ECLI:NL:RBOVE:2024:361

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
ak_23_1077
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ongeldigverklaring van een rijbewijs wegens alcoholmisbruik

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 23 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het CBR behandeld. Eiser, woonachtig in Almelo, heeft zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen vanwege alcoholmisbruik. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, na beoordeling van de feiten en de argumenten van eiser. Eiser was eerder aangehouden voor rijden onder invloed en had een onderzoek naar zijn alcoholgebruik niet tijdig betaald, wat leidde tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Eiser heeft later opnieuw een aanhouding gehad en weigerde medewerking aan een bloedonderzoek. Een psychiater heeft vastgesteld dat eiser alcoholmisbruik vertoont, wat de basis vormde voor de beslissing van het CBR om het rijbewijs ongeldig te verklaren. De rechtbank oordeelt dat het besluit van het CBR juridisch correct is, ondanks dat er strikt genomen geen publiekrechtelijk rechtsgevolg is. De rechtbank benadrukt dat eiser geen (laagdrempelige) mogelijkheid heeft om een rechtsmiddel aan te wenden tegen de vaststelling van de uitslag van het onderzoek, wat grote gevolgen voor hem heeft. Eiser heeft ook betoogd dat het onderzoek onvolledig was, maar de rechtbank oordeelt dat het onderzoek voldoende grondslag biedt voor de beslissing van het CBR. De rechtbank concludeert dat de enkele stelling van eiser dat hij sinds september 2022 niet meer drinkt, onvoldoende is om de uitkomst van het onderzoek te weerleggen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de ongeldigverklaring van het rijbewijs.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1077
uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank Overijssel in de zaak tussen

[eiser], uit Almelo, eiser

en

de directie van het CBR.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 13 maart 2023.
1.1.
Met het bestreden besluit van 4 april 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser [eiser] en namens het CBR [naam].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak het besluit waarbij besloten is dat eisers rijbewijs ongeldig blijft omdat sprake is van alcoholmisbruik en dat eiser ongeschikt blijft om te rijden tot eiser is gestopt met alcoholmisbruik en dat een jaar volhoudt. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Eiser is op 13 maart 2022 aangehouden vanwege rijden onder invloed. Bij brief van 24 maart 2022 heeft verweerder aan eiser een onderzoek naar zijn alcoholgebruik opgelegd. Omdat eiser de kosten voor dit onderzoek niet tijdig had betaald, is zijn rijbewijs bij besluit van 1 juni 2022 ongeldig verklaard. Eiser heeft nadien aangegeven dat hij alsnog wil meewerken aan een onderzoek.
4.2.
Eiser is op 25 augustus 2022 opnieuw aangehouden vanwege rijden onder invloed. Bij deze laatste aanhouding kreeg hij bij de blaastest de melding “A/G” (= alarm/geweld) en sloeg de speekseltest positief uit op cannabis. Eiser heeft bij deze laatste aanmelding echter geweigerd om medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek.
4.3.
Vervolgens is betrokkene onderzocht door de psychiater M.A.D. Mepschen (hierna: Mepschen). Mepschen heeft op 7 maart 2023 een rapport opgesteld. Hij concludeert dat sprake is van alcoholmisbruik in de zin van de wet. Hij wijst in zijn rapport op een combinatie van bevindingen, waaronder een verhoogde CDT-waarde, meerdere aanhoudingen wegens rijden onder invloed, de weigering om naar aanleiding van een aanhouding mee te werken aan een alcoholmeting. Deze bevindingen hoeven volgens het rapport van Mepschen afzonderlijk niet concludent te zijn, maar zijn in combinatie met elkaar wel een duidelijke aanwijzing voor alcoholmisbruik in de zin van de wet. Van de mogelijkheid om een tweede onderzoek te laten verrichten heeft eiser geen gebruik gemaakt.
4.4.
Vervolgens heeft verweerder bij het besluit van 13 maart 2023 besloten dat eisers rijbewijs ongeldig blijft.
5.1.
De rechtbank ziet zich vooreerst gesteld voor de vraag hoe het gehandhaafde primaire besluit juridisch moet worden geduid. Doordat de ongeldigheid van eisers rijbewijs gehandhaafd blijft, is strikt genomen geen sprake van enig publiekrechtelijk rechtsgevolg. Nu eiser, gelet op het bepaalde in artikel 134, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994), voordat hij in aanmerking kan komen voor een rijbewijs, eerst dient aan te tonen dat hij over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid beschikt die vereist is om motorrijtuigen te kunnen besturen, dient de vaststelling van de uitslag van een dergelijk onderzoek naar zijn geschiktheid naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen de rechtsmiddelen op grond van de Awb open staan. Zolang de vastgestelde uitslag van het onderzoek inhoudt dat eiser niet geschikt is om motorrijtuigen te besturen, kan hij niet in aanmerking komen voor een rijbewijs.
Een ander antwoord op de vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, zou er toe hebben geleid dat eiser geen (laagdrempelige) mogelijkheid zou hebben om een rechtsmiddel aan te wenden tegen de vaststelling van de uitslag van een dergelijk onderzoek. Die consequentie acht de rechtbank gelet op de grote gevolgen die de vaststelling van deze uitslag heeft voor eiser niet aanvaardbaar.
5.3.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het onderzoek door de psychiater onvolledig is geweest. Hij stelt dat geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en dat het psychiatrisch onderzoek maar drie minuten heeft geduurd. Ook stelt eiser dat een andere en betere onderzoeksmethode mogelijk was geweest. Eiser stelt verder dat de uitkomst van het onderzoek niet kan kloppen omdat hij sinds september 2022 helemaal niets meer heeft gedronken. Eiser had graag een tweede onderzoek gewild, maar hij kan de kosten daarvoor niet opbrengen. Verweerder is ten onrechte niet bereid geweest om de kosten voor een tweede onderzoek te dragen. Verweerder heeft ten onrechte vermeld dat eiser niet heeft gereageerd op brieven van 8 maart 2023 en van 26 augustus 2022.
5.4.
Ten aanzien van het onderzoek van de psychiater, geldt het volgende toetsingskader.
Paragraaf 8.8. van de Regeling eisen geschiktheid 2000, waar verweerder zich op heeft gebaseerd, heeft betrekking op misbruik van psychoactieve middelen, waaronder alcohol en drugs. Deze paragraaf luidt als volgt:
“Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.”
5.5.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bestaat in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik is gesteld, voor de bestuursrechter slechts aanleiding om ongeldigverklaring van een rijbewijs op deze grond niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren.
5.6.
De rechtbank overweegt dat het psychiatrische onderzoek bestaat uit meerdere onderdelen. Zo heeft het eerste deel van het onderzoek plaatsgevonden op 27 september 2022, door middel van een telefonisch consult met een psychodiagnostisch medewerker. Vervolgens heeft eiser op 18 oktober 2022 in persoon gesproken met Mepschen. Volgens het door hem opgestelde onderzoeksrapport heeft dit gesprek 15 minuten geduurd. De rechtbank heeft geen reden om aan deze verklaring over de duur van het onderzoek te twijfelen. Uit het door Mepschen opgestelde rapport blijkt dat ook een lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Het onderdeel somatiek heeft betrekking op eisers lichamelijke toestand. Ook is bloed afgenomen bij eiser en zijn de CDT-waarde en de GGT-waarde van zijn bloed onderzocht. Het onderzoek bevat weliswaar een aantal aannames, maar in het rapport is voldoende uitgelegd waarop deze aannames zijn gebaseerd. De rechtbank heeft daarom onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat het onderzoek naar alcoholmisbruik naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele stelling van eiser dat hij sinds september 2022 niet meer drinkt onvoldoende is om voorbij te gaan aan de uitkomst van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden. Dat eiser dit met grote stelligheid heeft verklaard, maakt dit niet anders. Gelet op wat onder 5.4, 5.5 en 5.6 is overwogen, heeft verweerder zich mogen baseren op het specialistische onderzoeksrapport van Mepschen.
5.8.
Eiser heeft ter zitting gesteld dat een andere onderzoeksmethode, te weten de HPLC-methode, veel accurater is dan andere methoden om alcoholmisbruik vast te stellen. Hij heeft deze stelling echter niet met stukken onderbouwd. De rechtbank zal hieraan daarom voorbijgaan.
5.9.
Dat eiser zelf de kosten van een tweede onderzoek naar alcoholmisbruik moet dragen vloeit rechtstreeks voort uit wetgeving (artikel 134, derde lid, van de Wegenverkeerswet). Dat het voor eiser moeilijk is om de financiële middelen hiervoor op te brengen, betekent niet dat deze regelgeving niet op hem van toepassing is.
5.10.
Zoals erkend in het verweerschrift, heeft eiser wel degelijk gereageerd op verweerders brief van 8 maart 2023, waarin is aangegeven dat eiser, indien hij gebruik wilde maken van de mogelijkheid om een tweede onderzoek te laten verrichten, de kosten hiervoor uiterlijk op 22 maart 2023 moest hebben betaald. Eiser heeft in een telefonische reactie op deze brief laten weten dat hij de kosten van een tweede onderzoek niet zou betalen en dat hij zo snel mogelijk een definitieve uitslag wilde ontvangen. De onjuiste vermelding dat eiser niet gereageerd zou hebben op de brief van 8 maart 2023 is slordig. Gelet op de inhoud van deze mededeling is eiser door deze onjuiste vermelding echter niet in zijn belangen geschaad. Aan deze onjuiste vermelding moet hier dan ook voorbij worden gegaan.
Verweerder heeft geen reactie van eiser op de brief van 26 augustus 2022 kunnen vinden in zijn systemen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij wel heeft gereageerd op deze brief. Voor zover moet worden aangenomen dat eiser wel heeft gereageerd, is deze vermelding in een door verweerder genomen besluit niet zo onzorgvuldig dat het bestreden besluit om deze reden niet in stand kan blijven.
6. Het beroep slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.