ECLI:NL:RBOVE:2024:3726

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
08/048572-24 (P) en 08/141165-24 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling, bedreiging en vernieling

Op 11 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 45-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden voor poging tot zware mishandeling, bedreiging van meerdere personen en vernieling van ruiten. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 27 juni 2024, waar de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte heeft gehoord. De verdachte heeft op 10 februari 2024 in Zwolle geprobeerd een steen naar het hoofd van een verpleegkundige te gooien, wat niet is gelukt. Daarnaast heeft hij meerdere ruiten vernield en meerdere personen bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk heeft gehandeld, en dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft het verzoek van de officier van justitie om de verdachte ter observatie in het Pieter Baan Centrum op te nemen afgewezen, omdat de rechtbank voldoende informatie had om te oordelen. De verdachte heeft een strafblad en is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafoplegging. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08/048572-24 (P) en 08/141165-24 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum vonnis: 11 juli 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
nu verblijvende in de [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 juni 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. V.P.J. Tuma, advocaat in Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Voor de leesbaarheid van dit vonnis nummert de rechtbank de feiten van de zaak met parketnummer 08/048572-24 als de feiten 1, 2 en 3 en het feit van de zaak met parketnummer 08/141165-24 als feit 4.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:een of meer ruiten van [instelling] heeft vernield;
feit 3:[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd;
feit 4:[slachtoffer 3] heeft bedreigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1
hij op of omstreeks 10 februari 2024 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- (met kracht op een korte afstand) een steen in de richting van het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gegooid terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op of omstreeks 10 februari 2024 te Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een (of meerdere) ruit(en), in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [instelling] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
feit 3
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 10 februari 2024 te Zwolle [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen
  • “ik ga jullie doodmaken” en/of
  • “ik weet jullie wel te vinden en herken je gezicht”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of (daarbij)
  • (een) gebalde vuist(en) te tonen en/of
  • zwaaiende bewegingen met zijn armen te maken en/of
  • een snijdende beweging naar en/of langs zijn keel te maken en/of
  • op korte afstand een slaande en/of zwaaiende beweging met een steen te maken en/of (vervolgens) een steen in de richting van die [slachtoffer 1] te gooien;
feit 4
hij op of omstreeks 7 februari 2024 te Zwolle, althans in Nederland, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] (via Whatsapp spraakberichten) dreigend de woorden toe te voegen ‘hondenkop, ik maak je af, wacht maar tot ik eruit kom, als ik eruit kom, dan maak ik je af’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.Afwijzing verzoek om aanhouding

De officier van justitie heeft primair om aanhouding van de zaak verzocht en gevorderd om verdachte te laten opnemen in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) ter observatie en voor (nader) onderzoek naar de (on)toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De raadsman heeft bepleit de vordering tot observatie en tot aanhouding van de zaak af te wijzen. Verdachte wil niet meewerken aan persoonlijkheidsonderzoek en zal daaraan, ook bij een eventuele opname in het PBC, niet meewerken. Verder is sprake van een lange wachttijd bij het PBC, waardoor de inhoudelijke behandeling van de zaak wellicht een jaar op zich zou laten wachten. Dat is onwenselijk. Verder is voor verdachte al duidelijk dat de oorzaak van zijn probleem ligt in zijn drugsgebruik.
De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding en de vordering ter observatie op grond van artikel 317 Wetboek van Strafvordering (Sv) af. Bij de beraadslaging in raadkamer is gebleken dat de rechtbank zich op basis van het voorhanden zijnde dossier en informatie over de persoon van verdachte voldoende acht voorgelicht om over de zaak te kunnen oordelen. De rechtbank acht het niet noodzakelijk dat verdachte (ter observatie) zal worden opgenomen in het PBC.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd om de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde feit. Dat verdachte een steen heeft gegooid, staat vast. Uit het dossier kan echter niet worden afgeleid hoe en in welke richting de steen werd gegooid en met welke kracht werd gegooid. Ook is niet duidelijk richting welk lichaamsdeel van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) de steen werd gegooid. Volgens de raadsman kan daarom niet worden bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] heeft aanvaard.
Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd, gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.2
Feit 1 [1]
Feiten en omstandigheden
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden af.
In februari 2024 verbleef verdachte, ter overbrugging naar een andere vorm van zorg, in een vrijwillig kader bij [instelling] in [vestigingsplaats] . Op 10 februari 2024 werd verdachte door een zorgmedewerker aangesproken op het feit dat hij, in strijd met de geldende gedragsregels, (weer) gerookt had op zijn kamer en werd hem verteld dat hij [instelling] moest verlaten. Verdachte werd boos en vertrok (uiteindelijk) naar buiten. Eenmaal buiten pakte hij een steen op, die groter was dan een tennisbal [2] . Die steen gooide verdachte [3] met kracht in de richting van het hoofd van verpleegkundige [slachtoffer 1] [4] . [slachtoffer 1] stond op dat moment op drie meter afstand van verdachte [5] . Doordat [slachtoffer 1] opzij stapte, raakte de steen hem niet. In plaats daarvan, ging de steen door het raam twee meter achter [slachtoffer 1] [6] .
Overwegingen en conclusies
Om te kunnen komen tot bewezenverklaring van een poging zware mishandeling, moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] .
Vervolgens is de vraag of verdachte opzet in voorwaardelijke zin heeft gehad. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien een verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een bepaald gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een vitaal en kwetsbaar lichaamsdeel is en dat wanneer van korte afstand en met kracht een zwaar voorwerp als een steen richting het hoofd gegooid wordt, de aanmerkelijke kans bestaat op het intreden van zwaar lichamelijk letsel. Dat verdachte met kracht heeft gegooid en dat [slachtoffer 1] daardoor zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen is, naar het oordeel van de rechtbank, ook af te leiden uit het feit dat de steen dwars door de ruit ging, die zich op twee meter achter [slachtoffer 1] bevond en past ook bij de verklaring van verdacht die beschrijft dat hij erg boos en gefrustreerd was en om die reden de steen heeft gegooid.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit.
4.3.3
Feiten 2, 3 en 4
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
feiten 2 en 3 [7]
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 juni 2024;
  • het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] van 11 februari 2024 (pagina’s 17 en 18);
  • het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] van 11 februari 2024 (pagina’s 19 tot en met 21);
feit 4 [8]
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 juni 2024;
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] van 23 februari 2024 (pagina’s 5 tot en met 7);
  • het proces-verbaal van bevindingen van 27 maart 2024 (pagina’s 9 tot en met 11).
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij opof omstreeks10 februari 2024 te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
(met kracht en op een korte afstand)een steen in de richting van het hoofd, althans het lichaam,van die [slachtoffer 1] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij opof omstreeks10 februari 2024 te Zwolle opzettelijk en wederrechtelijkeen (ofmeerdere)ruit(en), in elk geval enig goed,diegeheel of ten deleaan [instelling] ,in elk geval aan een andertoebehoorde(n),heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
feit 3
hij opeen of meer tijdstippen op of omstreeks10 februari 2024 te Zwolle [slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofmet zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen
  • “ik ga jullie doodmaken” en/of
  • “ik weet jullie wel te vinden en herken je gezicht”,althans woorden van gelijke dreigende aard of strekkingen/of (daarbij)
  • (een)gebalde vuist(en)te tonen en/of
  • zwaaiende bewegingen met zijn armen te maken en/of
  • een snijdende bewegingnaar en/oflangs zijn keel te maken en/of
  • op korte afstand een slaande en/of zwaaiende beweging met een steen te maken en/of (vervolgens)een steen in de richting van die [slachtoffer 1] te gooien;
feit 4
hij opof omstreeks7 februari 2024 te Zwolle, althans in Nederland,[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gerichten/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] (via Whatsapp spraakberichten) dreigend de woorden toe te voegen ‘hondenkop, ik maak je af, wacht maar tot ik eruit kom, als ik eruit kom, dan maak ik je af’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 285, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
poging zware mishandeling;
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 4
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging wordt opgelegd. Daarnaast acht de officier van justitie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 153 dagen met aftrek van voorarrest passend.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering tot het opleggen van de tbs-maatregel af te wijzen, omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 37a Sr. Verder heeft de raadsman verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor hoogstens de duur van het voorarrest en verdachte eventueel te veroordelen tot een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, bedreiging van meerdere personen en vernieling. Dergelijk agressief en intimiderend gedrag vormt een ernstige inbreuk op het gevoel van veiligheid van de slachtoffers. De rechtbank overweegt daarbij dat de feiten zijn gepleegd tegenover professionele hulpverleners, namelijk zorgmedewerkers, en dat rekent zij verdachte zeer aan. Die omstandigheid zal in het nadeel van verdachte worden meegewogen.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 21 mei 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten, laatstelijk in 2022.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de over verdachte opgemaakte rapporten, te weten:
  • het Pro Justitia rapport van 20 mei 2024, waarin over verdachte is gerapporteerd door L.E.E. Ligthart, klinisch psycholoog en klinisch neuropsycholoog;
  • het Pro Justitia rapport van 21 mei 2024, waarin over verdachte is gerapporteerd door L.H.W.M. Kaiser, psychiater;
  • het reclasseringsrapport van 14 juni 2024, waarin over verdachte is gerapporteerd door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker.
In het rapport van de psycholoog is te lezen dat verdachte geen medewerking heeft willen verlenen aan onderzoek, waardoor de psycholoog niet kan adviseren over een eventuele ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de eventuele invloed daarvan op de gedragskeuzen en gedragingen van verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten. De psychiater heeft kenbaar gemaakt dat verdachte het eerste gesprek voortijdig heeft afgebroken en aan een tweede gesprek niet meer wilde meewerken. Ook de psychiater kan geen inhoudelijk advies geven.
In het reclasseringsrapport is te lezen dat verdachte door de jaren heen een fors delictverleden en hulpverleningshistorie heeft opgebouwd. Er zijn diverse diagnoses gesteld, waaronder een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een ongespecificeerde psychotische stoornis, een autisme spectrum stoornis, ADHD en middelenafhankelijkheid (cannabis en alcohol). Deze diagnoses zijn echter verouderd en omdat verdachte niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan recent onderzoek, is geen recente diagnostiek bekend. Verdachte heeft overtuigingen die niet geheel stroken met de werkelijkheid en is in gesprek met de reclassering onnavolgbaar, waardoor er geen inhoudelijk gesprek tot stand komt. De reclassering heeft, als gevolg van het voorstaande, onvoldoende zicht op delictgerelateerde factoren en risicofactoren en ziet geen mogelijkheid tot het inzetten van interventies in enig voorwaardelijk kader.
Geen tbs-maatregel
De rechtbank overweegt dat, gelet op de inhoud van de beschikbare rapporten, niet is vast te stellen of en in hoeverre een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens de gedragingen van verdachte heeft beïnvloed ten tijde van het plegen van de feiten.
Verdachte heeft een fors strafblad en er is ook eerder sprake geweest van veroordelingen voor geweldsdelicten. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat geen sprake is van recente veroordelingen voor geweldsmisdrijven en dat geen sprake is van een patroon van geweldsdelicten. De rechtbank is, gelet daarop, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de veiligheid van anderen, of de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat aan verdachte een tbs-maatregel wordt opgelegd.
De rechtbank acht de situatie van verdachte, gelet op het procesdossier, de rapporten over zijn persoonlijkheid en het verhandelde ter terechtzitting zorgelijk. Zij is, desondanks, van oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 37a Sr en zal geen
tbs-maatregel opleggen.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de ernst van de gepleegde feiten, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf en acht een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 45 en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
poging zware mishandeling;
feit 2, het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
feit 3, het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 4, het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Timmermans, voorzitter, mr. G.H. Meijer en
mr. J. de Ruiter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M.A. van den Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2024.
Buiten staat
Mr. G.H. Meijer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024064538 van 12 feb 2024. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van getuige [slachtoffer 1] van 21 februari 2024, losbladig, pagina 1.
3.De verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 27 juni 2024, inhoudende dat hij meerdere stenen heeft gegooid, en het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] van 11 februari 2024, pagina 18.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] van 11 februari 2024, pagina 20 en het proces-verbaal van aanvullend verhoor van getuige [slachtoffer 1] van 21 februari 2024, losbladig, pagina 1.
5.Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van getuige [slachtoffer 1] van 21 februari 2024, losbladig, pagina 1.
6.Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van getuige [slachtoffer 1] van 21 februari 2024, losbladig, pagina 1.
7.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024064538 van 12 feb 2024. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
8.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024085845 van 22 april 2024. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.