ECLI:NL:RBOVE:2024:3692

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
84.316481.21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na valsheid in geschrift

Op 11 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde was schuldig bevonden aan het meermaals plegen van valsheid in geschrift. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dit bedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 64.250,- bedraagt, gebaseerd op een rapport van een verbalisant waarin de opbrengsten van 1.285 RI&E-toetsingsrapporten zijn berekend. De rechtbank heeft de betalingsverplichting van de veroordeelde vastgesteld op € 29.435,-, na een matiging van het bedrag op basis van de kosten die de veroordeelde heeft gemaakt voor hertoetsingen. De rechtbank overweegt dat de veroordeelde niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verweer dat hij € 100.000,- aan kosten heeft gemaakt. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en heeft de beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.316481.21
Datum vonnis: 11 juli 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1951 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 64.250,00.

2.De procedure

De vordering is inhoudelijk behandeld op de openbare terechtzitting van 27 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen veroordeelde naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het volgende:
- de stukken behorende tot het strafdossier [1] in de zaak met parketnummer 84.316481.21;
- de stukken behorende tot het ontnemingsdossier [2] in de zaak met parketnummer 84.316481.21;
- het vonnis van deze rechtbank van 11 juli 2024 in de onderliggende strafzaak met parketnummer 84.316481.21.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 26 februari 2024 gevorderd dat de rechtbank aan veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling van € 64.250,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gehandhaafd. [3] De officier van justitie heeft het bedrag gebaseerd op het rapport ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict’. [4]

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 11 juli 2024 veroordeeld, voor zover
van belang, voor het strafbare feit:
het misdrijf: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op het volgende
bewijsmiddel gebaseerd:
- een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal ‘rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict’ van verbalisant [verbalisant] van 7 november 2023, p. 8 en 9 van het ontnemingsdossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(… ) [veroordeelde] heeft (…) verklaard dat hij € 50,- (exclusief BTW) per opgemaakt en verstuurd RI&E-toetsingsrapport heeft ontvangen. Dit werd verder onderbouwd door facturen en corresponderende betalingen ontvangen op zijn bankrekening. (…) In totaal zijn 1.285 RI&E-toetsingsrapporten aangetroffen in de administratie van [veroordeelde]. (…) De geschatte opbrengst van deze 1.285 RI&E-toetsingsrapporten bedraagt: € 64.250,- (1.285 RI&E-toetsingsrapporten a € 50,- per rapport, exclusief BTW). (…) De geschatte kosten voor het vervalsen van deze 1.285 RI&E toetsingsrapporten bedragen € 0,- (…)
De rechtbank neemt de in het rapport gehanteerde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel over, nu deze berekening inzichtelijk is en op goede gronden tot stand is gekomen en derhalve aannemelijk is. Gelet op het voorgaande, bedraagt het totaal door de veroordeelde aan wederrechtelijk verkregen voordeel:
opbrengsten € 64.250,00
kosten € 0,00 -
totaal € 64.250,00
De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 64.250,00.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
3.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – conform haar overlegde requisitoir - bepleit dat de betalingsverplichting op een gelijk bedrag moet worden vastgesteld als het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.3.2
Verweer veroordeelde
De veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat hij 1200 hertoetsingen heeft laten uitvoeren en dat dit hem uiteindelijk – mede als gevolg van de door hem ten behoeve van de betaling daarvan aangegane schulden – circa € 100.000,00 heeft gekost. De rechtbank begrijpt het verweer van veroordeelde als een verzoek tot nihilstelling van de betalingsverplichting.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt in dit geval het volgende.
Veroordeelde heeft het bedrag van € 100.000,00 dat hij verschuldigd zou zijn als gevolg van de hertoetsingen niet onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van veroordeelde dat strekt tot nihilstelling van de betalingsverplichting. Wel ziet de rechtbank, gelet op de door veroordeelde daadwerkelijk gemaakte kosten voor de hertoetsingen voor zover die wél aannemelijk zijn geworden, aanleiding om de betalingsverplichting lager vast te stellen dan het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Zij overweegt daartoe als volgt.
Juridisch kader
Op grond van artikel 36e lid 5 Sr kan de rechter de betalingsverplichting van een veroordeelde lager vaststellen dan het geschatte voordeel. Deze bevoegdheid van de rechter om de betalingsverplichting te matigen is niet beperkt tot specifieke gevallen. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de ontnemingsrechter een grote vrijheid toekomt bij het vaststellen van de betalingsverplichting. [5]
Matiging betalingsverplichting
Anders dan door de officier van justitie is betoogd, is er in dit specifieke geval voldoende aanleiding om de betalingsverplichting lager vast te stellen dan het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Verdachte heeft (vrijwillig en op eigen initiatief) geld geïnvesteerd in het laten uitvoeren van hertoetsingen en dit vormt voor de rechtbank voldoende aanleiding om de betalingsverplichting te matigen.
Uit de verklaring van getuige [getuige], die de hertoetsingen in opdracht van verdachte heeft uitgevoerd, volgt dat hij per hertoetsing € 55,00 euro in rekening heeft gebracht aan verdachte en dat er vanaf 1 juli 2022 tot en met 2 mei 2023 633 hertoetsingen zijn verricht. [6] Bewijs dat er na 2 mei 2023 nog meer hertoetsingen zijn verricht ontbreekt en is ook anderszins niet aannemelijk geworden. Daarom zal de rechtbank de betalingsverplichting verminderen met een bedrag van € 34.815,00 (€ 55,00 x 633 hertoetsingen). Gezien het voorgaande, bedraagt de op te leggen betalingsverplichting:
wederrechtelijk verkregen voordeel € 64.250,00
matiging betalingsverplichting € 34.815,00 -
totaal € 29.435,00
Resumé
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 29.435,00.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde
  • legt de veroordeelde de
  • bepaalt de duur van de
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. M.S. de Waard en
mr. I.M. Schaafsma- Roukema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Vis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het strafdossier van de Opsporingsdienst van de Nederlandse Arbeidsinspectie met nummer 6640-2021-0020. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het ontnemingsdossier van de Opsporingsdienst van de Nederlandse Arbeidsinspectie met nummer 6640-2021-0020. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
3.Zie ook het op schrift gestelde requisitoir, p. 8 en 9.
4.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict van verbalisant [verbalisant] van 7 november 2023, p. 4 t/m 12 van het ontnemingsdossier.
5.HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:67.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 2 mei 2023, p. 251, 254 en 255 van het strafdossier.