ECLI:NL:RBOVE:2024:3701

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
AK_24_2781
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor appartementencomplex in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, een Vereniging van Eigenaren, hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die is verleend aan [derde belanghebbende] B.V. voor de bouw van een appartementencomplex met 26 huurappartementen. De voorzieningenrechter heeft op 27 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij de verzoekers en de gemachtigden van het college aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelt dat de sloop van bestaande bouwwerken stil ligt vanwege onderzoek naar vleermuizen, maar dat de sloop en bouw snel kunnen worden hervat. De voorzieningenrechter stelt vast dat de aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de oude wetgeving van toepassing blijft.

De voorzieningenrechter overweegt dat de acceptatie van de sloopmelding geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, en dat er geen rechtsmiddelen openstaan tegen deze acceptatie. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit 'bouwen' en past grotendeels binnen het bestemmingsplan. Verzoekers hebben aangevoerd dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat deze argumenten onvoldoende onderbouwd zijn.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is om de omgevingsvergunning te schorsen, omdat het belang van het college en de derde partijen om door te gaan met de bouw zwaarder weegt dan het belang van de verzoekers. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en er is geen aanleiding voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2781

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

VVE [verzoekster] ,

[verzoeker] ,
uit [woonplaats] , verzoekers,
(gemachtigde: [verzoeker] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente, het college

(gemachtigde: mr. M. Raanhuis en mr. G.M. Jannink).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[derde belanghebbende] B.V.uit [vestigingsplaats] en
Viverionuit Lochem.

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers gericht tegen de door het college aan [derde belanghebbende] B.V. verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een appartementencomplex met 26 (huur)appartementen op het adres [adres] .
Verzoekers zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Zij hebben daartegen bezwaar gemaakt. Het college heeft de bezwaren van verzoekers ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld; net als diverse anderen. Daarnaast hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [verzoeker] , de gemachtigden van het college, namens [derde belanghebbende] B.V. [naam 1] en [naam 2] en namens Viverion [naam 3] en [naam 4] .

De beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Hebben verzoekers spoedeisend belang bij de beoordeling door de voorzieningenrechter?
2. De sloop van de bouwwerken die vooraf gaat aan de bouw van de appartementen ligt weliswaar op dit moment stil vanwege onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen, maar zal worden voortgezet zodra dat mogelijk is. De sloop zal dan hooguit enkele weken duren waarna direct zal worden gestart met bouwen. Niet bekend is op welke termijn het onderzoek gereed zal zijn; dat kan op korte termijn zijn. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers daarom voldoende spoedeisend belang hebben bij een beoordeling door de voorzieningenrechter.
Het van toepassing zijnde recht
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 2 augustus 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
De sloopmelding en bomenkap
4. Voor zover verzoekers gronden hebben aangevoerd tegen de sloopmelding van 26 mei 2024 overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De acceptatie van een sloopmelding is geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat daaruit geen rechtsgevolgen voortvloeien. Het verbinden van nadere voorwaarden aan die acceptatie kan onder omstandigheden wel worden aangemerkt als een besluit. [1] Het college heeft ter zitting echter toegelicht dat het geen nadere voorschriften aan de acceptatie heeft verbonden. Daarmee is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat tegen de acceptatie van de sloopmelding van 26 mei 2024 geen rechtsmiddelen openstaan. De voorzieningenrechter zal daarom de aangevoerde gronden gericht tegen de sloopmelding niet bespreken.
Verzoekers hebben verder een punt gemaakt van een verleende kapvergunning. Ook deze zal niet verder aan de orde komen nu deze vergunning geen onderdeel is van onderhavige procedure.
De omgevingsvergunning
5. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Het bouwplan past volgens het college grotendeels binnen de kaders van het ter plaatse geldende bestemmingsplan [plaats] , herziening [adres] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en [huisnummer 3] . In de beslissing op bezwaar is door het college ten aanzien van het parkeren (alsnog) op grond van – naar de voorzieningenrechter begrijpt - artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, sub 1 van de Wabo in samenhang met artikel 9, lid d, onder 1 van het bestemmingsplan afgeweken.
6. De voorzieningenrechter begrijpt uit het betoog van verzoekers dat zij zich – in algemene zin – op het standpunt stellen dat bouwplan niet past in het bestemmingsplan, althans in hoe één en ander tijdens de bestemmingsplanprocedure is besproken. In meer specifieke zin stellen verzoekers zich op het standpunt dat het college verkeerd met de parkeerbehoefte en de realisatie van parkeerplaatsen op eigen terrein is omgegaan. Zij wijzen erop dat de berekening van de toelichting over de parkeerbehoefte in het bestemmingsplan (paragraaf 4.10 ‘Parkeren’) anders dient te zijn. Verzoekers hebben daartoe een eigen berekening gemaakt. Verzoekers wensen daarnaast een objectieve meting van de parkeerbehoefte. Ook stellen verzoekers zich op het standpunt dat het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d van de Wabo (strijd met redelijke eisen van welstand).
7. De voorzieningenrechter stelt, zoals ook besproken op zitting, voorop dat in deze procedure enkel kan worden beoordeeld of aanleiding bestaat om, in afwachting van de uitkomst van de beroepsprocedure, tot schorsing van het besluit waarbij de omgevingsvergunning voor de realisatie van de 26 appartementen is verleend over te gaan.
8. Het bestemmingplan is onherroepelijk vastgesteld en daarom moet naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter worden uitgegaan van wat daarin is opgenomen; ook als dat niet zou stroken met wat tijdens de bestemmingsplanprocedure tussen partijen is besproken of afgesproken.
9. Verzoekers hebben aangevoerd dat de omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, maar zij hebben die strijdigheden, met uitzondering van parkeren, niet nader geconcretiseerd. Ook hun stelling dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand is, mede gezien het positieve advies van de welstandcommissie, onvoldoende concreet onderbouwd. Daarom ziet de voorzieningenrechter in deze punten thans geen reden om tot schorsing over te gaan.
10. Het punt dat verzoekers maken van de wijze waarop het college het parkeren heeft beoordeeld leent zich mede op basis van de door partijen overgelegde informatie niet voor een voorlopige beantwoording in deze voorlopige voorzieningenprocedure. Daarom zal de voorzieningenrechter aan de hand van een belangenafweging beoordelen of vanwege dit punt een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Tegenover het belang van verzoekers bij schorsing van de omgevingsvergunning, staat het belang van het college en derde-partijen om door te gaan met de realisatie van het bouwplan zodat in woonbehoefte kan worden voorzien. De voorzieningenrechter vindt dit belang zwaarder wegen. Weliswaar maken verzoekers zich zorgen over de parkeerdruk rondom het plein, maar de voorzieningenrechter ziet daarin onvoldoende aanleiding voor de conclusie dat het gehele bouwproject moet worden stilgelegd totdat op het beroepschrift is beslist. Daarbij is van belang dat de voorzieningenrechter het college kan volgen in hun stelling dat de parkeerdruk af zal nemen ten opzichte van wat aanvankelijk tot uitgangspunt is genomen.
11. De voorzieningenrechter ziet al met al in wat verzoekers hebben aangevoerd onvoldoende aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. Smitstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de conclusie van Widdershoven van Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4116.