In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser 1], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over [eiser 2], en [gedaagde]. De vorderingen van [eiser 1] zijn afgewezen. Eiser vorderde een verbod voor gedaagde om het vonnis van de kantonrechter van 14 mei 2024 ten uitvoer te leggen, waarin de huurovereenkomst tussen partijen was ontbonden en gedaagde was gemachtigd om over te gaan tot ontruiming van de woning van [eiser 2]. De kantonrechter had geoordeeld dat de huur niet tijdig en volledig was voldaan, wat gedaagde het recht gaf om de ontruiming door te zetten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de huurpenningen over juli 2024 pas op 10 juli 2024 zijn betaald, terwijl de huur voor die maand op 1 juli 2024 voldaan had moeten zijn. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van recht door gedaagde, aangezien de huurachterstand en de omstandigheden rondom de onderbewindstelling van [eiser 2] niet voldoende waren om de ontruiming te voorkomen. De belangenafweging viel in het voordeel van gedaagde uit, omdat deze financieel afhankelijk was van de huurinkomsten.
De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser 1] afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 510,00. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.