10.1.Artikel 20.3, lid 20.3.1. van de beheersverordening luidt:
In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) geldt ter plaatse van de aanduiding ‘Vrijwaringszone – molenbiotoop’ dat niet hoger mag worden gebouwd dan:
binnen een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen;
buiten een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte genoemd onder a vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat – anders dan eisers stellen – er geen sprake is van strijd met de aanduiding ‘Vrijwaringszone – molenbiotoop’ in de beheersverordening. Het college heeft toegelicht dat de afstand tussen de molen en de bouwlocatie ca. 165 meter bedraagt. De rechtbank kan het college hierin volgen. Eisers hebben dit ook niet betwist.
Het college heeft verder toegelicht dat de onderste punt van de verticaal staande wiek ca. 6,35 meter hoog is en dat daarmee het te realiseren gebouw niet hoger mag zijn dan ca. 11,85 meter. Gelet op de bouwtekeningen voldoet het bouwplan daarmee aan de criteria. Ook dit is door eisers niet betwist. Het college heeft daarmee terecht geconcludeerd dat het bouwplan op dit punt niet in strijd is met de beheersverordening. Voor het gebruik maken van de afwijkingsbevoegdheid bestond om die reden geen aanleiding. Het college heeft dan ook geen nadere motivering hoeven geven.
12. Daarnaast bestrijden eisers de stelling van het college dat sprake is van vergrijzing in de gemeente en dat er behoefte bestaat aan meer appartementen. Eisers wijzen daarbij op andere projecten in de omgeving, waar nog niet gestart is met de bouw. Zij wijzen er ook op dat niet is gebleken van behoefte aan de geplande woningen, nu nog geen woning in het te realiseren gebouw is verkocht. Ook stellen zij zich op het standpunt dat het college onvoldoende heeft uitgelegd waarom er geen behoefte meer zou zijn aan horeca op de betreffende locatie.
13. De rechtbank overweegt hierover dat in de besluitvorming is overwogen dat en waarom het aanvaardbaar is op de betreffende locatie een appartementencomplex te realiseren. Ook in het verweerschrift en ter zitting heeft het college dit nader toegelicht. Daarbij is erop gewezen dat de derde-partij in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat het realiseren van een nieuwe horecagelegenheid niet lukt en dat er – kort samengevat – in algemene zin wel een toenemende behoefte bestaat aan woningen in het voorgestane segment, gelet op de toename van ouderen in de gemeente. Verweerder heeft daartoe gewezen op de getalsmatige behoefte aan woningen in de gemeente.
Eisers hebben voorts hun enkele stelling dat nog geen woningen in het te realiseren appartementencomplex is verkocht niet nader onderbouwd en evenmin dat dat het geval is omdat aan deze woningen geen behoefte bestaat.
De rechtbank is van oordeel dat het college zijn besluit op dit punt voldoende heeft onderbouwd.
Bouwhoogte, lichtinval en schaduwberekening
14. Eisers zijn verder van mening dat door de bouwhoogte van het appartementencom-plex er minder lichtinval in hun woning zal zijn. Zij wijzen er daarbij op dat het gedeelte tegenover hun woning op dit moment bestaat uit een woonlaag en dat dit zal worden verhoogd naar drie woonlagen. Door ambtenaren is ook aangegeven dat eisers hinder zullen ondervinden. Eisers vinden het opvallend dat de schaduwberekeningen door de indiener van de aanvraag zelf zijn gemaakt.
15. Ten behoeve van het bouwplan heeft een schaduwonderzoek plaatsgevonden, waarbij op vier meetmomenten vergelijkingen zijn gemaakt tussen de schaduwwerking van het bestaande pand op het tegenover gelegen pand aan de [adres 2] (waarin eisers een appartement hebben) en de schaduwwerking van het te bouwen pand op dat pand. Geconcludeerd is dat het bouwplan in zeer beperkte mate extra schaduw werpt op het pand waarin eisers woonachtig zijn en dat deze beperkte toename niet van dien aard is dat de gevolgen onaanvaardbaar zijn. Het gaat namelijk om een beperkte toename van schaduwwerking in oktober rond 16:00 uur en in april rond 18:00 uur.
16. Hoewel uit de schaduwberekeningen dus – hetgeen het college ook onderkend – volgt dat eisers in hun woning inderdaad met meer schaduw te maken zullen krijgen als gevolg van de komst van het appartementencomplex, is deze toename volgens het onderzoek beperkt. Eisers hebben de inhoud van dit onderzoek niet gemotiveerd weersproken of daartegenover een ander schaduwonderzoek gesteld waaruit blijkt dat het onderzoek waarop het college zich heeft gebaseerd, onjuist of onvolledig is. De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat het college zich gelet op de resultaten van het overgelegde onderzoek in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet leidt tot onaanvaardbare schaduwhinder in de woning van eisers. Dat het schaduwonderzoek is verricht op verzoek van de derde-partij maakt dit niet anders aangezien het college de resultaten van het onderzoek heeft beoordeeld en die beoordeling in zijn besluitvorming heeft betrokken.
Eisers hebben er vervolgens op gewezen dat er weliswaar in beperkte mate directe schaduwwerking zal worden ondervonden maar dat dat losstaat van de verminderde directe en indirecte lichtinval in hun woning door de bouw van het hogere gebouw recht tegenover hun woning. Zij hebben dit inzichtelijk gemaakt door middel van foto’s.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze beperking niet van dien aard is dat verweerder in redelijkheid dat belang van eisers zwaarder had moeten laten wegen dan het belang dat wordt gediend met het realiseren van deze woningen.
Het college heeft gelet op dat wat hiervoor is overwogen in redelijkheid groter gewicht kunnen toekennen aan het realiseren van het appartementencomplex boven het belang van eisers om een (beperkte) toename van schaduw/lichtinvalbeperking in hun woning te voorkomen.