ECLI:NL:RBOVE:2024:3678

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
84-184999-22
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

Op 11 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veroordeelde die schuldig was bevonden aan meerdere strafbare feiten, waaronder medeplegen van valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen ter hoogte van € 113.100,-. Dit bedrag is gebaseerd op een rapport van 9 juni 2022, waarin de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gemaakt aan de hand van verklaringen van kredietnemers en bankgegevens. De officier van justitie had aanvankelijk een hoger bedrag van € 167.193,- gevorderd, maar dit werd tijdens de zitting van 28 mei 2024 aangepast naar het vastgestelde bedrag van € 113.100,-. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de Staat te betalen, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de veroordeelde vrijwillig en met voldoende rechtskundige bijstand heeft ingestemd met de procesafspraken die zijn gemaakt tussen de officier van justitie en de verdediging. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie toegewezen en de betalingsverplichting vastgesteld, waarbij de veroordeelde geen verweer heeft gevoerd tegen de gewijzigde vordering. De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1.080 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84-184999-22
Datum vonnis: 11 juli 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1985 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 167.193,--.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 28 mei 2024 en 27 juni 2024. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door veroordeelde en zijn raadsman mr. V. Poelmeijer, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.
Op de terechtzitting van 28 mei 2024 heeft de officier van justitie – conform de procesafspraken, zie hierna – de vordering gewijzigd in die zin, dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op een bedrag van € 113.100,-- en dat aan veroordeelde voor dit bedrag een verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat.
De raadsman heeft verzocht om de ontnemingszaak af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.

3.Het afdoeningsvoorstel

Op 23 mei 2024 zijn door de officier van justitie en de verdediging afdoeningsafspraken in de strafzaak en de ontnemingszaak gemaakt, ondertekend door veroordeelde, zijn raadsman, en de officier van justitie. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van die afspraken. Het gezamenlijk voorstel voor afdoening van de zaak is aan de rechtbank voorgelegd.
De overeenkomst bevat, voor zover betrekking hebbend op de ontnemingsvordering, de volgende afspraken, waarbij voor ‘verdachte’ thans ‘veroordeelde’ moet worden gelezen:
  • het Openbaar Ministerie past ter terechtzitting de ontnemingsvordering aan en vordert dat het genoten wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op een bedrag van € 113.100,-- en dat aan verdachte de verplichting wordt opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat;
  • de verdediging voert ten aanzien van het gewijzigde geschatte voordeel en de betalingsverplichting geen verweer. Verdachte geeft aan betalingsbereid te zijn, in staat te zijn te betalen (op basis van een nog met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) te maken betalingsregeling) en geen draagkrachtverweer te zullen voeren voor wat betreft zijn financiële verplichtingen voortvloeiende uit de ontnemingszaak. Verdachte stemt er mee in dat een afschrift van de procesafsprakenovereenkomst aan het CJIB wordt verstrekt;
  • de verdachte zal aanwezig zijn ter terechtzitting zodat de rechtbank de totstandkoming van het afdoeningsvoorstel kan toetsen;
  • het Openbaar Ministerie en de verdediging zien af van het instellen van hoger beroep, als en nadat de rechtbank overeenkomstig de inhoud van het afdoeningsvoorstel vonnis wijst;
  • het afdoeningsvoorstel vervalt indien en voor zover dat niet wordt gevolgd door de rechtbank.
Tijdens de terechtzitting van 28 mei 2024 zijn de hiervoor weergegeven procesafspraken indringend en in aanwezigheid van zijn raadsman met veroordeelde besproken. Veroordeelde heeft te kennen gegeven goed te hebben begrepen wat de gemaakte afspraken inhouden en wat de gevolgen daarvan zijn. Hij heeft aangegeven volledig achter die afspraken te staan, deze overeenkomst vrijwillig te zijn aangegaan en op geen enkele wijze onder druk te zijn gezet. Ook is duidelijk geworden dat veroordeelde bij het hele proces om tot afspraken te komen, steeds voorzien is geweest van rechtskundige bijstand.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat veroordeelde vrijwillig en op basis van voor hem voldoende duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan wat in het afdoeningsvoorstel is overeengekomen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat veroordeelde zich bewust is van de rechtsgevolgen van de in de overeenkomst neergelegde procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Daarmee is tevens voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) stelt.
De procesafspraken komen daarmee voor een beoordeling van de rechtbank in aanmerking, waarbij voorop staat dat de rechtbank een eigen afweging maakt.
De beoordeling van de vordering
3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 11 juli 2024 veroordeeld voor de strafbare feiten:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van valsheid in geschrift;
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren;
feit 3
het misdrijf:
valsheid in geschrift;
en
het misdrijf:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 4
het misdrijf:
gewoontewitwassen.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
In het Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 9 juni 2022 is een berekening gemaakt van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de hand van verklaringen van kredietnemers die kredieten hebben afgedragen aan veroordeelde en bankgegevens van de kredietnemers. [1]
Uit de berekening blijkt dat veroordeelde in totaal een bedrag van € 113.100,-- heeft ontvangen door de kredietfraude. [2]
De rechtbank acht het berekende voordeel aannemelijk en stelt de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel conform de (ter zitting gewijzigde) vordering van de officier van justitie vast op € 113.100,--.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 113.100,--.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 113.100,--;
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 113.100,-- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1.080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. J.H.W.R. OrriënsSchipper en mr. M.S. de Waard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2024.
Buiten staat
Mr. De Waard is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.56756/Taylor, Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (FIN-001-01)
2.56756/Taylor, Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, pagina’s 10-15 (FIN-001-01)