ECLI:NL:RBOVE:2024:3707

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
10758164 \ CV EXPL 23-2371
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van een bedrag na betwisting van terugbetaling door gedaagde

In deze zaak vordert eiser, wonende in Cyprus, de terugbetaling van een bedrag van € 8.500,00 dat hij op 27 juni 2018 naar de bankrekening van gedaagde heeft overgemaakt. Gedaagde stelt dat hij het bedrag al heeft terugbetaald, maar de kantonrechter oordeelt dat gedaagde niet in staat is om dit te bewijzen. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe, omdat gedaagde niet kan aantonen dat hij het bedrag aan eiser heeft teruggegeven. De procedure omvat verschillende stukken, waaronder de dagvaarding en de conclusie van antwoord, en er heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden op 5 juni 2024. De kantonrechter concludeert dat de bewijslast bij gedaagde ligt, en dat hij niet heeft voldaan aan deze verplichting. Eiser vordert ook wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, maar de kantonrechter wijst de gevorderde wettelijke rente af, omdat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat gedaagde rente verschuldigd is. De kantonrechter kent wel de buitengerechtelijke incassokosten van € 800,00 toe, en veroordeelt gedaagde tot betaling van in totaal € 9.300,00, inclusief proceskosten van € 1.186,26. Het vonnis is uitgesproken op 9 juli 2024 door de kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10758164 \ CV EXPL 23-2371
Vonnis van 9 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] (Cyprus),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. H.J. Koop,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. S. Kangus.

1.Samenvatting

1.1.
[eiser] heeft een bedrag van € 8.500,00 naar de bankrekening van [gedaagde] overgemaakt en vordert terugbetaling. [gedaagde] stelt dat hij het bedrag al heeft (terug)betaald. Naar het oordeel van de kantonrechter is [gedaagde] er niet in geslaagd te bewijzen dat het bedrag is (terug)betaald aan [eiser]. De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] dan ook toe.
1.2.
De kantonrechter licht haar beslissing hieronder toe.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 oktober 2023 met producties 1 en 2;
- de conclusie van antwoord met producties 1 en 2;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte uitlating producties, tevens houdende producties namens [eiser] met producties 3 tot en met 5;
- de akte uitlating producties namens [gedaagde] met productie 3;
- de mondelinge behandeling van 5 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- Spreekaantekeningen namens [eiser];
- Spreekaantekeningen namens [gedaagde].
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft op 27 juni 2018 een bedrag van € 8.500,00 overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde].
3.2.
Bij brief van 27 juni 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde] verzocht het bedrag van
€ 8.500,00 terug te betalen.
3.3.
[gedaagde] heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.

4.Het geschil

Wat wil [eiser]?
4.1.
[eiser] vordert - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 8.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening. Daarnaast vordert [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 800,00 ter zake buitengerechtelijke incassokosten en [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen [eiser] en [gedaagde] staat vast dat [eiser] op 27 juni 2018 een bedrag van € 8.500,00 naar de bankrekening van [gedaagde] heeft overgemaakt en dat [gedaagde] gehouden is dit bedrag aan [eiser] terug te betalen.
5.2.
Partijen zijn verdeeld hoe de tussen hen gesloten overeenkomst moet worden gekwalificeerd. Volgens [eiser] is sprake van een overeenkomst van geldlening en volgens [gedaagde] is sprake van een ruilovereenkomst. Naar het oordeel van de kantonrechter kan in het midden worden gelaten of de overeenkomst als lenings – of ruilovereenkomst moet worden aangemerkt. Het geschil van partijen spitst zich toe op de vraag of [gedaagde] een bedrag van € 8.500,00 aan [eiser] heeft (terug)betaald. Voor de beoordeling hiervan is de kwalificatie van de overeenkomst niet van belang.
Moet het bedrag van € 8.500,00 worden (terug)betaald?
5.3.
[gedaagde] stelt dat [eiser] geld heeft overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde] met het verzoek aan [gedaagde] om dit bedrag in contanten aan hem terug te geven. Vanwege zijn vertrek naar Cyprus op 1 juli 2018 had [eiser] volgens [gedaagde] contant geld nodig. [gedaagde] voert verder aan dat hij het bedrag van € 8.500,00 op 30 juni 2018 in twee enveloppen aan [eiser] heeft (terug)gegeven.
5.4.
[eiser] betwist dat hij van [gedaagde] op 30 juni 2018 twee enveloppen met geld heeft ontvangen. Volgens [eiser] was [gedaagde] op 30 juni 2018 niet thuis.
5.5.
In artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van die feiten of rechten draagt, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast volgt.
5.6.
[gedaagde] beroept zich op een rechtsgevolg, namelijk dat de vordering van [eiser] is teniet gegaan door het teruggeven van het geld. Dit betekent dat [gedaagde] moet bewijzen dat het bedrag van € 8.500,00 aan [eiser] is (terug)betaald. Hiervoor heeft [gedaagde] een bankafschrift overgelegd waaruit volgt dat [gedaagde] op 30 juni 2018 een bedrag van
€ 5.000,00 contant heeft opgenomen en een verklaring van de heer [naam] d.d. 15 december 2023. In die verklaring verklaart de heer [naam] dat [gedaagde] op 30 juli 2018 rond 19:00 uur twee enveloppen met geld heeft (terug)gegeven aan [eiser]. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat 30 juli 2018 waarschijnlijk een verschrijving van de heer [naam] is geweest. [gedaagde] heeft dit niet bij de heer [naam] nagevraagd.
5.7.
Daartegenover heeft [eiser] e-mailberichten overgelegd. Uit de e-mailberichten blijkt dat [gedaagde] op 30 juni 2018 om 12:00 uur aan [eiser] heeft laten weten dat hij die dag aan het werk is en dat [gedaagde] op 30 juni 2018 om 21:26 uur aan [eiser] heeft bericht dat hij er met een uur is en dat zijn tante op bezoek is.
5.8.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] er niet in is geslaagd te bewijzen dat hij het bedrag van € 8.500,00 op 30 juni 2018 in contanten aan [eiser] heeft (terug)gegeven. Uit het bankafschrift blijkt dat er op 30 juni 2018 een bedrag van € 5.000,00 in contanten is opgenomen en daaruit blijkt niet dat het geld aan [eiser] is gegeven. Daarnaast verklaart de heer [naam] dat [gedaagde] op 30 juli 2018 rond 19:00 uur twee enveloppen aan [eiser] heeft gegeven. Daartegenover staan e-mailberichten van 30 juni 2018 van [gedaagde] aan [eiser], waaruit blijkt dat [gedaagde] op 30 juni 2018 aan het werk is en zijn tante ’s avonds op bezoek heeft en om 21:26 uur nog niet bij [eiser] is geweest. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de door [gedaagde] overgelegde bewijsstukken niet dat [gedaagde] op 30 juni 2018 het bedrag van € 8.500,00 aan [eiser] heeft betaald.
5.9.
Dit betekent dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal toewijzen en [gedaagde] gehouden is het bedrag van € 8.500,00 aan [eiser] te betalen.
Is [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd?
5.10.
[eiser] vordert de wettelijke rente over het bedrag van € 8.500,00 vanaf de dagvaarding tot aan het moment van volledige voldoening.
5.11.
[gedaagde] heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
5.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat hij aanspraak kan maken op wettelijke rente. [eiser] heeft immers gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] geen rente is verschuldigd en heeft niet gesteld waarom [gedaagde] vanaf de dagvaarding wel de wettelijke rente verschuldigd zou zijn. De kantonrechter wijst de gevorderde wettelijke rente dan ook af.
Moet [gedaagde] buitengerechtelijke incassokosten betalen?
5.13.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft vergoeding van btw gevorderd over de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Omdat [eiser] geen ondernemer is, wordt de vergoeding verhoogd met btw. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 800,00 toegewezen.
5.14.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
8.500,00
- buitengerechtelijke incassokosten
800,00
+
totaal
9.300,00
- betalingen
0,00
-/-
Totaal
9.300,00
Moet [gedaagde] proceskosten betalen?
5.15.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,26
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.186,26
5.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 9.300,00,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.186,26, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Egberink en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.