 1] zegt hierop tegen [medeverdachte 2] dat hij geen stress moet hebben, dat hij “prof” moet zijn, dat hij alles goed moet regelen en daarna “loesos” moet gaan. [medeverdachte 2] stuurt dat hij in een groep met de jongens zit en dat alles wordt besproken. Hij probeert één dag van tevoren “loesoe” te gaan, maar stuurt dat dat moeilijk wordt en dat hij denkt dat hij zelf bij die actie zal zijn. Verder stuurt [medeverdachte 2] dat als hij hem ziet op het feest bij zijn tafel en hij zegt dat hij het is, dat hij dan weg stapt “en dan ja…”. [medeverdachte 1] zegt dat [medeverdachte 2] ervoor moet zorgen dat hij niet op camera’s teveel in zijn buurt moet worden gezien en als hij wordt “gekierd” dan moet [medeverdachte 2] schrikken en wegrennen. [medeverdachte 2] geeft hierop aan dat hij goed die “comedy” kan doen.
Op 20 november 2021 wordt om 21.39 uur € 2.500,-- contant gestort op de bankrekening van [verdachte] en om 22.24 uur nogmaals € 450,--. Vervolgens wordt er € 2.970,95 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf] ten behoeve van twee retourtickets voor [verdachte] en [medeverdachte 3]. Deze tickets zijn bestemd voor een heenvlucht op 23 november 2021 van Brussel (België) naar Santo Domingo (Dominicaanse Republiek) en een retourvlucht op 18 december 2021 van Santo Domingo (Dominicaanse Republiek), via Madrid (Spanje), naar Brussel (België). Op 22 november 2021 worden er met de rekening van [verdachte] twee treintickets van in totaal € 104,60 geboekt voor een treinrit van Lelystad naar Brussel (België) op 23 november 2021.
[getuige 1] (hierna: [getuige 1]), ex-vriendin van [medeverdachte 3], heeft verklaard dat [verdachte] [medeverdachte 3] heeft gevraagd voor een klus in de Dominicaanse Republiek. Zij moesten daarheen omdat [slachtoffer] daar zat. Een dag voordat [medeverdachte 3] en [verdachte] naar de Dominicaanse Republiek vertrokken heeft [getuige 1] [medeverdachte 3] naar de woning van de oma van [verdachte] toe gebracht. [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben die nacht bij de oma van [verdachte] gelogeerd, waarna ze de volgende ochtend naar het vliegveld in Brussel zijn vertrokken.
Op 25 november 2021 zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] dat hij duidelijk moet zijn en vraagt of ze hem nu gaan “klaren” en hoe laat [medeverdachte 2] de boys ziet. [medeverdachte 2] geeft hierop aan dat hij er nu naartoe gaat en ze een foto laat zien en als zij zeggen dat het hem is dan gaan ze hem klaren. [medeverdachte 1] stuurt hierop: “Laat me wetem ?!!!?”. [medeverdachte 2] stuurt dat hij ze drie keer gaat vragen of ze het zeker weten en als ze ja zeggen, dan schieten ze vuurwerk af.
[medeverdachte 2] stuurt op 27 november 2021 aan [medeverdachte 1] dat ze hem gaan vinden, waarop [medeverdachte 1] vraagt waar ze hem gaan tegenkomen en waar [medeverdachte 2] nu is. [medeverdachte 2] geeft hierop aan dat ze nu bij chique restaurants en bars zijn en dat ze daar gaan rondlopen. Om 21:00 uur gaat [medeverdachte 2] bij de gym kijken, want dan is het meestal heel rustig daar. [medeverdachte 2] geeft aan dat ze hem moeten tegenkomen op straat en dat hij dan de locatie moet doorgeven, hem beschrijven en weggaan. Bij zijn verblijf is het niet mogelijk en hij wisselt constant van auto. [medeverdachte 1] vraagt aan [medeverdachte 2] wanneer er resultaat komt en vraagt of dit voor zondag is. [medeverdachte 2] hoopt het, want hij wordt zelf ongeduldig. [medeverdachte 1] reageert hierop door te zeggen dat het lang duurt.
In de tijd dat [verdachte] en [medeverdachte 3] in de Dominicaanse Republiek waren, hadden [getuige 1] en [medeverdachte 3] contact via Wickr. [medeverdachte 3] vertelde aan [getuige 1] dat ze naar plekken toe gingen waar ze dachten dat [slachtoffer] zou zijn. Ook vertelde hij haar dat ze [slachtoffer] een keer eerder hadden gezien, maar dat [slachtoffer] hun toen ook heeft gezien. [slachtoffer] had door dat hij in de gaten werd gehouden. Uiteindelijk hebben ze [slachtoffer] gevonden en op hem geschoten. Op die dag waren [medeverdachte 3] en [verdachte] op een scooter aan het rondrijden en toen kwamen ze [slachtoffer] toevallig tegen in de stad. [getuige 1] verklaarde dat [medeverdachte 3] eigenlijk zou schieten, maar dat [verdachte] het ook een keer wilde doen. [verdachte] heeft daarom geschoten. Er is een ongeluk gebeurd met de auto en op het moment dat [medeverdachte 3] en [verdachte] kwamen aanrijden heeft [verdachte] op [slachtoffer] geschoten. [verdachte] trilde, waardoor hij heeft gemist. [medeverdachte 3] heeft [getuige 1] over het schietincident verteld toen hij nog in de Dominicaanse Republiek was.
Op de telefoon van [medeverdachte 1] wordt op 3 januari 2022 een foto opgeslagen die zeer vermoedelijk is gemaakt in Las Terrenas. Op 5 januari 2022 wordt er een afbeelding opgeslagen met daarop een witte auto die op zijn kant ligt en een Spaanstalige titel die luidt: “Onbekenden hebben een man van vreemde nationaliteit verwond door kogels in Las Terrenas”.
[medeverdachte 1] stuurt op 5 januari 2022 naar een onbekend gebleven persoon: “Secario in opleiding. Is [naam 4] zijn land hij voelt zicg thuis maar familie en vrouw wachten ook. En [naam 4] is soldaat. Maar is [naam 4] ze fout niet toch broeder hij moest hem plaatsen toch niet geven. Maar als hij daar gaat blijven levert het hem wat op buiten dat die top secario word” en “Snap het kankee ook niet. Wat bezielt hem om met H SAMEN. DAT is zijn kk taak niet eens.”
[medeverdachte 2] stuurt op 6 januari 2022 aan [medeverdachte 1]: “Kritieke. Levens. Gevaar. Toestand weer”, waarop [medeverdachte 1] vraagt hoe dat kan. Hierop stuurt [medeverdachte 2]: “Bloedingen. Inwendig. Fatale schot wonden”. [medeverdachte 1] stuurt [medeverdachte 2]: “Ga weg daar. Dus je mag weg. Dus is gelukt”. [medeverdachte 2] stuurt hierop: “Hij is in kritieke toestand nu. Hun zeggen. We bidden tot Jezus Josef Maria dat hij naar Diablo gaat hehe.” [medeverdachte 1] vraag aan [medeverdachte 2] waar hij nu naar toe gaat, waarop [medeverdachte 2] stuurt dat hij in een safehouse is.
Op 8 januari 2022 vraagt [medeverdachte 1] aan een onbekend gebleven persoon of het is gelukt en of hij safe is. Later stuurt hij: “Oke bro Dan zal ik hem van zelf bij mij zien”.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn met dezelfde vlucht op 9 januari 2022 vanaf de Dominicaanse Republiek, via Madrid (Spanje), naar Amsterdam Schiphol gereisd. Daar kwamen zij op
10 januari 2022, omstreeks 17.40 uur aan. De vliegtickets van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn beide op 9 januari 2022 om 13.14 uur geboekt en zijn beide contant betaald.
[getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] en een andere jongen zijn teruggevlogen naar Nederland, maar dat [verdachte] nog wat langer moest blijven. Dit was omdat ze boos op hem waren omdat hij niet goed had geschoten. [getuige 1] heeft, samen met [naam 5] (hierna: [naam 5]), [medeverdachte 3] en de andere jongen opgehaald van Schiphol. Deze jongen had een spijkerjasje aan met een witte bontkraag. Ze hebben de jongen bij een tankstation in de bebouwde kom in Amersfoort afgezet.
[medeverdachte 2] is op 10 januari 2022 om 20.04 uur de woning van [medeverdachte 1] binnen gegaan. [medeverdachte 1] heeft op 10 januari 2022 om 20.08 uur aan een onbekend gebleven persoon gestuurd dat [naam 4] nu naast hem zit, waarop de onbekend gebleven persoon aan [naam 4] vraagt hoe alles is verlopen en wat ze tegen hem zeiden op het vliegveld.
Op 18 oktober 2022 werden de beelden van de twee mannen op de motorscooter getoond in het programma Opsporing Verzocht. Getuigen hebben bij de politie verklaard dat zij een of meer personen op de scooter herkennen.
In de telefoon van [medeverdachte 3] is een notitie aangetroffen, met (onder meer) de volgende tekst:
“(…) Beter houden we deze notitie voor altijd kunnen we terugk ijken
Wist je nog broeder toen je een huurmodenasr was voor het kartel
Dat waren pas gekke tijden
Met de Dominicaanse patron en dtje
[medeverdachte 2] derde partij hij was helemaal kanker gek wallah die woede aanvallen waren lijp met die adhd van die man
(…)
kon ik maar terug naar die tijd en die man door ze vieze kanker kop schieten (…)”
[medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat hij het in de notitie heeft over [verdachte] en [medeverdachte 2].
Op 3 december 2022 belde [medeverdachte 3] met zijn neef, [naam 6]. Tijdens dit gesprek vertelde [medeverdachte 3] dat hij een keer in “Domi” heeft geschoten met een Glock die de “patron” altijd bij zich had.
Op de Google Pixel telefoon van [medeverdachte 1] is een chatgesprek van 12 januari 2022 aangetroffen tussen [medeverdachte 1], iemand met de gebruikersnaam ‘[alias 3]’ en iemand met de gebruikersnaam ‘[alias 2]’. In dit gesprek wordt besproken dat de zwager van [medeverdachte 1] aangepakt moet worden omdat die zwager nog € 1.500,-- schuldig is. [alias 3] geeft hierop aan dat als [medeverdachte 1] zijn zwager niet aanpakt, [alias 3] het zijn eigen team laat doen, op kosten van [medeverdachte 1]. [alias 3] eist het adres van de zwager op, maar [medeverdachte 1] wil dit adres niet geven, omdat zijn schoonmoeder daar ook woont. [medeverdachte 1] geeft aan dat hij het gaat regelen. [alias 3] wil dat de zwager klappen krijgt en eist van [medeverdachte 1] dat hij kiest tussen zijn zwager en [alias 3]. [alias 3] geeft aan dat [medeverdachte 1] € 3.000,-- moet betalen aan het team van [alias 3] om de zwager aan te pakken. [medeverdachte 1] geeft aan dat hij dat niet wil betalen. [alias 3] kan dat niet waarderen en vindt [medeverdachte 1] een ondankbare hond. Vervolgens eist [alias 3] dat [medeverdachte 1] nu € 10.000,-- terug betaalt. Op een gegeven moment biedt [medeverdachte 1] zijn excuses aan [alias 3] aan en geeft daarbij aan dat hij stress heeft. [medeverdachte 1] geeft aan dat hij geregeld heeft dat zijn zwager het geld gaat betalen. [alias 3] eist dat het geld uit de zak van de zwager zelf betaald moet worden en heeft het over "ticket geld" dat terugbetaald moet worden. [medeverdachte 1] biedt nogmaals zijn excuses aan voor zijn grote bek en geeft aan dat het geld vandaag bij hem opgehaald kan worden.
4.4.1.2 De bewijsoverwegingen
De vraag die de rechtbank voor een bewezenverklaring van (het medeplegen van) poging tot moord moet beantwoorden is of er sprake was van opzet op het (met voorbedachte raad) doden van [slachtoffer] en zo ja, of [verdachte] daar betrokkenheid bij heeft gehad in de vorm van medeplegen, dan wel medeplichtigheid, of dat hij daartoe voorbereidingshandelingen heeft getroffen.
Nog voordat de rechtbank toekomt aan het beantwoorden van die vragen zal zij eerst beoordelen of de motorscooter met daarop twee mannen, die is te zien op de camerabeelden, dezelfde motorscooter is als de motorscooter met daarop twee mannen die [slachtoffer] hebben achtervolgd en beschoten.
Vervolgens zal de rechtbank toekomen aan de beoordeling wie de mannen waren die op de motorscooter zaten en welke man op [slachtoffer] heeft geschoten.
De rechtbank zal dan beoordelen of het schieten op [slachtoffer] kan worden gekwalificeerd als poging tot moord en tot slot zal de rechtbank toekomen aan de vraag of [verdachte] hier enige betrokkenheid bij heeft gehad.
Welke motorscooter was betrokken bij het schietincident?
De verdediging heeft aan de hand van een aantal stills van de camerabeelden aangevoerd dat er sprake zou zijn van een alternatief scenario, waarin de motorscooter die betrokken was bij de aanslag op [slachtoffer] een andere motorscooter is dan de motorscooter die op de beelden van Opsporing Verzocht is getoond. Zij betrekken in dat scenario verschillende motorscooters met daarop één persoon of twee personen die op de camerabeelden te zien zijn. De rechtbank is van oordeel dat de verdediging niets heeft aangevoerd en uit het dossier niets naar voren is gekomen op basis waarvan dit alternatieve scenario aannemelijk is geworden.
Op basis van de hiervoor beschreven beelden, de verklaring van verbalisant [verbalisant] en de verklaring van [slachtoffer] stelt de rechtbank vast dat de motorscooter met daarop twee mannen betrokken was bij het schietincident. Verbalisant [verbalisant] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op de camerabeelden heeft gezien dat, op het moment dat de motorscooter de bocht om gaat, de man die achterop de motorscooter zit een beweging maakt alsof er een wapen wordt getrokken. Verder heeft hij verklaard dat hij op camerabeelden heeft gezien dat de auto botst, waarna het slachtoffer het steegje in rent, achtervolgd door de man die achterop de motorscooter zat, met een zwart T-shirt en een pistool in zijn rechterhand. Dit hebben getuigen ook gezien. Het signalement dat door de getuigen en [slachtoffer] wordt gegeven van de schutter, te weten een jonge witte, magere, lange man met zwart of bruin haar, die leek op een buitenlander (waarbij de rechtbank opmerkt dat dit is vanuit Dominicaans perspectief), komt overeen met de man die op de beelden achterop de motorscooter zit.
Het dossier bevat ook overigens geen aanwijzingen dat er sprake zou zijn van een andere motorscooter met daarop twee personen die betrokken zouden zijn geweest bij het schietincident.
Wie zaten er op de motorscooter en wie was de schutter?
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 3] en [verdachte] op 23 november 2021 samen naar de Dominicaanse Republiek zijn gevlogen. [medeverdachte 3] is daar tot 9 januari 2022 gebleven en [verdachte] tot 13 januari 2022. Zij waren aldus in de Dominicaanse Republiek ten tijde van de beschieting van [slachtoffer]. Over hun verblijf in de Dominicaanse Republiek heeft [verdachte] geen verklaring willen afleggen. [medeverdachte 3] heeft hierover minimaal verklaard.
Naar aanleiding van de beelden in Opsporing Verzocht, zoals hiervoor vermeld, komen zowel [verdachte] als [medeverdachte 3] in beeld als betrokkenen bij de schietpartij.
-
[verdachte]
De oma van [verdachte], [naam 7] (hierna: [naam 7]), en [naam 8] (hierna: [naam 8]) hebben aan de hand van de beelden [verdachte] herkend als de persoon die achterop de motorscooter zat.
Naar aanleiding van de kwaliteit van de beelden heeft de rechtbank nader onderzoek gelast naar de betrouwbaarheid van de herkenningen. Dit onderzoek is verricht door rechtspsycholoog dr. A. Vredeveldt (hierna: Vredeveldt). Zij heeft onderzoek gedaan naar de herkenningen door diverse getuigen op basis van videobeelden.
Over de herkenning van [verdachte] door [naam 7] schrijft Vredeveldt dat zij enige steun vond voor het scenario dat de herkenning van [verdachte] door [naam 7] juist was (namelijk dat zij hem goed kende en dat zij haar herkenning op een holistische manier omschreef), maar ook enige steun voor het scenario dat de herkenning onjuist was (namelijk dat haar herkenning kan zijn beïnvloed door een verwachtingseffect en een mogelijk motief om te liegen).
Vredeveldt vond voor de herkenning van [verdachte] door [naam 8] enige steun voor het scenario dat de herkenning van [verdachte] door [naam 8] juist was (namelijk dat hij op zijn minst ‘redelijk bekend’ voor haar was en dat zij haar herkenning op een holistische manier omschreef), maar ook enige steun voor het scenario dat de herkenning onjuist was (namelijk dat haar herkenning kan zijn beïnvloed door een verwachtingseffect en een mogelijk motief om te liegen).
De rechtspsycholoog heeft over de herkenning door [naam 7] gezegd dat zij steun vond voor zowel het scenario dat de herkenning juist was als dat de herkenning onjuist was. Volgens Vredeveldt kan de herkenning namelijk zijn beïnvloed door een verwachtingseffect en een mogelijk motief om te liegen. Dat motief zou erin liggen dat ze veel problemen met hem heeft gehad. Voor de herkenning van [verdachte] door [naam 8] vond de rechtspsycholoog enige steun voor het scenario dat de herkenning juist was, maar ook enige steun voor het scenario dat de herkenning onjuist was. Dat laatste zou worden veroorzaakt door een verwachtingseffect en een mogelijk motief om te liegen.
De rechtbank beoordeelt de verklaring van [naam 7] als authentiek en consistent en de rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten voor het scenario dat zij zou liegen over de herkenning van haar kleinzoon. Weliswaar zou [naam 7] hebben gezegd dat ze het niet erg vindt dat [verdachte] nu voor langere tijd vast zou zitten, maar daaruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat [naam 7] een leugenachtige verklaring heeft afgelegd met de bedoeling dat [verdachte] een jarenlange gevangenisstraf zou moeten uitzitten voor een poging liquidatie waar hij geen enkele betrokkenheid bij zou hebben gehad. Van bijzondere omstandigheden waaruit een dergelijke bedoeling van [naam 7] kan worden afgeleid is de rechtbank niet gebleken. De verdediging heeft verder aangevoerd dat [naam 7] onjuist heeft verklaard over beelden en/of foto’s die zij bij de politie heeft gezien, waardoor haar verklaring niet kan worden gebruikt als bewijs. De rechtbank is echter van oordeel dat, enkel de omstandigheid dat [naam 7] een onjuiste herinnering heeft aan de aan haar getoonde beelden en/of foto’s, niet wil zeggen dat [naam 7] [verdachte] daarom niet heeft kunnen herkennen. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Ook de verklaring van [naam 8] vindt de rechtbank authentiek en consistent en de rechtbank ziet ook in dit geval onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat [naam 8] zou liegen over haar herkenning. Op het moment dat door de politie aan haar de foto’s en beelden van de twee mannen op de motorscooter werden getoond, wist zij niet dat [verdachte] naar de Dominicaanse Republiek was geweest, zei de naam [slachtoffer] haar niets en had zij de uitzending van Opsporing Verzocht ook niet gezien. De rechtbank ziet geen motief om te liegen over de herkenning in de berichten die vier maanden voor het verhoor van [naam 8] zijn gestuurd, waarin [verdachte] een dreigende toon aanneemt tegenover [naam 8]. Helemaal nu ze sindsdien geen contact meer hebben gehad. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het verweer van de verdediging, dat de hersenen van [naam 8] mogelijk zouden zijn aangetast door haar drugsverslaving, waardoor haar verklaring niet kan worden meegenomen als bewijs, feitelijke grondslag mist. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer.
De verklaringen van [naam 7] en [naam 8] worden bovendien ondersteund door andere bewijsmiddelen. Getuigen ter plaatse hebben een signalement gegeven van de schutter. Zij spreken over een heel jonge witte, magere, lange man met zwart of bruin haar en een gouden tand, die leek op een buitenlander. De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat [verdachte] twee gouden tanden heeft. [verdachte] past aldus in dat signalement. Het enkele feit dat [slachtoffer] slechts één gouden tand zou hebben gezien doet daar niet aan af. Het is immers heel goed mogelijk en denkbaar dat [slachtoffer] in alle snelheid en hectiek niet goed heeft gezien dat de schutter twee gouden tanden had. Daarnaast blijkt de betrokkenheid van [verdachte] uit de notitie die op de telefoon van [medeverdachte 3] is aangetroffen, waarin [medeverdachte 3] aangeeft dat hij, samen met de “Dominicaanse patron” en [verdachte], een huurmoordenaar was voor het kartel.
De rechtbank is van oordeel dat, op basis van het voorgaande, wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] degene was die achterop de motorscooter zat en degene die op [slachtoffer] heeft geschoten.
-
[medeverdachte 3]
[getuige 1] heeft [medeverdachte 3] in die uitzending herkend als de persoon die de motorscooter bestuurt.
[getuige 1] had in die periode al enige tijd een relatie met [medeverdachte 3]. Zij wist dat [medeverdachte 3] en [verdachte] naar de Dominicaanse Republiek gingen voor een klus. [getuige 1] en [medeverdachte 3] hadden via de applicatie Wickr contact op het moment dat [medeverdachte 3] in de Dominicaanse Republiek verbleef. [medeverdachte 3] heeft haar verteld dat [verdachte] en hij met z’n tweeën en reden op een scooter, er was een ongeluk gebeurd en [verdachte] heeft op [slachtoffer] geschoten. Omdat [verdachte] heel erg trilde heeft hij gemist. Daarover waren ze boos op [verdachte] en om die reden moest hij wat langer in de Dominicaanse Republiek blijven.
Ook [getuige 2] heeft [medeverdachte 3] op de beelden van Opsporing Verzocht herkend als de persoon die voorop de scooter zat.
De rechtbank ziet verder bewijs in de notitie die [medeverdachte 3] heeft opgesteld en die hij op zijn telefoon had staan. Uit deze notitie blijkt naar het oordeel van de rechtbank ondubbelzinnig dat [medeverdachte 3], samen met de “Dominicaanse patron” en [verdachte], een huurmoordenaar was voor het kartel. Verder schrijft [medeverdachte 3] dat hij terug in de tijd zou willen om die man “door ze vieze kanker kop te schieten”. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dat dit gaat over het schieten op [slachtoffer].
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [medeverdachte 3] de bestuurder is geweest van de motorscooter die [slachtoffer] heeft achtervolgd.
Poging tot moord op [slachtoffer]
Door met een vuurwapen meermaals op het lichaam van [slachtoffer] te schieten hebben verdachten vol opzet gehad op de dood van [slachtoffer].
Voor moord is daarnaast vereist dat er sprake is van voorbedachte raad. Voor een bewezenverklaring van “voorbedachte raad” dient vast komen te staan dat verdachten zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat sprake was van voorbedachte raad. Immers zijn [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 3] naar de Dominicaanse Republiek gevlogen voor een klus. Zij waren daar om [slachtoffer] te vinden met het doel om hem te liquideren.
Medeplegen
Tot slot dient de rechtbank te beoordelen of [verdachte] de poging tot liquidatie van [slachtoffer] samen met anderen heeft gepleegd.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
[medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [verdachte] zijn met hetzelfde doel naar de Dominicaanse Republiek gevlogen. Zij moesten [slachtoffer] vinden, zodat hij kon worden geliquideerd. [medeverdachte 2] zou [slachtoffer] daar opsporen (spotten) en als hij [slachtoffer] had gevonden, moest hij de locatie van [slachtoffer] doorgeven aan anderen, zodat zij vervolgens [slachtoffer] konden liquideren. In gesprekken met [medeverdachte 1], waarin [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] op de hoogte hield van alle ontwikkelingen, vertelde hij op 25 november 2021 dat hij naar de “boys” toe ging om een foto aan ze te laten zien, zodat ze vuurwerk konden afschieten (de rechtbank begrijpt: op [slachtoffer] konden schieten). Dit is twee dagen nadat [medeverdachte 3] en [verdachte] naar de Dominicaanse Republiek zijn gevlogen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat met “de boys” [medeverdachte 3] en [verdachte] worden bedoeld. [medeverdachte 2] moest [medeverdachte 1] hiervan op de hoogte houden. Uiteindelijk is [slachtoffer] gevonden en door [verdachte] beschoten waarbij [medeverdachte 3] de motorscooter bestuurde waarop zij [slachtoffer] achtervolgden en vervolgens zijn weggevlucht. Uit de verklaring van [getuige 1] is gebleken dat het min of meer een toevalligheid is geweest dat [verdachte] op [slachtoffer] heeft geschoten, omdat hij het graag een keer wilde proberen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hielden, afzonderlijk van elkaar, contact met onbekend gebleven personen die, zoals uit de chats blijkt, hoger in de hiërarchie stonden. Voor en na het schietincident legden zij verantwoording af aan deze personen.
Uiteindelijk zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] met dezelfde vlucht teruggegaan naar Nederland. In Nederland zijn ze door [getuige 1] en [naam 5] opgehaald en is [medeverdachte 2] bij een tankstation in de buurt van de woning van [medeverdachte 1] afgezet. [medeverdachte 2] is toen gelijk naar [medeverdachte 1] toegegaan. [verdachte] is vanwege het mislukken van de aanslag een paar dagen later teruggevlogen naar Nederland.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een rolverdeling, waarbij de verdachten in georganiseerd verband samenwerkten. De rollen die zij hadden bij de opdracht om [slachtoffer] te liquideren sloten op elkaar aan en ieder van hen vervulde een cruciale rol in het geheel, te weten het aansturen, het spotten en het uitvoeren. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 3], die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering door [verdachte] en [medeverdachte 3]. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] zich, samen met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord op [slachtoffer].
4.4.2
Handelen in harddrugs (feit 2)
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of [verdachte] zich gedurende de ten laste gelegde periode met – kort gezegd – cocaïne handel heeft bezig gehouden.
Vanaf 1 januari 2023 werd het telefoonnummer [telefoonnummer 1] van [verdachte] getapt. Uit tapgesprekken en nummervergaring komt naar voren dat [verdachte] ook gebruikmaakte van een ander telefoontoestel, te weten een Nokia met IMEI nummer [nummer 2] (hierna: [nummer 2]). Uit mastgegevens kwam naar voren dat beide telefoons gezamenlijk bewogen en vaak dezelfde mast aanstraalden als de mast die in het dekkingsgebied van het verblijfadres van [verdachte] viel. Verder bleek uit uitgeluisterde tapgesprekken en stemherkenning dat [nummer 2], welke vanaf 24 januari 2023 werd getapt, in gebruik was bij [verdachte].
In het telefoontoestel dat bij [nummer 2] werd gebruikt, werd in de periode van 24 januari 2023 tot en met 3 februari 2023 gebruik gemaakt van het nummer [telefoonnummer 2] (hierna: [telefoonnummer 2]). Dit telefoonnummer is vanaf 14 februari 2023 getapt. Uit tapgesprekken, terugkomende tegencontacten en stemherkenning is komen vast te staan dat [verdachte] de gebruiker is van dat telefoonnummer.
Van [nummer 2] zijn de historische verkeersgegevens over de periode van 25 augustus 2022 tot en met 19 januari 2023 opgevraagd. Vanaf 25 augustus 2022 tot 9 december 2022 werd dit toestel gebruikt door het nummer [telefoonnummer 3] (hierna: [telefoonnummer 3]) en vanaf 13 december 2022 tot 19 januari 2023 door [telefoonnummer 2]. De contacten bleven ondanks de wisseling van telefoonnummers hetzelfde. De rechtbank stelt vast dat [verdachte] ook de gebruiker is geweest van [telefoonnummer 3]. Dit volgt ook uit het feit dat hetzelfde telefoontoestel werd gebruikt, te weten het toestel met [nummer 2], welke in gebruik was bij [verdachte].
Uit onderzoek naar [nummer 2] volgt dat [verdachte] in de perode van 25 augustus 2022 tot en met 19 januari 2023 veelvuldig contact heeft gehad met telefoonnummers van personen welke bij de politie bekend stonden als gebruikers van drugs.
[telefoonnummer 2] is in de periode van 24 januari 2023 tot en met 18 april 2023 (uitgezonderd de periode van 3 februari 2023 14 februari 2023) getapt en ook daaruit volgt dat [verdachte] handelde in harddrugs. Zo belde iemand op 31 januari 2023 naar [verdachte] met het verzoek om een grammetje snuifcoke voor € 30,--, waarop [verdachte] aangaf dat hij eraan kwam. Ook op 21 februari 2023 kreeg [verdachte] van een beller het verzoek om “30 snuif”, waarop hij beloofde dat hij eraan zou komen. Diezelfde dag zei [verdachte] tegen een beller dat hij op dat moment geen coke had, maar alleen rauwe, niet klaargemaakte. Hij gaf aan dat die avond alles verpakt en gekookt zou worden en dat het rond 19:00 uur klaar zou zijn. Op 21 maart 2023 wilde een beller zeven bolletjes voor € 50,-- van [verdachte] afnemen, waarop [verdachte] aangaf dat hij nieuwe moet halen en dat hij wil afspreken bij de basisschool.
Uit de historische gegevens van [telefoonnummer 2] komt naar voren dat [verdachte] in de periode van 18 april 2023 tot en met 22 juni 2023 veelvuldig contact heeft gehad met telefoonnummers welke in gebruik waren bij de politie bekende drugsgebruikers. Zo heeft [verdachte] in de periode van 24 januari 2023 tot en met 22 juni 2023 172 keer contact met [naam 9], die voorkomt in meerdere drugsonderzoeken en heeft verklaard cocaïne te gebruiken, en 234 keer contact met [naam 10], die bij de politie meerdere keren is genoemd en gehoord als afnemer/gebruiker in drugsonderzoeken. Met [naam 11], die ook in verband wordt gebracht met drugsgebruik, heeft [verdachte] in die periode 254 keer contact.
Verder volgt het handelen in harddrugs ook uit sms-berichten die [verdachte] stuurde. Zo gebruikte [verdachte] verschillende momenten waarop hij vermoedelijk drugs aanbood voor ‘happy hour’ prijzen. Hij stuurde onder andere op 27 februari 2023 berichten met de tekst: “Vanaf 13:00 t/m 15:00 happy hour 20€ 4stks” en op 1 maart 2023 berichten met de tekst: “Weer Actie!! voor "vandaag 8v 50!”.
Op 28 juni 2023 is een telefoon van [verdachte] in beslag genomen. In die telefoon stonden minimaal 30 drugsgerelateerde chats. Zo werd er in die chats door [verdachte] op 19 februari 2023 gestuurd dat hij die avond weer actief is voor rook en rauw, maar dat hij dit nog moet maken en het nu nog aan het koken is. Daarbij stuurt [verdachte] een foto van onder andere een kopje met daarin een witte substantie. Ook stuurt [verdachte] op 18 maart 2023 een afbeelding met daarop: “[naam 12]’s menukaart”, waarop onder meer collo (de rechtbank begrijpt: cocaïne) wordt aangeboden.
Uit een chatgesprek met het nummer [telefoonnummer 4] dat staat opgeslagen als ‘[alias 4]’ volgt dat er ook daadwerkelijk wordt geleverd door [verdachte]. Zo stuurt [verdachte] op 27 februari 2023 om 13:05 uur dat [alias 4] hem zo ziet. Om 15:29 uur die dag vraagt [alias 4] aan [verdachte] of [alias 4] nog een keer hetzelfde kan krijgen voor 40, waaruit volgt dat [verdachte] eerder die dag al iets heeft geleverd. Ook uit een bericht van [alias 4] van 2 maart 2023 volgt dat ze net al een keer hebben gehaald, waarna [alias 4] vraagt of ze nu één extra krijgen. Tot slot volgt dit uit het bericht van 3 maart 2023, waarin [alias 4] vraagt of [verdachte] 20 kan bezorgen en dat [alias 4] “de pof” (de rechtbank begrijpt: de schuld) van de dag ervoor zal inlossen. Ook in de dagen voor 31 mei 2023 is er blijkbaar op de pof geleverd door [verdachte] en [alias 4] had verzaakt die levering te betalen. [verdachte] geeft hierop aan dat als [alias 4] niet betaalt, hij op huisbezoek komt.
[naam 7] heeft verklaard dat [verdachte] handelde in drugs en dat dit zijn inkomen was. [naam 8] verklaarde dat [verdachte] handelde in cocaïne en dat zij zelf één of twee keer per week cocaïne van hem kocht.
De verklaring van [naam 8] dat het om cocaïne ging wordt ondersteund door de getapte gesprekken en andere informatie uit de telefoons. Daarin wordt gesproken over “snuifcoke”, “snuif” en “coke”. Daarnaast stond er op een via de chat rondgestuurde afbeelding met daarop “[naam 12]’s menukaart” dat onder andere “collo” te koop werd aangeboden. Dit zijn naar het oordeel van de rechtbank woorden die doorgaans worden gebruikt voor cocaïne. Dit alles, in combinatie met de context van de aangetroffen gesprekken, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van cocaïne. Cocaïne staat op lijst I van de Opiumwet (OW).
Tot slot dient de rechtbank te beoordelen of met die cocaïne de onder 2 ten laste gelegde gedragingen zijn begaan, te weten het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren, dan wel het aanwezig hebben van die cocaïne.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] de cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd. Alle berichten die [verdachte] met de telefoons stuurde en de gesprekken die hij voerde waren erop gericht om harddrugs, waaronder cocaïne, te verkopen. [verdachte] stuurde zelfs een zogenaamde menukaart rond waarop alle producten en prijzen stonden en bracht zijn contacten op de hoogte van speciale acties. Daarnaast hebben zowel [naam 7] als [naam 8] verklaard dat [verdachte] drugs/cocaïne verkocht en heeft [naam 8] verklaard dat zij één of twee keer per week cocaïne van [verdachte] kocht.
Dat de cocaïne ook daadwerkelijk door [verdachte] werd verstrekt aan de kopers, blijkt uit de hierboven weergegeven berichten.
Ook het bereiden en bewerken van de cocaïne acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen, zoals onder meer volgt uit het chatgesprek van 19 februari 2023 zoals hiervoor aangehaald.
De rechtbank is verder van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te komen tot een bewezenverklaring van de overige onder 2 ten laste gelegde gedragingen en spreekt hem daarvan vrij.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 23 november 2021 tot en met 4 januari 2022 in de Dominicaanse Republiek, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer] (Nederlandse nationaliteit) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven die [slachtoffer] heeft (op)gezocht/benaderd en/of (vervolgens) meermalen met een vuurwapen op/in het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij in de periode van 25 augustus 2022 tot en met 28 juni 2023 in Nederland, meermalen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 289 juncto 45 Sr en het onder 2 bewezenverklaarde in de artikelen 2 juncto 10 OW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf:
medeplegen van poging tot moord;
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ten aanzien van de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van de tijd die [verdachte] in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de jeugdige leeftijd van [verdachte] en aangevoerd dat de strafdoelen, zoals de generale en speciale preventie, op een andere manier kunnen worden bereikt dan met oplegging van een langdurige gevangenisstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van de strafbare feiten
[verdachte] heeft, samen met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], in opdracht van een of meer onbekend gebleven personen, geprobeerd [slachtoffer] te vermoorden. [medeverdachte 1] heeft de moordopdracht aangenomen en [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 3] bereid gevonden om naar de Dominicaanse Republiek af te reizen om [slachtoffer] te vinden en hem vervolgens te liquideren. Uiteindelijk hebben [verdachte] en [medeverdachte 3] [slachtoffer] gevonden. Na een wilde achtervolging, waarbij [verdachte] op de auto van [slachtoffer] schoot en die auto verongelukte, heeft [verdachte] op klaarlichte dag, terwijl hij achter [slachtoffer] aanrende en er veel mensen op straat waren, meerdere keren op [slachtoffer] geschoten. Dat er die dag niet meer slachtoffers zijn gevallen, is een kwestie van geluk en op geen enkele wijze aan [verdachte] en zijn mededaders te danken. [slachtoffer] is door meerdere kogels geraakt, waarbij één van de kogels zijn linkerlong heeft geperforeerd. Dat hij deze aanslag op zijn leven heeft overleefd, is uitsluitend te danken aan snel medisch ingrijpen.
Daarnaast heeft [verdachte] zich gedurende een periode van tien maanden schuldig gemaakt aan het bereiden, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne. Dat gebeurde op grote schaal, wat blijkt uit de vele contactmomenten tussen [verdachte] en zijn afnemers en het feit dat [verdachte] gebruik maakte van menukaarten en acties als “happy hours”
Cocaïne en andere harddrugs zijn schadelijk voor de gezondheid en sterk verslavend. Dat heeft niet alleen verstrekkende gevolgen voor de gebruikers zelf, maar ook voor de mensen in hun omgeving. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is algemeen bekend dat de handel in harddrugs gepaard gaat met allerlei vormen van zware criminaliteit, maar ook dat verslaafden aan harddrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Ook voor dit feit heeft [verdachte] op geen enkele manier verantwoordelijkheid genomen. De rechtbank kan dan ook niet anders dan concluderen dat [verdachte] zich niet heeft bekommerd om de gevolgen van zijn daden en slechts heeft gehandeld uit winstbejag. De rechtbank rekent [verdachte] dit alles zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Uit het strafblad van 13 februari 2024 van [verdachte] blijkt dat hij op 19 april 2023 voor het aanwezig hebben van harddrugs is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Artikel 63 Sr is daarom van toepassing.
In het reclasseringsadvies van 8 december 2023 komt naar voren dat bij [verdachte] vanaf 2016/2017 gedragsproblemen ontstonden in de thuissituatie en op school. [verdachte] is gediagnostiseerd met ADD en is zwakbegaafd (IQ 80). Vanuit het wegingskader komen onvoldoende indicaties naar voren voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. Volgens de reclassering toont [verdachte] zich niet impulsief, organiseert hij zijn gedrag voldoende en komt hij niet kinderlijker over dan zijn kalenderleeftijd (integendeel). De reclassering heeft daarom geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. De rechtbank sluit zich daarbij aan.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat, vanwege de ernst van de gepleegde strafbare feiten en wat zij hiervoor heeft overwogen, alleen het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur passend en geboden is.
Het plegen van een (poging tot) moord behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. De maximale gevangenisstraf voor een poging tot moord is 20 jaar. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak, waarbij sprake is van het (georganiseerd) medeplegen van een poging tot moord, een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren de ondergrens is. In het geval van [verdachte] weegt de rechtbank in strafverzwarende zin het volgende mee.
[verdachte] heeft zich op zeer jonge leeftijd laten inhuren om aan de andere kant van de wereld iemand met wie hij geen enkele binding lijkt te hebben, te liquideren. Het behoeft geen betoog dat een (poging) liquidatie voor grote onrust en een groot gevoel van onveiligheid zorgt in de samenleving en ongekend leed veroorzaakt bij slachtoffers dan wel nabestaanden.
De rechtbank vindt het uitermate zorgwekkend hoe koelbloedig [verdachte] en zijn mededaders te werk zijn gegaan. Uit het dossier komt een beeld naar voren van een jongen die zich waarschijnlijk in ruil voor geld in laat huren om een moord te plegen. Omdat hij “het een keer wil proberen” is [verdachte] degene die daadwerkelijk de schoten lost, daarbij kennelijk trilt en de klus niet afrondt zoals beoogd. Het is niet alleen zorgwekkend maar ook ronduit schokkend dat een mensenleven in de ogen van [verdachte] kennelijk niks waard is.
De op te leggen straf dient ter vergelding van het feit dat [verdachte] heeft geprobeerd [slachtoffer] het meest fundamentele recht van een mens, het leven, te ontnemen.
[verdachte] heeft op geen enkele manier verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden of berouw getoond. Dat doet vrezen voor herhaling en de rechtbank vindt dan ook dat de maatschappij langdurig beschermd moet worden tegen [verdachte]. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren voor dit feit passend en geboden is.
Daarnaast zal de rechtbank ook voor het in een periode van tien maanden bereiden, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne een straf opleggen. Bij het bepalen van de straf voor de handel in cocaïne zal de rechtbank aansluiten bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting
.Het oriëntatiepunt voor het gedurende zes tot twaalf maanden met enige regelmaat verkopen, afleveren en verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat is twaalf maanden gevangenisstraf. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 17 jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
Bij [verdachte] zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
6 1 STK GSM
(Omschrijving: PL2600-LERBC22002_775528, zilver, merk: apple iphone 7)
7 1 STK GSM
(Omschrijving: PL2600-LERBC22002_775530, grijs, merk: iphone SE)
4 1 STK GSM
(Omschrijving: PL2600-LERBC22002_775543, blauw grijs,
merk: One plus Nord 5 g)
5 1 STK GSM
(Omschrijving: PL2600-LERBC22002_775536, Iphone 7)
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de op de beslaglijst onder de nummers 4 en 5 vermelde voorwerpen moeten worden verbeurdverklaard, omdat [verdachte] die GSM’s heeft gebruikt ten behoeve van de handel in cocaïne. De op de beslaglijst onder de nummers 6 en 7 vermelde voorwerpen kunnen volgens de officier van justitie worden teruggegeven aan [verdachte].
De verdediging heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst onder de nummers 4 en 5 vermelde voorwerpen moet worden verbeurdverklaard, omdat het voorwerpen betreffen met behulp van welke het onder feit 2 vermelde feit is begaan.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de aan [verdachte] toebehorende op de beslaglijst onder de nummers 6 en 7 vermelde voorwerpen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 105.651,90 [honderdvijfduizend zeshonderdeenenvijftig euro en negentig eurocent], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- ziekenhuisvergoeding ad € 527,--;
- medische kosten ad € 10.000,--;
- auto ad € 8.800,--;
- kleding/sieraden ad € 1.324,90;
- toekomstige schade ad € 10.000,--.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 75.000,-- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering wat betreft de vergoeding van de kosten voor de beschadigde kleding en schoeisel, met uitzondering van de gouden ketting en het gouden amulet, kan worden toegewezen. Voor het overige dient de vordering volgens de officier van justitie te worden afgewezen, omdat de schadeposten niet, althans onvoldoende, zijn onderbouwd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de gehele vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen, omdat de schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. Op grond van artikel 361 lid 2 onder b Sv jo artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een benadeelde partij een vordering indienen als aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. Voor vergoeding aan de benadeelde partij komt overeenkomstig de regels van het materiële burgerlijk recht slechts in aanmerking de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op de voet van artikel 6:98 BW aan de verdachte kan worden toegerekend. Deze schade kan bestaan uit vermogensschade en, voor zover de wet daarop aanspraak geeft, ander nadeel (artikel 6:95, eerste lid, BW).
De rechtbank is van oordeel dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat [verdachte] door het onder 1 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan [slachtoffer].
Ziekenhuisvergoeding
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij vanwege het herstel van zijn verwondingen van 4 januari 2022 tot en met 20 januari 2022 in het ziekenhuis moest verblijven en dat deze kosten dan ook voor vergoeding in aanmerking komen. Voor het bepalen van de omvang van het bedrag kan worden aangesloten bij de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding 2022, waarbij wordt uitgegaan van € 31,-- per dag. Nu de benadeelde partij zeventien dagen in het ziekenhuis is verbleven, zal de rechtbank het gevorderde bedrag van € 527,-- toewijzen.
Medische kosten
De benadeelde partij heeft vergoeding van de kosten van de zorg in het ziekenhuis, waaronder de bloedtransfusies, gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij heeft niet in enige vorm bewijs geleverd dat hij de gevorderde medische kosten zelf heeft gedragen. Niet gebleken is welke kosten aan de benadeelde partij in rekening zijn gebracht, of en zo ja, door wie die kosten zijn betaald en of de benadeelde partij voor deze kosten is verzekerd. Deze schadeposten zijn daarom niet aannemelijk geworden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren voor dit deel van de vordering.
Schade auto
De benadeelde partij heeft gevorderd dat de kosten van het herstel van de auto worden vergoed, nu de benadeelde partij door de beschieting met de auto is verongelukt en de auto daardoor is beschadigd. De kosten voor herstel zijn begroot op € 8.800,--. De raadsvrouw heeft ter zitting aangegeven dat de auto niet van [slachtoffer] was, maar dat de eigenaar van de auto de kosten op [slachtoffer] heeft verhaald. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd welke kosten aan de benadeelde partij in rekening zijn gebracht, of en zo ja, door wie die kosten zijn betaald en of de benadeelde partij voor deze kosten is verzekerd. De schade is daarom niet aannemelijk geworden en de rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren voor dit deel van de vordering.
Kleding/sieraden
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde kosten voor de kapotte kleding en schoeisel kunnen worden toegewezen. De kosten zijn onderbouwd en aannemelijk en zijn als rechtstreekse schade aan te merken.
De raadsvrouw heeft wat betreft de hoogte van het bedrag aangevoerd dat de spullen minder dan een jaar oud zijn, waardoor ze de nieuwwaarde van de spullen vordert. De raadsvrouw heeft daarbij geen aankoopbon van de goederen overgelegd. De rechtbank kan hierdoor niet vaststellen hoe oud de goederen waren, waardoor de rechtbank gebruik zal maken van haar schattingsbevoegdheid. De rechtbank stelt de omvang van de schade aan de kleding en schoenen vast op € 100,-- en verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit is anders voor de gevorderde schade voor de verdwenen gouden ketting. De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd en daarom niet aannemelijk is geworden. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken dat de benadeelde partij de ketting om had op het moment dat hij werd beschoten. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Toekomstige schade
De rechtbank is van oordeel dat opgevoerde toekomstige schade onvoldoende is komen vast te staan, omdat de gestelde schade niet is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ook voor dit deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft € 75.000,-- aan immateriële schade gevorderd. De benadeelde partij heeft in de toelichting op de vordering samengevat aangegeven dat hij als gevolg van het schietincident lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen, dat hij daarvan tot op heden niet volledig is hersteld en dat het onzeker is of er in de toekomst volledig herstel zal optreden.
De rechtbank stelt voorop dat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b BW recht heeft op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In dit geval staat niet ter discussie dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van de poging tot moord in de Dominicaanse Republiek, waarbij hij onder andere meerdere schotwonden heeft opgelopen. Er bestaat dus recht op vergoeding van immateriële schade.
De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Dit alles afwegende acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 75.000,-- in dit geval billijk en zal zij de vordering in zoverre toewijzen.
Resumerend
De rechtbank wijst de gevorderde materiële schade toe tot een bedrag van € 627,--. Daarnaast wijst de rechtbank de gevorderde immateriële schade van € 75.000,-- toe.
De rechtbank bepaalt dat dit bedrag van in totaal € 75.627,-- zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2022 tot aan de dag dat het gehele bedrag is voldaan.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om dit deel van de vordering alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Hoofdelijkheid
[verdachte] is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat [verdachte] tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien [verdachte] jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezen verklaarde feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 365 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en de artikelen 33, 33a, 47 en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf:
medeplegen van poging tot moord;
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
17 (zeventien) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
-
wijstde vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1 primair)
toetot een bedrag van
€ 75.627,--(bestaande uit € 627,-- materiële schade en € 75.000,-- immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1 primair) van een bedrag van
€ 75.627,--(te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2022) met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 75.627,--(zegge: vijfenzeventig duizend zeshonderdzevenentwintig), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
365 dagenkan worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor een deel van € 30.024,90 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 4 en 5;
- gelast de teruggave van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 6 en 7 aan [verdachte].
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. N.J.C. Monincx en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Folkerts, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024.