3.3De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden opgelegd aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit en die voordeel door dat feit of uit de baten daarvan heeft verkregen. Ook kan wederrechtelijk verkregen voordeel uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan, worden ontnomen. Buiten redelijke twijfel moet vaststaan dat veroordeelde die andere strafbare feiten heeft gepleegd.
De rechtbank acht het op basis van de voor de bewezenverklaring in de strafzaak gebruikte bewijsmiddelen en het in deze zaak opgemaakte Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 9 juni 2022 aannemelijk dat veroordeelde financieel voordeel heeft genoten uit flessentrekkerij en medeplegen van valsheid in geschrift.
Wat betreft de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel overweegt de rechtbank als volgt.
Flessentrekkerij
Veroordeelde heeft samen met anderen flessentrekkerij gepleegd door grote hoeveelheden brandstof te tanken, zonder die brandstoffen te betalen, en vervolgens door te verkopen. Uit de facturen van de doorverkoop van de brandstoffen blijkt dat veroordeelde en zijn twee mededaders ( [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) in totaal een bedrag van € 160.308,84 hebben gefactureerd aan afnemers van diesel. Daarnaast hebben veroordeelde en zijn mededaders met behulp van de verkregen tankpassen voor € 1.970,57 aan brandstof getankt voor eigen gebruik. Zowel de doorverkochte als zelf verbruikte brandstof hebben veroordeelde en zijn mededaders tot voordeel gestrekt nu zij daarvoor niet hebben betaald en daartoe evenmin de intentie hebben gehad.
Uit een notitie, aangetroffen in de woning van mededader [medeverdachte 1] , valt af te leiden dat de opbrengst verdeeld zou worden over drie personen.Gelet op het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk dat de totaalopbrengst van de doorverkochte brandstof gelijkelijk is verdeeld door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en veroordeelde.
Per persoon, waaronder veroordeelde, bedraagt het wederrechtelijk verkregen voordeel afgerond op hele euro’s dan een bedrag van € 54.093,--.
Valsheid in geschrift
Veroordeelde heeft samen met anderen valsheid in geschrift gepleegd, waarna met de valse documenten kredieten zijn aangevraagd door voornamelijk katvangers. Na uitbetaling van de kredieten hebben kredietnemers een deel daarvan afgedragen aan veroordeelde. [naam 3] heeft verklaard dat zij € 10.000,-- heeft afgedragen aan veroordeeldeen [naam 1] heeft verklaard dat hij € 50.000,-- heeft afgedragen aan veroordeelde.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde zou hebben verkregen door de kredietfraude met [naam 4] en [naam 5] , van respectievelijk € 24.720,-- en € 25.000,--, betreffen gedragingen die niet aan veroordeelde ten laste zijn gelegd. De rechtbank overweegt dat niet buiten redelijke twijfel vaststaat dan wel aannemelijk is dat de veroordeelde die feiten heeft gepleegd en daaruit voordeel heeft genoten. De rechtbank wijst dat deel van de vordering daarom af.
Uit de berekening blijkt dat de veroordeelde, met in achtneming van het voorgaande, in totaal een bedrag van € 60.000,-- heeft ontvangen door de kredietfraude.
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 114.093,--.
3.4 De vaststelling van de betalingsverplichting
Redelijke termijn
Wat betreft de redelijke termijn, die volgens de verdediging is overschreden, overweegt de rechtbank dat in ontnemingszaken de redelijke termijn in beginsel begint te lopen op het moment dat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. Over het algemeen geldt als aanvangsdatum voor de redelijke termijn het aankondigen van de ontnemingsvordering door de officier van justitie bij requisitoir, het moment waarop de verdachte op de hoogte geraakt dat tegen hem een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld of het moment waarop de ontnemingsvordering aan de verdachte is betekend.De ontnemingsvordering is aan de veroordeelde betekend op 19 januari 2024. Gelet daarop stelt de rechtbank vast dat er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn en overweegt dat er daarom geen aanleiding is tot matiging van de betalingsverplichting.
Zou overigens al sprake zijn van overschrijding van de redelijk termijn, dan heeft de rechtbank die overschrijding reeds verdisconteerd in de in de strafzaak aan de veroordeelde opgelegde straf.
Voor het overige is de rechtbank niet gebleken van dusdanige feiten en omstandigheden op grond waarvan het door de veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
Betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 114.093,--.