ECLI:NL:RBOVE:2024:371

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
10346534 CV EXPL 23-598
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling en verklaring voor recht van ontbinding overeenkomst aanneming van werk

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [partij A] en [partij B] over een overeenkomst van aanneming van werk voor isolatiewerk. Partij A vorderde in conventie betaling van een restantbedrag van € 6.763,54, terwijl partij B in reconventie verzocht om te verklaren dat de overeenkomst buitengerechtelijk was ontbonden. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van partij A in conventie werden afgewezen, omdat de werkzaamheden niet volledig waren uitgevoerd en partij B niet verplicht kon worden tot volledige betaling. De rechtbank bevestigde dat de overeenkomst door partij B terecht buitengerechtelijk was ontbonden, mede gezien de bedreigende communicatie van partij A. De rechtbank verklaarde dat partij B niets meer aan partij A verschuldigd was en veroordeelde partij A in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 10346534 CV EXPL 23-598
Vonnis van 16 januari 2024
in de zaak van:
[partij A], h.o.d.n. [bedrijf],
wonende en zaakdoende te [woonplaats 1],
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna ook wel [partij A] te noemen,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder P. de Ruijter te Heerhugowaard,
- tegen -
[partij B],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna ook wel [partij B] te noemen,
gemachtigde: mr. A. Klumper, verbonden aan DAS Rechtsbijstand.

1.De procedure

1.1
Deze blijkt uit de navolgende stukken:
- de dagvaarding van 13 februari 2023
- de conclusie van antwoord in conventie, eis in reconventie;
- het tussenvonnis van 25 juli 2023 waarbij [partij A] bevolen wordt om bij akte ontbrekende gegevens in het geding te brengen;
- de daarop genomen akte uitlating van [partij A];
- de (antwoord)akte uitlating van [partij B];
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2
Het vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
[partij A] exploiteert een bedrijf in timmerwerk, onderhoud, renovaties en woningisolatie.
2.2
[partij A] heeft met [partij B] een overeenkomst gesloten voor het isoleren van de verdiepingsvloer, de kruipruimte en de spouwmuren van de woning van [partij B] te [woonplaats 2] en wel voor een bedrag van € 10.000,00 zoals dat via WhatsApp op 27 juli 2021 werd afgesproken. Na betaling van dit bedrag zou [partij B] aan overheidssubsidie nog een bedrag van € 3.200,00 ontvangen.
Diezelfde dag werd ook via WhatsApp afgesproken dat [partij B] op de aanneemsom
een bedrag van € 2.000,00 zou aanbetalen, de rest van het materiaal op het moment dat [partij A] met de werkzaamheden zou beginnen en de rest bij oplevering.
2.3
[partij A] is met de werkzaamheden begonnen waarna [partij B] op 9 augustus 2021
€ 2.000,00 betaald heeft. Op de derde dag dat de werkzaamheden werden uitgevoerd appt [partij A] aan [partij B]:
Dit is de 3e dag
Je weet al 2 maanden ik moet de eerste werkdag gelijk een deel betalen.
Nu zijn we op de 3e dag dat zijn geen afspraken
Betaal maar alles vandaag.
2.4
Partijen appen nog even door waarbij [partij A] herhaalde dat ‘alles vandaag’ betaald moet worden. [partij B] heeft daarop een bedrag van € 5.000,00 overgemaakt. Dat was volgens [partij A] te weinig, waarna de WhatsApp-berichten van [partij A] een bedreigende toon aannamen.
2.5
De overeengekomen isolatiewerkzaamheden zijn nadien door [partij A] niet volledig afgerond en namens [partij B] werd de overeenkomst bij brief d.d. 9 november 2021 ontbonden.

3.Het geschil

de vordering in conventie
3.1
[partij A] vordert de veroordeling van [partij B] tot betaling van een bedrag van
€ 6.763,54 in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en € 625,00 aan buitengerechtelijke kosten. Tevens vordert hij veroordeling van [partij B] in de kosten van het geding.
3.2
[partij A] baseert zijn vordering op de stelling dat [partij B] hem een bedrag van
€ 11.763,54 dient te betalen voor de door [partij A] uitgevoerde isolatiewerkzaamheden. [partij B] heeft slechts € 5.000,00 betaald daar waar [partij A] wel zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd. [partij A] vordert betaling van het nog openstaande deel, € 6.763,54 vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten.
het verweer in conventie en de eis in reconventie:
3.3
[partij B] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. Op zijn verweer zal, voor zover dat voor de beoordeling van belang is, hierna nader worden ingegaan.
In reconventie verzoekt [partij B], de kantonrechter leest vordert, te bevestigen en te bekrachtigen dat de overeenkomst tussen [partij A] en [partij B] ontbonden is en dat [partij B] niets meer aan [partij A] is verschuldigd. Dit alles onder veroordeling van [partij A] in de kosten van de procedure.
het verweer in reconventie:
3.4
[partij A] heeft geen expliciet verweer kenbaar gemaakt tegen hetgeen in reconventie door [partij B] is gevorderd.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1
Gelet op de samenhang tussen beide vordering wordt volstaan met één gezamenlijke beoordeling. Uitgangspunt daarbij is dat de overeenkomst zoals die tussen partijen tot stand is gekomen, gekwalificeerd wordt als aanneming van werk waarop het regime van Boek 7 BW, titel 12, afdeling 2 van toepassing is, oftewel de artikel 7:750 e.v. BW.
4.2
[partij A] heeft bij dagvaarding gesteld dat een bedrag van € 11.763,54 was afgesproken voor de door hem uit te voeren werkzaamheden en geleverde materialen. Die stelling is kennelijk gebaseerd op een kostenberekening welke als productie 3 bij dagvaarding werd overgelegd. Echter, de WhatsAppberichten van 27 juli 2021 zijn glashelder en in overeenstemming (op 2 Eurocent na) met de schriftelijke offerte van [partij A] d.d. 26 juli 2023 welke als productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie is gevoegd. De juistheid van die offerte en de inhoud van de WhatsApp-berichten zijn niet door [partij A] weersproken zodat van de juistheid ervan in deze procedure moet worden uitgegaan. Vastgesteld kan dan ook worden dat een aanneemsom werd overeengekomen van € 10.000,02 incl. btw.
4.3
Vastgesteld kan ook worden dat partijen terzake die aanneemsom de volgende betalingsafspraken hebben gemaakt:
- [partij B] zou een bedrag van € 2.000,00 aanbetalen,
- de rest van het materiaal zou betaald moeten worden op de dag dat [partij A] met de werkzaamheden zou beginnen en
- dat de rest bij oplevering betaald zou worden.
4.4
Artikel 7:767 BW bepaalt o.a. dat de opdrachtgever, in dit geval [partij B], slechts verplicht kan worden tot het doen van betalingen die, althans bij benadering, overeenstemmen met de voortgang van de bouw of met de waarde van de aan hem overgedragen goederen.
Het artikel stelt dus grenzen aan de gehoudenheid van de opdrachtgever tot vóórfinanciering.
Artikel 7:769 BW bepaalt vervolgens dat van ‘deze afdeling’ (= Boek 7 BW, titel 12, afdeling 2) niet ten nadele van de opdrachtgever kan worden afgeweken. Voormelde afdeling is derhalve van dwingend recht en geldt dus ook voor artikel 7:767 BW.
4.5
[partij A] eiste van [partij B] betaling van de volledige aanneemsom. [partij B] heeft in dat kader echter gesteld dat die betaling geëist werd op het moment dat de overeengekomen werkzaamheden nog maar voor de helft waren uitgevoerd. [partij B] heeft ook gesteld en gemotiveerd onderbouwd dat met de betaling van € 3.000,00 de rest van het reeds geleverde materiaal betaald was zodat in de optiek van [partij B] volledig voldaan was aan de gemaakte betalingsafspraken.
Dit verweer is door [partij A] niet gemotiveerd weersproken. Weliswaar wordt bij conclusie van repliek gesteld dat [partij A] in totaal een bedrag van € 11.763,54 exclusief het reeds ingekochte materiaal aan kosten gemaakt had maar die stelling wordt ongeloofwaardig geacht en om die reden gepasseerd. Dat zou namelijk betekenen dat [partij A] een aanneemsom in rekening heeft gebracht welke lager zou zijn dan de daadwerkelijke kosten.
4.6
De kantonrechter is van oordeel dat [partij B] niet verplicht kon worden om tot volledige betaling over te gaan nu de werkzaamheden nog niet volledig uitgevoerd waren en evenmin al het benodigde materiaal geleverd was. Die eis was en is in strijd met het bepaalde in artikel 7:767 BW.
4.7
Nu de werkzaamheden nog niet volledig uitgevoerd waren en mede gelet op de ernstige bedreigingen zoals geuit door [partij A] richting [partij B], waarbij een aangifte wel degelijk op zijn plaats was geweest, kon [partij B] op goede gronden de overeenkomst buitengerechtelijk ontbinden. De vordering in reconventie op dat punt is ietwat merkwaardig geformuleerd. De kantonrechter leest in die vordering een verklaring voor recht dat de overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden. Die verklaring zal in reconventie worden afgegeven.
4.8
De vraag rijst vervolgens of [partij A] nog recht heeft op enig bedrag van [partij B]. Het antwoord daarop is ontkennend.
Over de aanbetaling van € 2.000,00 bestaat geen discussie. [partij B] heeft een tweede betaling verricht van € 3.000,00 welke betaling door hem gezien wordt als de afspraak dat hij de rest van het materiaal zou betalen op de dag dat [partij A] met het werk zou beginnen. [partij A] heeft in dat kader niet aangetoond of zelfs maar aannemelijk gemaakt dat hij meer materiaal heeft aangeleverd dan door [partij B] betaald. Een gespecificeerde factuur c.q. overzicht m.b.t. geleverd materiaal ontbreekt. De kantonrechter onderschrijft hetgeen hierover door [partij B] onder de randnummers 15 en 16 van de conclusie van antwoord is gesteld en berekend. Onderschreven wordt ook het gestelde dat het betaalde bedrag van
€ 5.000,00 voldoende is voor het geleverde werk en materiaal. Dat wordt bevestigd door de factuur van DSN Isolatie die kennelijk in onderaanneming de wel uitgevoerde werkzaamheden bij [partij A] in rekening heeft gebracht en wel voor een bedrag van
€ 4.360,00 inclusief btw. Dat [partij A] nog aanvullende werkzaamheden heeft verricht die voor betaling in aanmerking zouden moeten komen, is gesteld noch gebleken.
Daaruit volgt dat de vordering van [partij A] als zijnde niet althans als onvoldoende onderbouwd moet worden afgewezen.
4.9
[partij A] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van zowel de procedure in conventie als in reconventie.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1
wijst de vordering af;
5.2
veroordeelt [partij A] in de kosten van deze procedure tot op deze uitspraak aan de zijde van [partij B] begroot op € 660,00 wegens het salaris van de gemachtigde;
in reconventie
5.3
verklaart voor recht dat de overeenkomst van aanneming van werk tussen [partij A] en [partij B] buitengerechtelijk is ontbonden en dat [partij B] niets meer is verschuldigd aan [partij A];
5.4
veroordeelt [partij A] in de kosten van deze procedure tot op deze uitspraak aan de zijde van [partij B] begroot op € 330,00 wegens het salaris van de gemachtigde;
in conventie en in reconventie
5.5
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Marsman, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024.