ECLI:NL:RBOVE:2024:3794

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
71-064350-22 en 71-118756-23 (ttz. gev.) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot moord en deelname aan een criminele organisatie met wapens

Op 16 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige man, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en poging tot moord. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar en een schadevergoeding van € 75.627,- aan de benadeelde partij. De verdachte was betrokken bij een organisatie die zich richtte op het plegen van ernstige misdrijven, waaronder moord en geweldsdelicten. Tijdens het onderzoek zijn drie vuurwapens aangetroffen bij de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 januari 2022 samen met anderen heeft geprobeerd een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven te beroven. De verdachte heeft in de Dominicaanse Republiek de locatie van [slachtoffer] doorgegeven aan de uitvoerders van de liquidatie. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de criminele organisatie en de poging tot moord. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de schadevergoeding is vastgesteld op € 75.627,-, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen voorwerpen behandeld en bepaald dat een GSM verbeurd wordt verklaard, terwijl andere voorwerpen aan de verdachte worden teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 71-064350-22 en 71-118756-23 (ttz. gev.) (P)
Datum vonnis: 16 juli 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats]
,
nu verblijvende in de [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6, 13 en 14 mei 2024 en 2 juli 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie (hierna ook in enkelvoud aangeduid als officier van justitie) en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R.A. van der Horst, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) door mr. K.C. van Hoogmoed, advocaat te Haarlem, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er in de zaak met parketnummer 71-064350-22, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 21 februari 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 4 januari 2022, althans in de periode van 1 november 2021 tot en met 4 januari 2022, in Nederland en/of de Dominicaanse Republiek, samen met (een) ander(en) of alleen, heeft geprobeerd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven
(primair), dan wel dat verdachte daaraan medeplichtig is geweest
(subsidiair), althans dat verdachte de (poging tot) moord/doodslag op [slachtoffer] samen met (een) ander(en) heeft voorbereid
(meer subsidiair);
feit 2:in de periode van 1 augustus 2021 tot en met 14 juni 2022 samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van levensdelicten, ernstige geweldsdelicten, bedreigingen en misdrijven als bedoeld in de Wet wapens en munitie (WWM).
In de zaak met parketnummer 71-118756-23 komt de verdenking er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 14 juni 2022 in Wilrijk en/of Antwerpen een automatisch (hand)vuurwapen, twee vuurwapens en elf kogelpatronen voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
parketnummer 71-064350-22
1
hij op of omstreeks 4 januari 2022, althans in of omstreeks de periode van 1 november 2021 tot en met 4 januari 2022 te Amersfoort en/of (elders) in Nederland en/of in de Dominicaanse Republiek tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer] (Nederlandse nationaliteit) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven
die [slachtoffer] heeft/hebben (op)gezocht/benaderd en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op/in het lichaam/hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen volgen
dat een of meer onbekende perso(o)n(en) op of omstreeks 4 januari 2022, in de Dominicaanse Republiek (Las Terrenas), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans ieder voor zich, ter uitvoering van het door die onbekende perso(o)n(en) voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer] (Nederlandse nationaliteit) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven die [slachtoffer] heeft/hebben (op)gezocht/benaderd en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op/in het lichaam/hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 november 2021 tot en met 4 januari 2022 te Amersfoort en/of elders in Nederland en/of in de Dominicaanse Republiek opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door (in die Dominicaanse Republiek):
- een (vuur)wapen en/of een scooter en/of een auto aan te schaffen en/althans/ (vervolgens) dat (vuur)wapen en/of die scooter aan die onbekende perso(o)n(en) ter beschikking te stellen, en/of
- ( de verblijfplaats van) die [slachtoffer] op te zoeken en/of (vervolgens) die [slachtoffer] te volgen en/of te observeren en/of die aldus verkregen informatie aan die onbekende perso(o)n(en) te verstrekken, en/of
- verblijfs/woonruimte(n) voor die onbekende perso(o)n(en) te huren/verschaffen, en/of
- die onbekende perso(o)n(en) naar en/of van de plaats van het misdrijf te vervoeren/brengen;
MEER SUBSIDIAIR althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen volgen
verdachte in de periode van 1 november 2021 tot en met 4 januari 2022 te Amersfoort en/of elders in Nederland en/of in de Dominicaanse Republiek tezamen en in vereniging met een of meer andere(en) te voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving
een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een (poging tot) moord/doodslag op [slachtoffer] (als bedoeld in de artikelen 287/289 Wetboek van Strafrecht) opzettelijk een of meer voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten: (in de Dominicaanse Republiek) een (vuur)wapen en/of een (vlucht)auto en/of een scooter en/of woon/verblijf/observatieruimte heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden gehad;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2021 tot en met 14 juni 2022 te Amersfoort, en/althans (elders) in Nederland en/of in België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen levensdelicten en/of ernstige geweldsdelicten en/of bedreigingen als bedoeld in de artikelen 287/289 en/of 302 en/of 285 van het Wetboek van Strafrecht en/of de artikelen 13 en/of 26 en/of 31 van de Wet wapens en munitie, en/althans het plegen van misdrijven;
parketnummer 71-118756-23
hij op of omstreeks 14 juni 2022 te Wilrijk en/of Antwerpen, althans in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een of meer wapen(s) en/of munitie van categorie II en/of categorie III, te weten:
- een automatisch (hand)vuurwapen (Glock type 19 gen 4 voorzien van automatische vuurregelaar) en/of
- twee, althans een of meer, vuurwapens (Glock type 19 en/of type 17) en/of
- elf, althans een of meer, kogelpatronen
voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen.

3.De voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging op een aantal onderdelen niet voldoet aan het in artikel 261 Sv besloten liggende vereiste van voldoende duidelijkheid. Dit gebrek kleeft volgens de verdediging aan de onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid en aan de meer subsidiair ten laste gelegde voorbereidingshandelingen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 261 Sv vereist dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het feit zou zijn begaan. Daarnaast is vereist dat de dagvaarding de omstandigheden vermeldt waaronder het feit zou zijn begaan. Het moet voor alle procesdeelnemers duidelijk zijn waar de beschuldiging zich tegen richt. De verdachte moet weten waartegen hij zich heeft te verdedigen.
Bij de beoordeling of de tenlastelegging een opgave van de feiten behelst, komt het er uiteindelijk op aan of het aan de hand van de in de tenlastelegging gebezigde woorden, bezien tegen de achtergrond van het procesdossier, voldoende duidelijk is welke feitelijke gedragingen verdachte worden verweten.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging ten aanzien van feit 1 subsidiair een opsomming behelst van goederen met het verwijt dat verdachte deze goederen als middel heeft verschaft ten behoeve van de poging liquidatie, dan wel dat hij die goederen ter voorbereiding van die poging liquidatie heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat het voor de verdediging voldoende duidelijk is waar verdachte zich tegen dient te verdedigen. Dit blijkt naar het oordeel van de rechtbank onder meer uit het feit dat de verdediging daadwerkelijk ook verweer heeft gevoerd ten aanzien van bijvoorbeeld de twee (motor)scooters die in het dossier figureren: de scooter op een foto in een chat en de scooter die op de beelden van Opsporing Verzocht zijn getoond. Het gaat in de onderhavige tenlastelegging niet enkel om het verschaffen van een middel of het voorhanden hebben van een goed, zoals in de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie, maar het gaat om het goed dat verband houdt met de poging liquidatie op 4 januari 2022. Uiteindelijk is alles terug te voeren op één incident en is de rechtbank van oordeel dat er geen verwarring kan ontstaan en ook daadwerkelijk niet is ontstaan op welke specifieke goederen de tenlastelegging ziet.
De tenlastelegging onder 1 subsidiair en meer subsidiair is, naar het oordeel van de rechtbank, voldoende feitelijk en voldoet aan de door de wet gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding, ook voor het overige, geldig is.
3.2
Bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
3.3
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is ten aanzien van de strafvervolging van het feit onder parketnummer 71-118756-23. Verdachte is ter zake de vervolging van de feiten onder parketnummer 71-064350-22 door de Belgische autoriteiten overgeleverd. Verdachte heeft ingestemd met de overlevering voor deze feiten, maar hij heeft uitdrukkelijk geen afstand gedaan van het specialiteitsbeginsel. Vervolgens heeft de Belgische Procureur des Konings de Nederlandse autoriteiten verzocht vervolging inzake het feit onder parketnummer 71-118756-23 over te nemen. Er is aan de Belgische autoriteiten geen aanvullende toestemming gevraagd en er is ook geen aanvullende toestemming verkregen om verdachte ook voor het feit onder laatstgenoemd parketnummer te vervolgen.
3.3.2
Standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) stelt zich primair op het standpunt dat het specialiteitsbeginsel bedoeld is om te voorkomen dat overgedragen personen voor andere feiten worden vervolgd dan waarvoor het aangezochte land toestemming geeft. In het onderhavige geval is de vervolging van de zaak onder parketnummer 71-118756-23 overgenomen op initiatief van de Belgische autoriteiten, hetgeen betekent dat de rechtsmacht is overgedragen aan Nederland. Tegen een verzoek tot overname van de vervolging kan verdachte zich niet verzetten. Subsidiair merkt het OM op dat overlevering is gevraagd voor deelname aan een criminele organisatie, een feit dat mede ziet op het voorhanden hebben van wapens. Nu de overname van de vervolging ziet op het voorhanden hebben van wapens die bij de aanhouding zijn aangetroffen, past de vervolging bovendien binnen de overlevering naar aanleiding van het Europees Arrestatie Bevel (hierna: EAB). Meer subsidiair doet het OM het verzoek om, mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er wel een aanvullende EAB is vereist, de zaak met parketnummer 71-118756-23 af te splitsen en aan te houden om het OM in de gelegenheid te stellen alsnog een aanvullend EAB te doen uitgaan.
3.3.3
Beoordeling van de rechtbank
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
Op 1 juni 2022 heeft de rechter-commissaris een EAB uitgevaardigd, ten behoeve van de aanhouding en overlevering van verdachte met het oog op strafvervolging of tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel. In het bevel staat vermeld dat het betrekking heeft op in totaal twee strafbare feiten:
  • feit 1: poging moord c.q. voorbereidingshandelingen daartoe, gepleegd in de periode van 1 november 2021 tot en met 4 januari 2022 in Nederland en/of de Dominicaanse Republiek;
  • feit 2: deelname aan een criminele organisatie, gedurende de periode 1 januari 2021 tot en met heden in Nederland.
Op 14 juni 2022 heeft de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout besloten tot tenuitvoerlegging van voornoemd EAB. Verdachte heeft tijdens de procedure ingestemd met de overlevering, maar heeft uitdrukkelijk geen afstand gedaan van de bescherming van het specialiteitsbeginsel. In het ‘bevel tot aanhouding – ten einde overlevering ingevolge Europees aanhoudingsmandaat’ heeft de onderzoeksrechter, naast de aanhouding, ook de inbeslagname bevolen van alle papieren of andere voorwerpen die in het bezit van verdachte zouden gevonden worden en die als overtuigingsstukken zouden kunnen dienen of zouden verbonden zijn aan de ten laste gelegde feiten.
Op 14 juni 2022 is verdachte aangehouden en in de woning waar hij is aangehouden werden wapens en munitie aangetroffen. In het proces-verbaal staat vermeld dat er een nieuw aanvankelijk proces-verbaal wordt opgesteld met betrekking tot het aantreffen van de vuurwapens en munitie en dat dit zal worden overgemaakt aan het Parket te Antwerpen.
Op 5 januari 2023 heeft de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout in België het Landelijk Parket verzocht de strafvordering ten aanzien van verdachte over te nemen. De procureur voert hiertoe aan dat de wapens werden aangetroffen bij verdachte tijdens de uitvoering van een Nederlands Europees Onderzoeksbevel (EOB-U-2022 012 826) in het Nederlandse onderzoek 26Woltz van het Landelijk Parket en dat de officier van justitie van het Landelijk Parket heeft verzocht om het dossier over te dragen.
Overwegingen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de (Nederlandse) officier van justitie het recht heeft om tot strafvervolging over te gaan voor wat betreft het feit onder parketnummer
71-118756-23.
In de eerste plaats betreft dat de vraag naar het bestaan van zogenoemde rechtsmacht. De rechtbank is van oordeel dat de rechtsmacht van Nederland voortvloeit uit artikel 8b van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr). Artikel 8b, eerste lid, Sr bepaalt dat de Nederlandse strafwet van toepassing is op een ieder tegen wie de strafvervolging door Nederland van een vreemde staat is overgenomen op grond van een verdrag waaruit de bevoegdheid tot strafvervolging door Nederland volgt.
De verdediging betwist de rechtsmacht ook niet, maar stelt zich op het standpunt dat het recht van de officier van justitie om tot strafvervolging over te gaan beperkt is nu [verdachte] geen afstand heeft gedaan van bescherming van het specialiteitsbeginsel en er geen aanvullende toestemming is gevraagd dan wel is verkregen om tot vervolging over te gaan. De verdediging beroept zich op artikel 27 van het Kaderbesluit 2022/584/JBZ (hierna: het Kaderbesluit).
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 48 Overleveringswet in verbinding met artikel 27, tweede lid, Kaderbesluit een aan Nederland overgeleverd persoon niet kan worden vervolgd, berecht of anderszins van zijn vrijheid kan worden beroofd wegens een of meer andere vóór de overlevering begane feiten dan de feiten die de reden tot de overlevering zijn geweest, tenzij een van de in artikel 27, eerste en derde lid, Kaderbesluit bedoelde gevallen zich voordoet. Voor de vervolging voor en berechting van deze andere feiten kan toestemming worden gevraagd aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit die de gezochte persoon heeft overgeleverd. Als de uitvoerende rechterlijke autoriteit overeenkomstig artikel 27, vierde lid, Kaderbesluit die toestemming verleent, is het OM ontvankelijk in de vervolging voor deze andere feiten.
De verdediging heeft terecht opgemerkt dat deze situatie zich hier niet voor doet: er is geen afstand gedaan van het specialiteitsbeginsel en er is geen aanvullende toestemming gevraagd dan wel gegeven. De vraag is echter of dit tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie moet leiden. Het OM stelt zich immers op het standpunt dat haar bevoegdheid om tot strafvervolging van het feit onder parketnummer 71-118756-23 over te gaan niet is gebaseerd op het EAB, maar op het verzoek tot overname van de strafvervolging van 5 januari 2023 waarmee de rechtsmacht door België is overgedragen aan Nederland.
De wet kent verschillende rechtshulpvarianten, waaronder de overname van strafvervolging. Uit het dossier volgt dat de procureur des Konings op 5 januari 2023 aangifte heeft gedaan tot uitlokking van strafvervolging bij toepassing van artikel 42 van het Benelux-Uitleveringsverdrag van 27 juni 1962 en van artikel 21 van het Europees Rechtshulpverdrag van 20 april 1959.
De overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, Brussel, 29 mei 2000 (hierna: EU-rechtshulpovereenkomst), strekt tot het aanvullen en het vergemakkelijken van de toepassing, tussen de lidstaten van de Europese Unie, van onder andere het Europees Verdrag van 20 april 1959 aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken.
Artikel 6, eerste lid, van de EU-rechtshulpovereenkomst luidt als volgt:
“Verzoeken om rechtshulp alsook de in artikel 7 bedoelde uitwisseling van gegevens op eigen initiatief worden schriftelijk gedaan, dan wel op zodanige wijze dat het verzoek schriftelijk kan worden vastgelegd en de ontvangende lidstaat de echtheid ervan kan vaststellen. Dergelijke verzoeken worden rechtstreeks gedaan tussen de rechterlijke autoriteiten die territoriaal bevoegd zijn voor de indiening en uitvoering ervan en op dezelfde wijze beantwoord, tenzij in dit artikel anders is bepaald.
Elke aangifte van een lidstaat welke strekt tot het instellen van strafvervolging voor de rechter van een andere lidstaat, bedoeld in artikel 21 van het Europees Rechtshulpverdrag (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBV0001009&artikel=21&g=2024-05-29&z=2024-05-29) en artikel 42 van het Benelux-Verdrag (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBV0001006&artikel=42&g=2024-05-29&z=2024-05-29), kan rechtstreeks door de bevoegde rechterlijke autoriteiten tot elkaar worden gericht.”
Artikel 5.3.17, eerste lid, Sv dient ter uitvoering van artikel 6, eerste lid van de EU-rechtshulpovereenkomst en luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Voor zover het toepasselijke verdrag uitdrukkelijk voorziet in rechtstreekse toezending van verzoeken tot overname van de strafvervolging door justitiële autoriteiten, is de officier van justitie bevoegd zelfstandig op een verzoek om overname van de strafvervolging van een buitenlandse justitiële autoriteit te beslissen.”
Op basis van artikel 5.3.17, eerste lid, Sv heeft de officier van justitie besloten tot overname van de strafvervolging zoals verzocht door de procureur des Konings. Naar het oordeel van de rechtbank was de officier van justitie bevoegd positief op het verzoek tot overname te beslissen. Hiermee is de grondslag voor strafvervolging van het feit onder parketnummer
71-118756-23 door Nederland gegeven.
3.3.4
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie het recht had om tot strafvervolging ter zake het feit onder parketnummer 71-118756-23 over te gaan. Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
3.4
Redenen voor schorsing van de vervolging
De rechtbank stelt vast dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Gelet op de samenhang tussen de strafzaken van verdachte en zijn medeverdachten zal, met het oog op de leesbaarheid van het vonnis, verdachte hierna telkens worden aangeduid met verdachte of [verdachte] . De medeverdachten [medeverdachte 1] (de halfbroer van [verdachte] ), [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zullen worden aangeduid met hun achternamen.
Voornoemde verdachten zijn betrokken bij het opsporingsonderzoek van de landelijke recherche genaamd ‘26Woltz’. In november 2021 werd een proces-verbaal verstrekt door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) waarin onder meer stond dat [medeverdachte 1] de nieuwe moordmakelaar is uit de groep van [naam 1] (hiermee zou bedoeld worden [naam 1] ). [medeverdachte 1] zou in het bezit zijn van een groot geldbedrag en een lijst van mensen die geliquideerd moesten worden. Volgens de informatie zou [medeverdachte 1] al zijn begonnen met “de voorbereiding van iemand op die lijst” en zou hij op zoek zijn naar “hitters” en “spotters”. Naar aanleiding van deze informatie werd onderzoek 26Redcar gestart.
Tijdens een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] op 13 januari 2022 werd zijn Google Pixel telefoon aangetroffen en in beslag genomen. Uit onderzoek naar deze telefoon ontstond bij het onderzoeksteam het vermoeden dat [medeverdachte 1] betrokken was bij het voorbereiden en (mede)plegen van meerdere misdrijven, waaronder de poging tot liquidatie van [slachtoffer] en het voorhanden hebben en overdragen van wapens en munitie. De informatie over de wapens en munitie is verstrekt aan het onderzoeksteam van onderzoek 26Romford, dat onderzoek deed naar een wapenopslag in [plaats 1] . Verder volgde uit berichten in de in beslag genomen telefoon van [verdachte] dat hij mogelijk ook betrokken was bij de aanslag op [slachtoffer] .
Uit de telefoon van [medeverdachte 1] bleek volgens het onderzoeksteam ook dat hij veelvuldig contact onderhield met zijn overbuurman [medeverdachte 2] , dat zij veel bij elkaar over de vloer kwamen en dat [medeverdachte 1] gebruik maakte van de bankrekening van [medeverdachte 2] . Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] op 14 juni 2022 werd een hoeveelheid wapens en munitie aangetroffen.
Ten behoeve van het onderzoek naar de aanslag op [slachtoffer] werden op 18 oktober 2022 camerabeelden van twee mannen op een motorfiets (hierna ook wel motorscooter genoemd) in de Dominicaanse Republiek getoond in het programma Opsporing Verzocht. Op 25 oktober 2022 ontving het onderzoeksteam een TCI proces-verbaal waarin [medeverdachte 3] uit [plaats 2] werd herkend als de persoon die achterop de motorscooter zat. Uit onderzoek onder de naam ‘26Agen’ bleek dat dit vermoedelijk zou gaan om [medeverdachte 3] . Uit dit onderzoek volgde tevens de mogelijke betrokkenheid van [medeverdachte 4] .
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig het ter zitting overgelegde requisitoir, het standpunt ingenomen dat de onder parketnummer 71-064350-22 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, alsmede het onder parketnummer 71-118756-23 ten laste gelegde feit, wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig zijn ter zitting overgelegde pleitnota, ten aanzien van het onder parketnummer 71-064350-22 onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde, vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde medeplegen van de poging tot liquidatie van [slachtoffer] heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat [verdachte] de persoon was die voorop de motorscooter zat, dat [verdachte] zijn taak als ‘spotter’ niet heeft volbracht, waardoor hij niet betrokken was bij de gezamenlijke uitvoering en dat er op basis van het dossier geen enkele (daadwerkelijke) bijdrage van [verdachte] aan het delict kan worden vastgesteld. Ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde voorbereidingshandelingen heeft de raadsman aangevoerd dat [verdachte] daarvan dient te worden vrijgesproken, omdat de auto en de woon-/verblijf-/observatieruimte niet zijn gebruikt bij de poging tot moord en er in het geval van het wapen en de scooter geen begin van een aanwijzing is dat [verdachte] die voorwerpen voorhanden heeft gehad.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde deelneming aan een criminele organisatie op het standpunt gesteld dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken, omdat er geen sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] , die gericht was op het plegen van misdrijven.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Parketnummer 71-064350-22
4.4.1.1 Poging liquidatie van [slachtoffer] (feit 1)
4.4.1.1.1 Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het behandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 4 januari 2022, omstreeks 13:30 uur, reed [slachtoffer] in een witte Hyundai Tucson, met het kenteken [kenteken] , door de Calle Duarte in Las Terrenas (Dominicaanse Republiek), waar hij werd achtervolgd door twee mannen op een motorscooter. Tijdens die achtervolging werd er op het voertuig van [slachtoffer] geschoten. Het voertuig van [slachtoffer] kwam in botsing en raakte op zijn kant, waarna [slachtoffer] uit de auto klom en een steeg in rende. Hij werd achtervolgd door één van de mannen op de motorscooter en deze man schoot meermaals op [slachtoffer] . Volgens getuigen ter plaatse was de schutter een witte, magere, lange man met zwart haar en leek hij op een buitenlander. [slachtoffer] zelf heeft verklaard dat de schutter een heel erg jonge witte man was, met bruin haar en een gouden tand.
[slachtoffer] arriveerde in hypovolemische shock in het ziekenhuis als gevolg van bloedverlies. Hij was in ademnood door een ingeklapte linkerlong en bloedde hevig uit zijn linkerhand en uit het kogelgat in de linker zesde intercostale ruimte, aan de voorkant. Hij had meervoudige schotwonden, waaronder twee in de linkerhemithorax, beide perforerend, een wond in de linkerhand, met botbreuk en waarschijnlijk sectie van de elleboogzenuw van de linkerhand, en veel wonden op de armen met in totaal zeven openingen. Onderzoek wees uit dat een kogel de linkerlong had geperforeerd en een aantal ribben en het linkerschouderblad waren gebroken. [slachtoffer] werd met spoed geopereerd, waarmee zijn leven kon worden gered.
Voorafgaand aan het incident is op camerabeelden te zien dat twee mannen op een motorscooter achter de Hyundai van [slachtoffer] aan rijden. Op de beelden is te zien dat de Hyundai met hoge snelheid door een straat rijdt. Negen seconden later rijdt de motorscooter voorbij met daarop twee mannen. Terwijl de mensen in de richting blijven kijken waar de Hyundai en motorscooter heen zijn gereden, valt het op dat er vanuit de tegengestelde richting geen verkeer komt, behalve de motorscooter met daarop twee mannen.
Op de Google Pixel telefoon van [medeverdachte 1] werd op 11 november 2021 een foto opgeslagen waarop het paspoort van zijn (ex-)zwager [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is te zien. Diezelfde dag werd er een screenshot opgeslagen van de Google-zoekopdracht “Waar vraag ik een toeristenkaart Dominicaanse Republiek”.
Op 12 november 2021 werd er op de telefoon van [medeverdachte 1] een foto opgeslagen waarop is te zien dat er via de website Vliegtickets.be twee tickets zijn geboekt voor [verdachte] en [naam 2] voor een vlucht van Düsseldorf (Duitsland) naar Punta Cana (Dominicaanse Republiek) op 15 november 2021.
In een screenshot van een gesprek is te lezen dat op 15 november 2021 aan “Mister [naam 3] ” wordt gestuurd: “We kunnen niet vertrekken we hebben alleen een heen ticket we moeten kunnen aan tonen dat we terug komen door een retour ticket te hebben”. Deze Mister [naam 3] wordt aangesproken met “ [alias 3] ”.
Op 15 november 2021 stuurt [verdachte] aan [medeverdachte 1] : “Alles word nu gereboekt. Zijn ermee bezig”, “ [alias 3] is er van op de hoogte. Hij is blij” en “Ik regel het”, waarop [medeverdachte 1] aan [verdachte] stuurt: “Bro regel het bro”.
Op een foto van een notitie die op 12 november 2021 in de telefoon van [medeverdachte 1] is opgeslagen is een lijstje te zien met daarin kosten voor tickets van € 1.335,--, een spoedpaspoort van € 350,--, PCR-testen van in totaal € 200,-- en treinreiskosten van in totaal ongeveer € 110,--. Verder staat op de foto dat er na aftrek van de kosten nog € 1.105,-- van de € 3.000,-- over is.
[naam 2] heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte 1] en [verdachte] aan hem hadden gevraagd om met [verdachte] op vakantie te gaan naar de Dominicaanse Republiek. [verdachte] had de vliegtickets gekocht. Toen ze op het vliegveld aankwamen, bleek dat er nieuwe tickets gekocht moesten worden. Hiervan heeft [naam 2] afgezien en is teruggegaan naar Nederland.
In de telefoon van [medeverdachte 1] worden foto’s van een gesprek met de gebruiker van het account ‘ [gebruikersnaam 1] ’ aangetroffen met als opslagdatum 16 november 2021, waarin deze [gebruikersnaam 1] stuurt: “Ja juist en die ticket is omgezet na retour nu tog. Oké is daar ook wat voor bij gekomen? (…) stuurt iemand met u mee inshallah. Maar u kunt dan alvast beginnen. Ik heb alles klaar daar voor u. Ja ik geloof u mr maar ik bedoel zodat julie ook kunnen afwisselen”. De andere deelnemer van het gesprek stuurt hierop: “ [alias 3] , ik heb niemand nodig ik ga alleen als het moet. Ik weet exact wat ik moet doen & wat me te wachten staat”.
Uit vluchtgegevens is gebleken dat [verdachte] op 18 november 2021 vanaf Düsseldorf naar de Dominicaanse Republiek is gevlogen. [verdachte] houdt [medeverdachte 1] op 17 november 2021 op de hoogte waar hij is en hoe laat hij op het vliegveld in Düsseldorf aankomt. [medeverdachte 1] zegt op zijn beurt tegen [verdachte] dat hij tot half 9 moet wachten tot hij kan inchecken, dat [verdachte] moet gaan rusten en zijn telefoon moet opladen.
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij naar de Dominicaanse Republiek moest om [slachtoffer] te vinden, zodat [slachtoffer] geliquideerd kon worden. Hij wist niet wie [slachtoffer] was, maar het was hem wel duidelijk wat hij moest doen en hoe hij dat moest doen. Zodra [verdachte] [slachtoffer] zou hebben gelokaliseerd, moest hij doorgeven waar [slachtoffer] was. Als de schutters dan zouden komen, zou hij doen alsof hij er niet bij hoorde. Op enig moment heeft [verdachte] vernomen dat [slachtoffer] was gevonden en dat er op hem was geschoten. Hem werd verteld dat [slachtoffer] het wel had overleefd, maar dat hij in kritieke toestand in het ziekenhuis lag. Dit heeft [verdachte] vervolgens aan [medeverdachte 1] bericht.
Op 19 november 2021 is op de telefoon van [medeverdachte 1] een foto van [slachtoffer] opgeslagen die afkomstig is van politie.nl.
In chats van 20 november 2021 houdt [verdachte] [medeverdachte 1] op de hoogte van de locaties waar hij is, waar hij “hem” ziet en beschrijft hij zijn uiterlijke kenmerken. [verdachte] stuurt [medeverdachte 1] dat hij “gelijk kkr veel stewss” heeft. [medeverdachte 1] zegt hierop tegen [verdachte] dat hij geen stress moet hebben, dat hij “prof” moet zijn, dat hij alles goed moet regelen en daarna “loesos” moet gaan. [verdachte] stuurt dat hij in een groep met de jongens zit en dat alles wordt besproken. Hij probeert één dag van tevoren “loesoe” te gaan, maar stuurt dat dat moeilijk wordt en dat hij denkt dat hij zelf bij die actie zal zijn. Verder stuurt [verdachte] dat als hij hem ziet op het feest bij zijn tafel en hij zegt dat hij het is, dat hij dan weg stapt “en dan ja…”. [medeverdachte 1] zegt dat [verdachte] ervoor moet zorgen dat hij niet op camera’s teveel in zijn buurt moet worden gezien en als hij wordt “gekierd” dan moet [verdachte] schrikken en wegrennen. [verdachte] geeft hierop aan dat hij goed die “comedy” kan doen.
Op 20 november 2021 wordt om 21.39 uur € 2.500,-- contant gestort op de bankrekening van [medeverdachte 3] en om 22.24 uur nogmaals € 450,--. Vervolgens wordt er € 2.970,95 overgemaakt naar de bankrekening van eDreams Odigeo ten behoeve van twee retourtickets voor [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Deze tickets zijn bestemd voor een heenvlucht op 23 november 2021 van Brussel (België) naar Santo Domingo (Dominicaanse Republiek) en een retourvlucht op 18 december 2021 van Santo Domingo (Dominicaanse Republiek) , via Madrid (Spanje), naar Brussel (België). Op 22 november 2021 worden er met de rekening van [medeverdachte 3] twee treintickets van in totaal € 104,60 geboekt voor een treinrit van Lelystad naar Brussel (België) op 23 november 2021.
[naam 4] (hierna: [naam 4] ), ex-vriendin van [medeverdachte 4] , heeft verklaard dat [medeverdachte 3] [medeverdachte 4] heeft gevraagd voor een klus in de Dominicaanse Republiek. Zij moesten daarheen omdat [slachtoffer] daar zat. Een dag voordat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] naar de Dominicaanse Republiek vertrokken heeft [naam 4] [medeverdachte 4] naar de woning van de oma van [medeverdachte 3] toe gebracht. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben die nacht bij de oma van [medeverdachte 3] gelogeerd, waarna ze de volgende ochtend naar het vliegveld in Brussel zijn vertrokken.
Op 25 november 2021 zegt [medeverdachte 1] tegen [verdachte] dat hij duidelijk moet zijn en vraagt of ze hem nu gaan “klaren” en hoe laat [verdachte] de boys ziet. [verdachte] geeft hierop aan dat hij er nu naartoe gaat en ze een foto laat zien en als zij zeggen dat het hem is dan gaan ze hem klaren. [medeverdachte 1] stuurt hierop: “Laat me wetem ?!!!?”. [verdachte] stuurt dat hij ze drie keer gaat vragen of ze het zeker weten en als ze ja zeggen, dan schieten ze vuurwerk af.
[verdachte] stuurt op 27 november 2021 aan [medeverdachte 1] dat ze hem gaan vinden, waarop [medeverdachte 1] vraagt waar ze hem gaan tegenkomen en waar [verdachte] nu is. [verdachte] geeft hierop aan dat ze nu bij chique restaurants en bars zijn en dat ze daar gaan rondlopen. Om 21:00 uur gaat [verdachte] bij de gym kijken, want dan is het meestal heel rustig daar. [verdachte] geeft aan dat ze hem moeten tegenkomen op straat en dat hij dan de locatie moet doorgeven, hem beschrijven en weggaan. Bij zijn verblijf is het niet mogelijk en hij wisselt constant van auto. [medeverdachte 1] vraagt aan [verdachte] wanneer er resultaat komt en vraagt of dit voor zondag is. [verdachte] hoopt het, want hij wordt zelf ongeduldig. [medeverdachte 1] reageert hierop door te zeggen dat het lang duurt.
In de tijd dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] in de Dominicaanse Republiek waren, hadden [naam 4] en [medeverdachte 4] contact via Wickr. [medeverdachte 4] vertelde aan [naam 4] dat ze naar plekken toe gingen waar ze dachten dat [slachtoffer] zou zijn. Ook vertelde hij haar dat ze [slachtoffer] een keer eerder hadden gezien, maar dat [slachtoffer] hun toen ook heeft gezien. [slachtoffer] had door dat hij in de gaten werd gehouden. Uiteindelijk hebben ze [slachtoffer] gevonden en op hem geschoten. Op die dag waren [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op een scooter aan het rondrijden en toen kwamen ze [slachtoffer] toevallig tegen in de stad. [naam 4] verklaarde dat [medeverdachte 4] eigenlijk zou schieten, maar dat [medeverdachte 3] het ook een keer wilde doen. [medeverdachte 3] heeft daarom geschoten. Er is een ongeluk gebeurd met de auto en op het moment dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] kwamen aanrijden heeft [medeverdachte 3] op [slachtoffer] geschoten. [medeverdachte 3] trilde, waardoor hij heeft gemist. [medeverdachte 4] heeft [naam 4] over het schietincident verteld toen hij nog in de Dominicaanse Republiek was.
Op de telefoon van [medeverdachte 1] wordt op 3 januari 2022 een foto opgeslagen die zeer vermoedelijk is gemaakt in Las Terrenas. Op 5 januari 2022 wordt er een afbeelding opgeslagen met daarop een witte auto die op zijn kant ligt en een Spaanstalige titel die luidt: “Onbekenden hebben een man van vreemde nationaliteit verwond door kogels in Las Terrenas”.
[medeverdachte 1] stuurt op 5 januari 2022 naar een onbekend gebleven persoon: “ [naam 5] in opleiding. Is [naam 6] zijn land hij voelt zicg thuis maar familie en vrouw wachten ook. En [naam 6] is soldaat. Maar is [naam 6] ze fout niet toch broeder hij moest hem plaatsen toch niet geven. Maar als hij daar gaat blijven levert het hem wat op buiten dat die top [naam 5] word” en “Snap het kankee ook niet. Wat bezielt hem om met H SAMEN. DAT is zijn kk taak niet eens.”
[verdachte] stuurt op 6 januari 2022 aan [medeverdachte 1] : “Kritieke. Levens. Gevaar. Toestand weer”, waarop [medeverdachte 1] vraagt hoe dat kan. Hierop stuurt [verdachte] : “Bloedingen. Inwendig. Fatale schot wonden”. [medeverdachte 1] stuurt [verdachte] : “Ga weg daar. Dus je mag weg. Dus is gelukt”. [verdachte] stuurt hierop: “Hij is in kritieke toestand nu. Hun zeggen. We bidden tot Jezus Josef Maria dat hij naar Diablo gaat hehe.” [medeverdachte 1] vraag aan [verdachte] waar hij nu naar toe gaat, waarop [verdachte] stuurt dat hij in een safehouse is.
Op 8 januari 2022 vraagt [medeverdachte 1] aan een onbekend gebleven persoon of het is gelukt en of hij safe is. Later stuurt hij: “Oke bro Dan zal ik hem van zelf bij mij zien”.
[medeverdachte 4] en [verdachte] zijn met dezelfde vlucht op 9 januari 2022 vanaf de Dominicaanse Republiek, via Madrid (Spanje), naar Amsterdam Schiphol gereisd. Daar kwamen zij op 10 januari 2022, omstreeks 17.40 uur aan. De vliegtickets van [medeverdachte 4] en [verdachte] zijn beide op 9 januari 2022 om 13.14 uur geboekt en zijn beide contant betaald.
[naam 4] heeft verklaard dat [medeverdachte 4] en een andere jongen zijn teruggevlogen naar Nederland, maar dat [medeverdachte 3] nog wat langer moest blijven. Dit was omdat ze boos op hem waren omdat hij niet goed had geschoten. [naam 4] heeft, samen met [naam 7] (hierna: [naam 7] ), [medeverdachte 4] en de andere jongen opgehaald van Schiphol. Deze jongen had een spijkerjasje aan met een witte bontkraag. Ze hebben de jongen bij een tankstation in de bebouwde kom in [plaats 3] afgezet.
[verdachte] is op 10 januari 2022 om 20.04 uur de woning van [medeverdachte 1] binnen gegaan. [medeverdachte 1] heeft op 10 januari 2022 om 20.08 uur aan een onbekend gebleven persoon gestuurd dat [naam 6] nu naast hem zit, waarop de onbekend gebleven persoon aan [naam 6] vraagt hoe alles is verlopen en wat ze tegen hem zeiden op het vliegveld.
Op 18 oktober 2022 werden de beelden van de twee mannen op de motorscooter getoond in het programma Opsporing Verzocht. [naam 4] heeft [medeverdachte 4] in die uitzending herkend als de persoon die de motorscooter bestuurt. Ook [naam 8] (hierna: [naam 8] ) heeft [medeverdachte 4] op de beelden van Opsporing Verzocht herkend als de persoon die voorop de scooter zat.
De oma van [medeverdachte 3] , [naam 9] (hierna: [naam 9] ), en [naam 10] (hierna: [naam 10] ) hebben [medeverdachte 3] herkend als de persoon die achterop de motorscooter zat.
In de telefoon van [medeverdachte 4] is een notitie aangetroffen, met (onder meer) de volgende tekst:
“(…) Beter houden we deze notitie voor altijd kunnen we terugk ijken
Wist je nog broeder toen je een huurmodenasr was voor het kartel
Dat waren pas gekke tijden
Met de [alias 2] en dtje
[alias 1] derde partij hij was helemaal kanker gek wallah die woede aanvallen waren lijp met die adhd van die man (…)”
[medeverdachte 4] heeft bij de politie verklaard dat hij het in de notitie heeft over [medeverdachte 3] en [verdachte] .
Op 3 december 2022 belde [medeverdachte 4] met zijn neef, [naam 11] (hierna: [naam 11] ). Tijdens dit gesprek vertelde [medeverdachte 4] aan [naam 11] dat hij een keer in “Domi” heeft geschoten met een Glock die de “patron” altijd bij zich had.
Op de Google Pixel telefoon van [medeverdachte 1] is een chatgesprek van 12 januari 2022 aangetroffen tussen [medeverdachte 1] , iemand met de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 2] ’ en iemand met de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 3] ’. In dit gesprek wordt besproken dat de zwager van [medeverdachte 1] aangepakt moet worden omdat die zwager nog € 1.500,-- schuldig is. [gebruikersnaam 2] geeft hierop aan dat als [medeverdachte 1] zijn zwager niet aanpakt, [gebruikersnaam 2] het zijn eigen team laat doen, op kosten van [medeverdachte 1] . [gebruikersnaam 2] eist het adres van de zwager op, maar [medeverdachte 1] wil dit adres niet geven, omdat zijn schoonmoeder daar ook woont. [medeverdachte 1] geeft aan dat hij het gaat regelen. [gebruikersnaam 2] wil dat de zwager klappen krijgt en eist van [medeverdachte 1] dat hij kiest tussen zijn zwager en [gebruikersnaam 2] . [gebruikersnaam 2] geeft aan dat [medeverdachte 1] € 3.000,-- moet betalen aan het team van [gebruikersnaam 2] om de zwager aan te pakken. [medeverdachte 1] geeft aan dat hij dat niet wil betalen. [gebruikersnaam 2] kan dat niet waarderen en vindt [medeverdachte 1] een ondankbare hond. Vervolgens eist [gebruikersnaam 2] dat [medeverdachte 1] nu € 10.000, -- terug betaalt. Op een gegeven moment biedt [medeverdachte 1] zijn excuses aan [gebruikersnaam 2] aan en geeft daarbij aan dat hij stress heeft. [medeverdachte 1] geeft aan dat hij geregeld heeft dat zijn zwager het geld gaat betalen. [gebruikersnaam 2] eist dat het geld uit de zak van de zwager zelf betaald moet worden en heeft het over "ticket geld" dat terugbetaald moet worden. [medeverdachte 1] biedt nogmaals zijn excuses aan voor zijn grote bek en geeft aan dat het geld vandaag bij hem opgehaald kan worden.
4.4.1.1.2 De bewijsoverwegingen
De vraag die de rechtbank voor een bewezenverklaring van (het medeplegen van) poging tot moord moet beantwoorden is of er sprake was van opzet op het (met voorbedachte raad) doden van [slachtoffer] en zo ja, of [verdachte] daar betrokkenheid bij heeft gehad in de vorm van medeplegen, dan wel medeplichtigheid, of dat hij daartoe voorbereidingshandelingen heeft getroffen.
Nog voordat de rechtbank toekomt aan het beantwoorden van die vragen zal zij eerst beoordelen of de motorscooter met daarop twee mannen, die is te zien op de camerabeelden, dezelfde motorscooter is als de motorscooter met daarop twee mannen die [slachtoffer] hebben achtervolgd en beschoten.
Vervolgens zal de rechtbank toekomen aan de beoordeling wie de mannen waren die op de motorscooter zaten en welke man op [slachtoffer] heeft geschoten.
De rechtbank zal dan beoordelen of het schieten op [slachtoffer] kan worden gekwalificeerd als poging tot moord en tot slot zal de rechtbank toekomen aan de vraag of [verdachte] hier enige betrokkenheid bij heeft gehad.
Welke motorscooter was betrokken bij het schietincident?
Op basis van de hiervoor beschreven beelden, de verklaring van verbalisant [verbalisant] en de verklaring van [slachtoffer] stelt de rechtbank vast dat de motorscooter met daarop twee mannen betrokken was bij het schietincident. Verbalisant [verbalisant] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op de camerabeelden heeft gezien dat, op het moment dat de motorscooter de bocht om gaat, de man die achterop de motorscooter zit een beweging maakt alsof er een wapen wordt getrokken. Verder heeft hij verklaard dat hij op camerabeelden heeft gezien dat de auto botst, waarna het slachtoffer het steegje in rent, achtervolgd door de man die achterop de motorscooter zat, met een zwart T-shirt en een pistool in zijn rechterhand. Dit hebben getuigen ook gezien. Het signalement dat door de getuigen en [slachtoffer] wordt gegeven van de schutter, te weten een jonge witte, magere, lange man met zwart of bruin haar, die leek op een buitenlander (waarbij de rechtbank opmerkt dat dit is vanuit Dominicaans perspectief), komt overeen met de man die op de beelden achterop de motorscooter zit.
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat er sprake zou zijn van een andere motorscooter met daarop twee personen die betrokken zouden zijn geweest bij het schietincident.
Wie zaten er op de motorscooter en wie was de schutter?
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op 23 november 2021 samen naar de Dominicaanse Republiek zijn gevlogen. [medeverdachte 4] is daar tot 9 januari 2022 gebleven en [medeverdachte 3] tot 13 januari 2022.
-
[medeverdachte 4]
Zoals hiervoor benoemd heeft [naam 4] verklaard dat zij [medeverdachte 4] herkende als de bestuurder van de scooter. [naam 4] had in die periode al enige tijd een relatie met [medeverdachte 4] . Zij wist dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] naar de Dominicaanse Republiek gingen voor een klus. [naam 4] en [medeverdachte 4] hadden via de applicatie Wickr contact op het moment dat [medeverdachte 4] in de Dominicaanse Republiek verbleef. [medeverdachte 4] heeft haar verteld dat [medeverdachte 3] en hij met z’n tweeën en reden op een scooter, er was een ongeluk gebeurd en [medeverdachte 3] heeft op [slachtoffer] geschoten. Omdat [medeverdachte 3] heel erg trilde heeft hij gemist. Daarover waren ze boos op [medeverdachte 3] en om die reden moest hij wat langer in de Dominicaanse Republiek blijven.
De rechtbank ziet verder bewijs in de notitie die [medeverdachte 4] heeft opgesteld en die hij op zijn telefoon had staan. Uit deze notitie blijkt naar het oordeel van de rechtbank ondubbelzinnig dat [medeverdachte 4] , samen met de “ [alias 2] ” en [medeverdachte 3] , een huurmoordenaar was voor het kartel. Verder schrijft [medeverdachte 4] dat hij terug in de tijd zou willen om die man “door ze vieze kanker kop te schieten”. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dat dit gaat over het schieten op [slachtoffer] .
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [medeverdachte 4] de bestuurder is geweest van de motorscooter die [slachtoffer] heeft achtervolgd. Weliswaar heeft verbalisant [code] , op 4 januari 2023 in een proces-verbaal gerelateerd dat hij ziet dat de bestuurder van de scooter, sterke gelijkenis vertoont met [verdachte] en op basis van die sterke gelijkenis tot de conclusie komt dat hij de bestuurder is geweest, maar in het licht van de overige bewijsmiddelen in het dossier brengt deze verklaring de rechtbank niet tot een ander oordeel.
-
[medeverdachte 3]
Op basis van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat degene die achterop de motorscooter zat, degene is geweest die achter [slachtoffer] is aangerend in het steegje en op [slachtoffer] heeft geschoten.
Op de beelden van Opsporing Verzocht is [medeverdachte 3] door [naam 9] en [naam 10] herkend als de persoon die achterop de motorscooter zat. Deze verklaringen vinden steun in de verklaring van [naam 4] dat [medeverdachte 3] degene is die heeft geschoten. Daar komt nog bij dat [medeverdachte 3] past in het signalement dat de getuigen ter plaatse en [slachtoffer] van de schutter hebben gegeven. Zij spreken over een heel jonge witte, magere, lange man met zwart of bruin haar en een gouden tand, die leek op een buitenlander. De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat [medeverdachte 3] twee gouden tanden heeft. Dat [slachtoffer] slechts één gouden tand zou hebben gezien doet daar niet aan af. Het is immers heel goed mogelijk en denkbaar dat [slachtoffer] in alle snelheid en hectiek niet goed heeft gezien dat de schutter twee gouden tanden had.
Tot slot blijkt de betrokkenheid van [medeverdachte 3] ook uit de hiervoor genoemde notitie die op de telefoon van [medeverdachte 4] is aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat, op basis van het voorgaande, wettig en overtuigend is bewezen dat [medeverdachte 3] degene was die achterop de motorscooter zat en degene die op [slachtoffer] heeft geschoten.
Poging tot moord op [slachtoffer]
Door met een vuurwapen meermaals op het lichaam van [slachtoffer] te schieten hebben verdachten vol opzet gehad op de dood van [slachtoffer] .
Voor moord is daarnaast vereist dat er sprake is van voorbedachte raad. Voor een bewezenverklaring van “voorbedachte raad” dient vast komen te staan dat verdachten zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat sprake was van voorbedachte raad. Immers zijn [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] naar de Dominicaanse Republiek gevlogen voor een klus. Zij waren daar om [slachtoffer] te vinden met het doel om hem te liquideren.
Betrokkenheid van [verdachte]
De rechtbank stelt, onder meer op grond van de verklaring van [verdachte] ter zitting, namelijk dat hij in de Dominicaanse Republiek naar [slachtoffer] heeft gezocht, omdat [slachtoffer] moest worden geliquideerd, vast dat [verdachte] betrokkenheid heeft gehad bij de poging liquidatie op [slachtoffer] .
Medeplegen
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is hoe deze betrokkenheid van [verdachte] bij de poging tot liquidatie van [slachtoffer] kan worden gekwalificeerd. Allereerst zal de rechtbank beoordelen of er sprake is van “medeplegen” en overweegt daartoe als volgt.
De betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verschillende mededaders.
Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Zoals overwogen zijn [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] met hetzelfde doel naar de Dominicaanse Republiek gevlogen. Zij moesten [slachtoffer] vinden, zodat hij kon worden geliquideerd. [verdachte] zou [slachtoffer] daar opsporen (spotten) en als hij [slachtoffer] had gevonden, moest hij de locatie van [slachtoffer] doorgeven aan anderen, zodat zij vervolgens [slachtoffer] konden liquideren. In de tijd dat [verdachte] in de Dominicaanse Republiek was hield hij [medeverdachte 1] , die als makelaar de opdracht heeft aangenomen, op de hoogte van alle ontwikkelingen rondom de zoektocht naar en de liquidatie van [slachtoffer] . [slachtoffer] is op
4 januari 2022 gevonden en door [medeverdachte 3] beschoten waarbij [medeverdachte 4] de motorscooter bestuurde, waarop zij [slachtoffer] achtervolgden en vervolgens zijn weggevlucht. Op 6 januari 2022 laat [verdachte] aan [medeverdachte 1] weten wat de medische status is van [slachtoffer] en dat “ze” bidden dat hij zal overlijden. [verdachte] en [medeverdachte 1] hielden, afzonderlijk van elkaar, contact met onbekend gebleven personen die, zoals uit de chats blijkt, hoger in de hiërarchie stonden (de vermoedelijke opdrachtgevers). Voor en na het schietincident legden zij verantwoording af aan deze personen. [verdachte] was de belangrijkste schakel tussen de opdrachtgever(s) en de makelaar enerzijds en de uitvoerders in de Dominicaanse Republiek anderzijds. Toen [verdachte] weer in Nederland was, is hij meteen naar [medeverdachte 1] gegaan. Op het moment dat [verdachte] bij [medeverdachte 1] is, wordt dit door [medeverdachte 1] meteen aan de opdrachtgever teruggekoppeld, die vervolgens van [verdachte] wil weten hoe het op het vliegveld is gegaan.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van [verdachte] aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Door het handelen van [verdachte] werd informatie gegenereerd die dienstig was. Er was, zoals [verdachte] zelf ook ter terechtzitting heeft verklaard een duidelijk liquidatieplan voor [slachtoffer] waarvoor hij de “spotter” was. De term “spotter” is onlosmakelijk verbonden met de term “hitter”. In de kringen waarin deze termen worden gebruikt is het gebruikelijk dat voorafgaand aan een liquidatie het slachtoffer wordt gevolgd en wordt gelokaliseerd. De verdachten werkten samen in een georganiseerd verband, en zij vervulden ieder een eigen rol, te weten het aansturen, het spotten en het doorgeven van de locatie van [slachtoffer] en het uitvoeren. Elke rol was binnen dit samenwerkingsverband van cruciaal belang en de verdachten hielden elkaar nauwgezet op de hoogte van ontwikkelingen. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Dat [verdachte] naar eigen zeggen [slachtoffer] niet zou hebben gelokaliseerd, doet daaraan niet af. Dat uiteindelijk [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] [slachtoffer] (zoals het lijkt) bij toeval hebben gevonden, maakt niet dat de rol van [verdachte] niet van voldoende gewicht is om te kunnen spreken van medeplegen.
De verklaring van [verdachte] dat hij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] niet heeft gezien in de Dominicaanse Republiek, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Immers zijn de vliegtickets van [verdachte] en [medeverdachte 4] voor de terugvlucht naar Nederland op exact hetzelfde moment gekocht en contact betaald. Zij zijn vervolgens met dezelfde vlucht teruggegaan naar Nederland, waarna zij samen door [naam 4] en [naam 7] zijn opgehaald bij de luchthaven. Daarnaast blijkt uit de notitie van [medeverdachte 4] dat hij, naast de ‘ [alias 2] ’ en [medeverdachte 3] , ook [verdachte] heeft gezien in de Dominicaanse Republiek.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] zich, samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] , schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord op [slachtoffer] .
4.4.1.2 Deelneming aan een criminele organisatie (feit 2)
[medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] worden ervan verdacht dat zij in de periode van 1 augustus 2021 tot en met 14 juni 2022 deelnamen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
Voor een veroordeling voor deelneming aan een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met, alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet (voorwaardelijk opzet is dus niet voldoende), dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Het opzet van verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van bovengenoemde misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van een verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
4.4.1.2.1 De bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt, op de basis van voorgaande vastgestelde feiten en omstandigheden, in samenhang met de rest van de bewezen verklaarde feiten en het dossier, het volgende vast.
[medeverdachte 1] had via chats contact met onbekend gebleven personen met de gebruikersnamen ‘ [gebruikersnaam 2] ’, ‘ [gebruikersnaam 3] ’ en ‘ [gebruikersnaam 1] ’. In deze gesprekken komt naar voren dat er een bepaalde verhouding is tussen deze onbekend gebleven personen enerzijds en [medeverdachte 1] anderzijds. Via de chat worden opdrachten en instructies gegeven aan
[medeverdachte 1] .
Zo volgt uit chats dat aan [medeverdachte 1] de opdracht is gegeven om een Turk te mishandelen en die mishandeling te filmen. [medeverdachte 1] laat op 11 januari 2022 aan [medeverdachte 2] weten dat ze die week een Turk gaan pakken. Op 12 januari 2022 wordt [gebruikersnaam 2] ongeduldig en vraagt aan [medeverdachte 1] wanneer hij video’s krijgt van de Turk. Hij wil vrijdagavond de video’s ontvangen. Daarnaast geeft [gebruikersnaam 2] aan dat de zwager van
[medeverdachte 1] aangepakt moet worden, omdat hij de “€ 1.500,-- voor de ticket” niet teruggeeft. [medeverdachte 1] wordt erop aangesproken dat hij zijn zwager wil betalen met het geld van de groep van [gebruikersnaam 2] . Dit kan niet volgens [gebruikersnaam 2] , dus [medeverdachte 1] moet er achteraan. En als [medeverdachte 1] de zwager niet wil pakken dan stuurt [gebruikersnaam 2] zijn eigen team, maar dan moet [medeverdachte 1] ze betalen. Nadat [medeverdachte 1] zegt dat zijn zwager die week gaat betalen zegt [gebruikersnaam 2] hij het geld niet meer hoeft. Het gaat [gebruikersnaam 2] om het principe en wil daarom het adres van de zwager hebben. [medeverdachte 1] wil die niet geven omdat zijn schoonmoeder daar ook woont. [gebruikersnaam 2] zegt dat de fase van betalen voorbij is, dat hij wil zien dat de zwager op de grond ligt en klappen krijgt en dat [medeverdachte 1] het team hiervoor € 3.000,-- betaalt. [medeverdachte 1] wil dit niet betalen en zegt dat hij zich niet zo laat behandelen door [gebruikersnaam 2] . Hij vindt het niet eerlijk dat er zo met personeel wordt omgegaan. [gebruikersnaam 2] wordt boos en zegt dat [medeverdachte 1] een “vuile ondankbare kanker hond” is. Uiteindelijk biedt [medeverdachte 1] zijn excuses aan voor zijn grote mond en belooft dat hij het geld voor het team betaalt.
Later stuurt [gebruikersnaam 3] aan [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 1] één ding moet onthouden, namelijk dat ze geen croissantjes bakken, maar dat ze mensen zijn van de onderwereld. Als er wat gebeurt, dan is het “mondje dicht en tijd uitzitten”. Zij zijn in dit leven omdat ze mannen zijn. Ze zeggen misdaad loont niet, maar als je elke dag bij de Albert Heijn werkt voor € 1.110,-- per maand, dan ben je de helft kwijt aan boetes. [medeverdachte 1] weet dat als je je billen brandt, je op de blaren moet zitten en noemt daarbij de rechtbank bekende Italiaanse code “Omerta”. [gebruikersnaam 3] zegt dat [medeverdachte 1] één van hun is en dat ze hem niet als freelancer zien. Als er iets met [medeverdachte 1] zou gebeuren, dan wordt hij op een loonlijst gezet en krijgt hij nazorg. Hij krijgt dan maandelijks geld en zijn advocaten worden betaald. [medeverdachte 1] geeft hierop aan dat hij met hun is tot het einde en dat hij een groep van vijf soldaten heeft aangemaakt die naar de Turk gaan.
Diezelfde dag, 12 januari 2022, begint [medeverdachte 1] een gesprek met de gebruiker van het account ‘ [gebruikersnaam 4] ’. Uit de berichten die worden gestuurd blijkt volgens de rechtbank dat dit [verdachte] is. [verdachte] denkt dat hij door ‘ [alias 3] ’ wordt bericht en vraagt of alles goed is. Hierop stuurt [medeverdachte 1] : “Met mij, hermanito” (de rechtbank begrijpt: broertje), waarop [verdachte] denkt dat het “ [naam 12] …” is. [medeverdachte 1] stuurt: “Nee, met mij”. [verdachte] begrijpt nu dat het [medeverdachte 1] is en stuurt: “Ohwww hermano hahaha” (de rechtbank begrijpt: broer). Ze spreken elkaar in het Spaans aan met broertje en broer. [medeverdachte 1] en [verdachte] gebruiken in andere chats ook Spaanse woorden. Daarnaast wordt [verdachte] ook wel ‘ [naam 6] ’ genoemd. Dat de gebruiker van het Matrix ID nummer [nummer] in de telefoon van [naam 13] staat opgeslagen als Hermano, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De combinatie van Hermano en Hermanito in de gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] en het feit dat zij een broer en broertje van elkaar zijn maakt dat de rechtbank ervan overtuigd is dat dit [verdachte] is.
Ook dat hier gebruik wordt gemaakt van een Zweeds nummer, maakt niet dat dit daarom niet [verdachte] kan zijn. Immers stuurt [verdachte] in datzelfde gesprek dat zijn VPN nu in Medellín, Colombia staat, waar ze vervolgens beiden om moeten lachen. Het buitenlandse nummer en de VPN locatie hoeft dan ook niet te zijn gekoppeld aan de daadwerkelijke afkomst of locatie van de gebruiker van de telefoon.
[verdachte] stuurt [medeverdachte 1] dat ze alles in één klap gaan doen. Ze proberen in één dag die gozer (de rechtbank begrijpt: de Turk) te rammen en die 15barras (de rechtbank begrijpt: 1500 euro) te betalen. Hij heeft over de opdracht gehoord van [gebruikersnaam 3] . [medeverdachte 1] zegt dat ze eerst van de week die betaling regelen en dat ze vrijdag die Turk gaan pakken.
[medeverdachte 1] heeft een groepschat aangemaakt waarin [medeverdachte 2] , [verdachte] en twee onbekend gebleven personen met de gebruikersnamen ‘ [gebruikersnaam 5] ’ en ‘ [gebruikersnaam 6] ’ zitten. In deze groepschat stuurt [medeverdachte 1] dat het de bedoeling is dat er een Turk moet worden mishandeld en dat die mishandeling moet worden gefilmd. Het plan is dat [gebruikersnaam 5] op vrijdag met de Turk gaat afspreken en dat de anderen dan in de auto zitten om hem klappen te geven. [medeverdachte 1] bepaalt dat [gebruikersnaam 5] weer de leiding heeft. Ze gaan met iedereen afrekenen.
Er wordt besproken dat ze dit niet moeten verpesten, omdat ze anders voor schut staan in de stad. Er zijn duidelijke spelregels. Als iemand de klus weigert of met hen als groep “fuckt”, dan krijgt diegene klappen. Ze moeten de naam krijgen dat er niet met ze te spotten valt. Mensen moeten niet denken dat ze de groep kunnen belazeren. Dit jaar gaan ze knallen. Er wordt afgerekend. Ze hebben als groep genoeg “pap en guns” (de rechtbank begrijpt: geld en wapens). De groep moet resultaten boeken. [medeverdachte 1] geeft aan dat zijn contacten hem veel gunnen en verwijst daarbij naar de groep 26Koper (de rechtbank begrijpt: het strafrechtelijk onderzoek 26Koper).
Als [verdachte] stuurt dat hij de vingers en handen van de Turk zal breken, wordt hij er door [medeverdachte 1] op gewezen dat dat niet de opdracht is en dat de Turk gewoon een paar tikken moet krijgen, zodat hij de volgende keer gewoon betaalt. De groep moet naar de instructies luisteren. Als ze dat doen dan kunnen ze grote klussen krijgen en kan er als groep geïnvesteerd worden.
Uit onderzoek is gebleken dat de Google Pixel telefoon van [medeverdachte 1] , in de periode van 15 februari 2022 tot en met 14 juni 2022, elf keer is gewisseld van simkaart en telefoonnummer, en de Google Pixel telefoon van [medeverdachte 2] zes keer. In een chatgesprek van 12 januari 2022 stuurt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] dat [medeverdachte 2] zo’n speciale telefoon krijgt, een PGP telefoon. De volgende dag vraagt [medeverdachte 1] aan [gebruikersnaam 3] waar hij zo’n VPN telefoon kan kopen voor [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] wil de groep allemaal dezelfde telefoon geven, zodat ze het gevoel krijgen dat ze er bij horen en dat ze één zijn. [gebruikersnaam 3] geeft hierop aan dat ze voor [medeverdachte 2] en [gebruikersnaam 6] dezelfde telefoon gaan regelen als die [verdachte] ook heeft.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] woonden schuin tegenover elkaar en kwamen dagelijks, soms meerdere malen, bij elkaar over de vloer. Uit chatgesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] komt naar voren dat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] opdrachten gaf om wapens te gaan halen vanaf een andere (stash)locatie en om naar afspraken te gaan. Als hiervan sprake was hield [medeverdachte 1] zowel contact met degene waar de wapens vandaan gehaald moesten worden of met wie de afspraak zou plaatshebben, als met de opdrachtgever die hierom had verzocht. Zo is [medeverdachte 2] op 8 december 2022 naar [plaats 1] gestuurd om twee wapens op te halen. Op 9 januari 2022 geeft [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] de opdracht om op 10 januari 2022 om 08:00 uur naar een rustige plek in Soest moet gaan en dat hij een bigshopper of grote sporttas moet meenemen. [medeverdachte 1] geeft daarbij de instructies dat [medeverdachte 2] alert moet zijn, dat hij ervoor moet zorgen dat hij niet wordt gevolgd en dat hij er niet rechtstreeks heen moet rijden, maar dat hij zigzagweggetjes moet nemen. De volgende dag laat [medeverdachte 2] weten dat hij op de afgesproken plek is, waarna [medeverdachte 1] dit weer doorgeeft aan (een) ander(en).
Zodra de opdracht om wapens te halen voltooid is, worden er foto’s gemaakt van de wapens en die worden ter controle naar de opdrachtgever gestuurd. Dergelijke foto’s zijn ook op de telefoon van [medeverdachte 1] aangetroffen. Zo staat hij zelf op een foto met in zijn handen een pistool en automatisch vuurwapen. In de woning van [medeverdachte 2] is een automatisch vuurwapen aangetroffen dat sterke gelijkenissen vertoont met het vuurwapen dat [medeverdachte 1] vast heeft. In de woning van [medeverdachte 2] is op 14 juni 2022 een groot aantal wapens en munitie aangetroffen, alsmede goederen die kunnen worden gebruikt bij het observeren van personen of zaken, zoals camera’s, en goederen die kunnen worden gebruikt om te dreigen te verwonden of te doden, zoals bivakmutsen, machetes, handboeien, stroomstootwapens, hamers, ploertendoders, handschoenen en politie-uniformen. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat [medeverdachte 1] deze wapens en munitie samen met [medeverdachte 2] voorhanden heeft gehad.
Ook in de woning van [verdachte] worden op 14 juni 2022 drie Glock pistolen aangetroffen. Op deze wapens wordt DNA-materiaal aangetroffen van [verdachte] en van [medeverdachte 2] .
In een gesprek op 12 januari 2022 stuurt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] dat hij het als een hechte groep moet zien. Op de vraag of [medeverdachte 2] bij de groep wil horen reageert [medeverdachte 2] door te zeggen dat dat van de “jobs” afhangt. Hierop geeft [medeverdachte 1] aan dat er voor [medeverdachte 2] eigenlijk geen weg meer terug is, nu [medeverdachte 2] al klussen heeft gedaan. [medeverdachte 2] is nu één van hen. [medeverdachte 2] vraagt aan [medeverdachte 1] of hij nu niet meer kan zeggen dat hij deze klussen niet meer wil doen. [medeverdachte 1] geeft aan dat [medeverdachte 2] geen mensen koud hoeft te maken (de rechtbank begrijpt: liquideren) en dat hij ook niet naar het buitenland hoeft. Hij moet er wel rekening mee houden dat hij mee moet met andere klussen, zoals mensen meenemen en rammen, oftewel het “echte soldatenwerk”. [medeverdachte 2] is door de drie “tories” (de rechtbank begrijpt: klussen) die hij heeft gedaan al een soldier. Hij moet de knop omzetten en dan gaat hij zien dat het “pap” (de rechtbank begrijpt: geld) oplevert. [medeverdachte 2] moet paraat zijn voor de klussen die gaan komen. Het zijn geen spelletjes. De groep is één familie die elkaar vertrouwt. [medeverdachte 2] moet proberen de groep omhoog te krikken. Ze moeten er voor elkaar zijn als een hechte vriendengroep, zodat ze binnenkort “doekoe” (de rechtbank begrijpt: geld) gaan verdienen. De groep helpt elkaar als familie tot in de dood en erna. [medeverdachte 1] benadrukt dat [medeverdachte 2] de code moet begrijpen. De groep moet als geheel vooruit moet komen en ze moeten groot worden, zodat ze grote klussen kunnen gaan doen. De groep zal 24/7 achter [medeverdachte 2] staan, alleen moet hij de knop omzetten en ervoor gaan. De leeuw in [medeverdachte 2] moet wakker worden. Hij heeft het volgens [medeverdachte 1] in zich. [medeverdachte 2] geeft aan dat [medeverdachte 1] gelijk heeft en stemt ermee in.
In chatgesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] komt een bepaalde verhouding naar voren. Zo moet [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] onder andere eten brengen, geld geven en hem naar de kapper brengen. Als [medeverdachte 2] aangeeft dat hij hier eigenlijk geen tijd voor heeft of geen geld heeft zet [medeverdachte 1] hem onder druk. In een gesprek van 1 juni 2022 moet [medeverdachte 2] een rekeningnummer regelen voor [medeverdachte 1] , zodat [medeverdachte 1] daar geld op kan storten.
Van een gesprek van 6 juni 2022 tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] lijkt ook druk uit te gaan, nu [medeverdachte 1] tegen [verdachte] zegt: “Bro laat die kk smileys voor je. Want ik haal je tanden uit je mond. Als je denkt te praten over mij tegen mensen”.
Beoordeling
Op basis van het voorgaande, in samenhang met de rest van het dossier, is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen (onder meer) [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . Zij vormden een organisatie die tot oogmerk had het plegen van liquidaties, (ernstige) geweldsmisdrijven en het voorhanden hebben van wapens. Binnen deze organisatie was er een zekere werkwijze en die was als volgt.
Door iemand in de organisatie (of de overkoepelende organisatie) werd een verzoek gedaan of opdracht gegeven om een strafbaar feit te plegen. Er was daarbij vermoedelijk sprake van een hoofdopdrachtgever, die bij de personen die lager in de organisatie staan niet bekend was. [medeverdachte 1] nam als ‘makelaar’ opdrachten aan van onder andere [gebruikersnaam 1] , [gebruikersnaam 2] en [gebruikersnaam 3] . [medeverdachte 1] regelde vervolgens uitvoerders, de “soldaten”. Het gaat dan vaak om een groepje van drie of vier soldaten, van wie één op straat tijdens de voorbereiding en/of uitvoering met de makelaar blijft communiceren. In het geval van de poging tot liquidatie van [slachtoffer] waren de soldaten (in ieder geval) [verdachte] , [naam 2] (die zich heeft teruggetrokken), [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , en stond [verdachte] daarover in direct contact met [medeverdachte 1] . Bij het mishandelen van de “Turk” waren dit [medeverdachte 2] , [verdachte] , [gebruikersnaam 5] en [gebruikersnaam 6] , waarbij [gebruikersnaam 5] de leiding kreeg over de klus. [medeverdachte 2] werd verder ook ingezet voor hand- en spandiensten, zoals het ophalen van wapens van andere locaties, het in zijn woning opslaan van wapens, munitie en andere spullen die gebruikt kunnen worden bij het plegen van misdrijven en het regelen van een bankrekening zodat [medeverdachte 1] daar geld mee kon overmaken.
De vergoeding die de uitvoerders kregen werd bepaald door de opdrachtgevers.
[medeverdachte 1] stond in verbinding met de opdrachtgevers via Google Pixel telefoons. Ook de overige leden van de organisatie kregen deze telefoons door de organisatie verstrekt. [medeverdachte 1] zorgde ervoor dat zijn soldaten ook zo’n telefoon kregen. Ze communiceerden met elkaar door te chatten via Matrix accounts.
Tijdens voorbereidingshandelingen en uitvoering van de opdracht vond er geregeld terugkoppeling plaats van de soldaten naar [medeverdachte 1] als makelaar en van [medeverdachte 1] naar de opdrachtgever. Veelal besloot de opdrachtgever over het moment van uitvoering. [medeverdachte 1] stond tussen de opdrachtgever en de soldaten in en werd er dan ook verantwoordelijk voor gehouden als er iets mis ging. Zo werd [medeverdachte 1] bij de poging tot liquidatie van [slachtoffer] verantwoordelijk gehouden voor het feit dat [naam 2] zich had teruggetrokken om mee te gaan naar de Dominicaanse Republiek, nadat zijn ticket al was betaald. [medeverdachte 1] werd hierover op niet mis te verstane wijze aangesproken door [gebruikersnaam 2] . [medeverdachte 1] moest ervoor zorgen dat de zwager werd aangepakt en dat het geld terug werd betaald.
Uit de bij [medeverdachte 2] aangetroffen spullen valt op te maken dat de slachtoffers werden getraceerd door het inzetten van middelen, zoals plaatsbepalingsapparatuur, en zij werden daarnaast live geobserveerd. Dit laatste was het geval bij de poging tot liquidatie van [slachtoffer] .
Dat een opdracht is uitgevoerd moet worden bewezen door het tonen van foto’s, video’s of berichtgeving waarin het strafbare feit door de media wordt beschreven. Dit werd via de makelaar aan de opdrachtgever gestuurd. Opvallend is verder dat ook vaak vuurwapens werden gefotografeerd. Het lijkt erop dat alles voor de opdrachtgever werd vastgelegd ter controle van de makelaar en de soldaten. [medeverdachte 1] heeft dit laatste ter zitting bevestigd.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat er sprake was van een organisatie. Dat deze organisatie het oogmerk had om meerdere strafbare feiten te plegen, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de chatgesprekken waarin wordt gesproken over het opbouwen van een naam, waardoor ze grotere klussen kunnen doen. Dat deze klussen strafbare feiten inhouden blijkt uit de opdracht om [slachtoffer] te liquideren, de opdracht om de Turk te mishandelen en het opslaan van wapens en munitie. Daarnaast wordt door [gebruikersnaam 3] duidelijk gemaakt dat ze mensen zijn van de onderwereld en dat als er wat gebeurt, ze “hun mondje dicht moeten houden en hun tijd moeten uitzitten” (de rechtbank begrijpt: hun gevangenisstraf uitzitten).
Zoals hiervoor uiteengezet hebben [medeverdachte 1] , als makelaar, en [verdachte] en [medeverdachte 2] , als soldaten, deelgenomen aan de criminele organisatie en had ieder van hen een eigen aandeel bij het plegen van de strafbare feiten.
Resumerend
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] met (onder andere) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , gedurende een periode van ruim tien maanden, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van liquidaties, (ernstige) geweldsmisdrijven en het voorhanden hebben van wapens.
4.4.2
Parketnummer 71-118756-23
4.4.2.1 Vaststelling feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het behandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 14 juni 2022 werd de verblijfplaats van [verdachte] aan de [adres] doorzocht. In die woning werden drie vuurwapens, te weten Glock pistolen, en elf kogelpatronen aangetroffen. Eén van de pistolen was voorzien van een automatische vuurregelaar, waardoor dit pistool wordt aangemerkt als een automatisch vuurwapen. Op de drie Glock pistolen is DNA-materiaal aangetroffen van [verdachte] .
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij verbleef in de woning waar de wapens zijn aangetroffen.
4.4.2.2 De bewijsoverweging
Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. Daarnaast is voor het ‘voorhanden hebben’ vereist dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen; hij moet over het wapen of de munitie kunnen beschikken. In bijzondere gevallen is de mogelijkheid dat een verdachte feitelijke macht uitoefent over het wapen of de munitie niet voldoende om te kunnen spreken van het ‘voorhanden hebben’. Dat hier sprake is van een dergelijke bijzondere situatie is niet aangevoerd en daarvan is de rechtbank ook niet gebleken. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat [verdachte] feitelijke macht over de aangetroffen wapens en munitie heeft uitgeoefend en dat sprake is van het 'voorhanden hebben' van die wapens en munitie.
De rechtbank komt, op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het onder parketnummer 71-118756-23 ten laste gelegde voorhanden hebben van drie Glock pistolen (waarvan er één is aan te merken als automatisch vuurwapen) en elf kogelpatronen, waarbij de rechtbank - nu [verdachte] heeft erkend dat de wapens zijn aangetroffen in de woning waar hij verbleef en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een verwijzing naar de bewijsmiddelen in de bijlage.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder parketnummers 71-064350-22 en
71-118756-23 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
parketnummer 71-064350-22
1
hij in de periode van 1 november 2021 tot en met 4 januari 2022 in Nederland en in de Dominicaanse Republiek, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer] (Nederlandse nationaliteit) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven die [slachtoffer] heeft (op)gezocht/benaderd en/of (vervolgens) meermalen met een vuurwapen op/in het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij in de periode van 1 augustus 2021 tot en met 14 juni 2022 in Nederland en in België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hem, verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van levensdelicten en/of ernstige geweldsdelicten als bedoeld in de artikelen 287/289 en/of 302 van het Wetboek van Strafrecht en/of de artikelen 13 en/of 26 en/of 31 van de Wet wapens en munitie;
parketnummer 71-118756-23
hij op 14 juni 2022 in België wapens en/of munitie van categorie II en/of categorie III, te weten:
- een automatisch (hand)vuurwapen (Glock type 19 gen 4 voorzien van automatische vuurregelaar) en
- twee vuurwapens (Glock type 19 en/of type 17) en
- elf kogelpatronen
voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder parketnummer 71-064350-22 onder 1 primair bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 289 juncto 45 Sr, het onder 3 bewezenverklaarde in artikel 140 Sr en het onder parketnummer 71-118756-23 bewezenverklaarde in de artikelen 26 en 55 WWM. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
parketnummer 71-064350-22
feit 1 primair
het misdrijf:
medeplegen van poging tot moord;
feit 2
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
parketnummer 71-118756-23
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2º;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ten aanzien van de onder parketnummers 71-064350-22 en 71-118756-23 bewezen verklaarde feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren, met aftrek van de tijd die [verdachte] in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat geen standpunt ingenomen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van de strafbare feiten
[verdachte] heeft ruim tien maanden deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van zeer ernstige misdrijven, zoals moord en geweldsdelicten. Het deelnemen aan een criminele organisatie heeft een ontwrichtend effect op de samenleving en vormt daarvoor een grote bedreiging. Deelnemers aan een criminele organisatie stellen zich buiten de wet en nemen het heft in eigen handen. Door (leden van) de criminele organisatie waaraan [verdachte] deelnam, is onder andere geprobeerd [slachtoffer] te vermoorden en zijn diverse ernstige mishandelingen voorbereid.
De organisatie opereerde op een professionele wijze. [medeverdachte 1] had daarin ten aanzien van [verdachte] een aansturende rol en werd als ‘makelaar’ gezien. Hij nam van opdrachtgevers diverse opdrachten aan om geweldsklussen uit te voeren. [medeverdachte 1] zette deze “klussen” vervolgens door naar (onder meer) [verdachte] om deze als “soldaat” uit te voeren. Voor deze “klussen” werden wapens en andere benodigdheden geregeld, die werden opgeslagen op locaties waar veel andere, nietsvermoedende mensen wonen die daarmee zijn blootgesteld aan groot gevaar. Binnen de organisatie werd gecommuniceerd via Google Pixel en PGP telefoons en de deelnemers waanden zich dus onbespied. Uit de aangetroffen communicatie doemt een verontrustend beeld op van een gewetenloze organisatie die het plegen van levensdelicten en ernstige geweldsmisdrijven ziet als normale werkzaamheden waarmee snel veel geld te verdienen valt en waarbij een mensenleven in hun ogen kennelijk niets waard is. De kans dat een langdurige gevangenisstraf moet worden uitgezeten, wordt op de koop toegenomen. In het kader van deze criminele organisatie heeft [verdachte] , samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] , geprobeerd [slachtoffer] te vermoorden. [medeverdachte 1] heeft de moordopdracht aangenomen en [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] bereid gevonden om naar de Dominicaanse Republiek af te reizen om [slachtoffer] te vinden en hem vervolgens te liquideren. Uiteindelijk hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] [slachtoffer] gevonden. Na een wilde achtervolging, waarbij [medeverdachte 3] op de auto van [slachtoffer] schoot en die auto verongelukte, heeft [medeverdachte 3] op klaarlichte dag, terwijl hij achter [slachtoffer] aanrende en er veel mensen op straat waren, op [slachtoffer] geschoten. [slachtoffer] is door meerdere kogels geraakt, waarbij één van de kogels zijn linkerlong heeft geperforeerd. Dat hij deze aanslag op zijn leven heeft overleefd, is uitsluitend te danken aan snel medisch ingrijpen. Binnen de criminele organisatie werden ook andere ernstige geweldsmisdrijven voorbereid. De rechtbank vindt het bijzonder verontrustend dat [verdachte] zich in de communicatie die hierover plaats heeft gevonden, heeft opgesteld als iemand die alles behalve terugdeinst voor het uitoefenen van grof geweld, waarbij hij wat dat betreft zelfs verder wil gaan dan de opdracht reikt.
Daarnaast werden bij [verdachte] drie vuurwapens, waarvan er één als automatisch vuurwapen kan worden aangemerkt, en elf kogelpatronen aangetroffen. Dat kan alleen maar bedoeld zijn voor het plegen van zeer ernstige misdrijven.
De op te leggen straf dient in de eerste plaats ter vergelding van het feit dat [verdachte] heeft geprobeerd [slachtoffer] het meest fundamentele recht van een mens, het leven, te ontnemen. Daarnaast ook ter vergelding van het feit dat hij zich bezig heeft gehouden met gewelddadige “klussen” en wapens. [verdachte] heeft op geen enkele manier verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. De rechtbank rekent [verdachte] dit alles zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Uit het strafblad van 26 februari 2024 van [verdachte] blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat, vanwege de ernst van de gepleegde strafbare feiten en wat zij hiervoor heeft overwogen, alleen het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur passend en geboden is.
Het plegen van een (poging tot) moord behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. De maximale tijdelijke gevangenisstraf voor een poging tot moord is 20 jaar. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak, waarbij sprake is van het (georganiseerd) medeplegen van een poging tot moord, een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren de ondergrens is. In het geval van [verdachte] weegt de rechtbank, naast de ernst van het feit zoals hiervoor uiteengezet, in strafverzwarende zin mee dat [verdachte] de belangrijkste schakel was tussen enerzijds de opdrachtgever(s) en [medeverdachte 1] en anderzijds de uitvoerders in de Dominicaanse Republiek. De rechtbank komt daarom boven de ondergrens uit en is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren voor dit feit passend en geboden is.
Bij het bepalen van de straf voor het voorhanden hebben van de wapens en munitie zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting
.Het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van een (categorie III) pistool (in een woning) is vier maanden gevangenisstraf per wapen. Omdat op één van de aangetroffen pistolen een vuurregelaar was bevestigd, valt dat pistool onder categorie II, waarbij het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van dat (automatisch) vuurwapen twaalf maanden gevangenisstraf is. Er zijn drie pistolen aangetroffen, waarvan één als categorie III dient te worden aangemerkt, wat tot een gevangenisstraf van 20 maanden zou moeten leiden. Daar is de aangetroffen munitie dan nog niet bijgerekend.
Bij het bepalen van de straf voor deelname aan een criminele organisatie weegt de rechtbank mee dat [verdachte] zich binnen de criminele organisatie heeft laten inhuren als “soldaat” met de bedoeling om, zonder enige terughoudendheid en zelfs met de wil om verder te gaan dan de opdracht hem voorschrijft, zeer ernstige feiten te plegen. Dit is een andere rol dan die van [medeverdachte 1] , die een aansturende rol heeft gehad. De rechtbank hanteert voor [verdachte] voor de deelname aan de criminele organisatie als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7.4
De in beslag genomen voorwerpen
Bij [verdachte] zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
5 1 STK GSM
(Omschrijving: PL2600-LERBB21002_732242, Apple)
6 1 STK GSM
(Omschrijving: PL2600-LERBB21002_732245, Nokia)
7 1 STK GSM
(Omschrijving: PL2600-LERBB21002_732246, Nokia)
8 1 STK Shirt
(Omschrijving: PL2600-LERBB21002_724516, zwart, merk: Tommy Hilfiger)
9 1 STK Broek
(Omschrijving: PL2600-LERBB21002_724518, grijs, merk: River Woods)
10 1 PR Schoenen
(Omschrijving: PL2600-LERBB21002_724515, Nike air)
11 1 STK Broek
(Omschrijving: PL2600-LERBB21002_724517, licht grijs)
12 1 STK Jas
(Omschrijving: PL2600-LERBB21002_724514, blauw, merk: Original)
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het op de beslaglijst onder nummer 6 vermelde voorwerp moet worden verbeurdverklaard, omdat [verdachte] die GSM heeft gebruikt ten behoeve van zijn deelname aan de criminele organisatie. De op de beslaglijst onder de nummers 7 tot en met 12 vermelde voorwerpen kunnen volgens de officier van justitie worden teruggegeven aan [verdachte] . Ten aanzien van het onder nummer 5 vermelde voorwerp heeft de officier van justitie geen standpunt ingenomen.
De raadsman heeft ten aanzien van de in beslag genomen goederen geen standpunt ingenomen.
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst onder nummer 6 vermelde voorwerp moet worden verbeurdverklaard, omdat het een voorwerp betreft met behulp van welke de onder parketnummer 71-064350-22 vermelde feiten zijn begaan.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de aan [verdachte] toebehorende op de beslaglijst onder de nummers 5 en 7 tot en met 12 vermelde voorwerpen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 105.651,90 [honderdvijfduizend zeshonderdeenenvijftig euro en negentig eurocent], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- ziekenhuisvergoeding ad € 527,--;
- medische kosten ad € 10.000,--;
- auto ad € 8.800,--;
- kleding/sieraden ad € 1.324,90;
- toekomstige schade ad € 10.000,--.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 75.000,-- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering wat betreft de vergoeding van de kosten voor de beschadigde kleding en schoenen, met uitzondering van de gouden ketting en het gouden amulet, kan worden toegewezen. Voor het overige dient de vordering volgens de officier van justitie te worden afgewezen, omdat de schadeposten niet, althans onvoldoende, zijn onderbouwd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op zijn bepleite vrijspraak ten aanzien van het onder parketnummer 71-064350-22 onder 1 primair ten laste gelegde feit, primair het standpunt ingenomen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat zowel de materiële als de immateriële schade onvoldoende zijn onderbouwd en daarnaast omdat de vordering mogelijk in strijd is met de goede zeden of de openbare orde, nu de beschadigde voorwerpen zijn aangekocht met geld dat van misdrijf afkomstig, dan wel betalingen tot herstel van de schade zijn gedaan met geld dat van misdrijf afkomstig is.
Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting zou vormen voor het strafgeding.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het onder parketnummer 71-064350-22 onder 1 primair bewezen verklaarde feit. Op grond van artikel 361 lid 2 onder b Sv jo artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een benadeelde partij een vordering indienen als aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. Voor vergoeding aan de benadeelde partij komt overeenkomstig de regels van het materiële burgerlijk recht slechts in aanmerking de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op de voet van artikel 6:98 BW aan de verdachte kan worden toegerekend. Deze schade kan bestaan uit vermogensschade en, voor zover de wet daarop aanspraak geeft, ander nadeel (artikel 6:95, eerste lid, BW).
De rechtbank is van oordeel dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat [verdachte] door het onder parketnummer 71-064350-22 onder 1 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan [slachtoffer] .
Ziekenhuisvergoeding
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij vanwege het herstel van zijn verwondingen van 4 januari 2022 tot en met 20 januari 2022 in het ziekenhuis moest verblijven en dat deze kosten dan ook voor vergoeding in aanmerking komen. Voor het bepalen van de omvang van het bedrag kan worden aangesloten bij de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding 2022, waarbij wordt uitgegaan van € 31,-- per dag. Nu de benadeelde partij zeventien dagen in het ziekenhuis is verbleven, zal de rechtbank het gevorderde bedrag van € 527,-- toewijzen.
Medische kosten
De benadeelde partij heeft vergoeding van de kosten van de zorg in het ziekenhuis, waaronder de bloedtransfusies, gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij heeft niet in enige vorm bewijs geleverd dat hij de gevorderde medische kosten zelf heeft gedragen. Niet gebleken is welke kosten aan de benadeelde partij in rekening zijn gebracht, of en zo ja, door wie die kosten zijn betaald en of de benadeelde partij voor deze kosten is verzekerd. Deze schadeposten zijn daarom niet aannemelijk geworden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom
niet-ontvankelijk verklaren voor dit deel van de vordering.
Schade auto
De benadeelde partij heeft gevorderd dat de kosten van het herstel van de auto worden vergoed, nu de benadeelde partij door de beschieting met de auto is verongelukt en de auto daardoor is beschadigd. De kosten voor herstel zijn begroot op € 8.800,--. De raadsvrouw heeft ter zitting aangegeven dat de auto niet van [slachtoffer] was, maar dat de eigenaar van de auto de kosten op [slachtoffer] heeft verhaald. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd welke kosten aan de benadeelde partij in rekening zijn gebracht, of en zo ja, door wie die kosten zijn betaald en of de benadeelde partij voor deze kosten is verzekerd. De schade is daarom niet aannemelijk geworden en de rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren voor dit deel van de vordering.
Kleding/sieraden
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde kosten voor de kapotte kleding en schoeisel kunnen worden toegewezen. De kosten zijn onderbouwd en aannemelijk en zijn als rechtstreekse schade aan te merken.
De raadsvrouw heeft wat betreft de hoogte van het bedrag aangevoerd dat de spullen minder dan een jaar oud zijn, waardoor ze de nieuwwaarde van de spullen vordert. De raadsvrouw heeft daarbij geen aankoopbon van de goederen overgelegd. De rechtbank kan hierdoor niet vaststellen hoe oud de goederen waren, waardoor de rechtbank gebruik zal maken van haar schattingsbevoegdheid. De rechtbank stelt de omvang van de schade aan de kleding en schoenen vast op € 100,-- en verklaart de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit is anders voor de gevorderde schade voor de verdwenen gouden ketting. De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd en daarom niet aannemelijk is geworden. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken dat de benadeelde partij de ketting om had op het moment dat hij werd beschoten. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Toekomstige schade
De rechtbank is van oordeel dat opgevoerde toekomstige schade onvoldoende is komen vast te staan, omdat de gestelde schade niet is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ook voor dit deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft € 75.000,-- aan immateriële schade gevorderd. De benadeelde partij heeft in de toelichting op de vordering samengevat aangegeven dat hij als gevolg van het schietincident lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen, dat hij daarvan tot op heden niet volledig is hersteld en dat het onzeker is of er in de toekomst volledig herstel zal optreden.
De rechtbank stelt voorop dat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b BW recht heeft op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In dit geval staat niet ter discussie dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van de poging tot moord op de Dominicaanse Republiek, waarbij hij onder andere meerdere schotwonden heeft opgelopen. Er bestaat dus recht op vergoeding van immateriële schade.
De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Dit alles afwegende acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 75.000,-- in dit geval billijk en zal zij de vordering in zoverre toewijzen.
Resumerend
De rechtbank wijst de gevorderde materiële schade toe tot een bedrag van € 627,--. Daarnaast wijst de rechtbank de gevorderde immateriële schade van € 75.000,-- toe.
De rechtbank bepaalt dat dit bedrag van in totaal € 75.627,-- zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2022 tot aan de dag dat het gehele bedrag is voldaan.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Hoofdelijkheid
[verdachte] is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat [verdachte] tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien [verdachte] jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het onder parketnummer 71-064350-22 onder 1 primair bewezen verklaarde feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 365 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en de artikelen 33, 33a, 47 en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer 71-064350-22 onder 1 primair en 2 en het onder parketnummer 71-118756-23 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 71-064350-22
feit 1 primair
het misdrijf:
medeplegen van poging tot moord;
feit 2
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
parketnummer 71-118756-23
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2º;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder parketnummer 71-064350-22 onder 1 primair en 2 en onder parketnummer 71-118756-23 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
-
wijstde vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (parketnummer 71-064350-22 onder 1 primair)
toetot een bedrag van
€ 75.627,--(bestaande uit € 627,-- materiële schade en € 75.000,-- immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (parketnummer 71-064350-22 onder 1 primair) van een bedrag van
€ 75.627,--(te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2022) met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder parketnummer 71-064350-22 onder 1 primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 75.627,--(zegge: vijfenzeventig duizend zeshonderdzevenentwintig), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
365 dagenkan worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor een deel van € 30.024,90 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het op de beslaglijst genoemde voorwerp onder nummer 5;
- gelast de teruggave van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 6 tot en met 12 aan [verdachte] .
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. N.J.C. Monincx en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Folkerts, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024.