3.3Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de dossierstukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte reed op 26 mei 2022 omstreeks 8.13 uur als bestuurder van een personenauto, te weten een Volkswagen, type Passat, met kenteken [kenteken] , op de Lemelerveldseweg, buiten de bebouwde kom van Lemelerveld, in de gemeente Dalfsen.
Naast hem in de auto zat [slachtoffer] die hij kort daarvoor bij haar woning in [plaats] had opgehaald. Verdachte kwam uit de richting van [plaats] en reed in de richting van de [straatnaam] in Lemelerveld. Gezien zijn rijrichting naderde hij, kort voor de T-kruising van de Lemelerveldseweg met de Strenkhaarsweg, een lange aanhoudende bocht naar links. Voor deze bocht stond het waarschuwingsbord J3 (gevaarlijke bocht naar links) van Bijlage I van het RVV 1999. Doordat hij deze bocht met een te hoge snelheid inreed, raakte hij de controle over zijn voertuig kwijt en slipte de Volkswagen de rechterberm in.
In eerste instantie slipte de Volkswagen linksom draaiend deze berm in. Na een botsing van de rechterzijde van de Volkswagen tegen een boom slipte de Volkswagen rechtsom draaiend verder door de rechterberm en het (brom)- fietspad over. Daarna botste de linkerzijde met grote kracht tegen twee bomen.
Verdachte en [slachtoffer] zijn met spoed naar het Isala ziekenhuis in Zwolle vervoerd. Daar bleek [slachtoffer] als gevolg van het ongeval onder meer botbreuken aan haar rug, heup en linkerarm en ribbreuken te hebben opgelopen. Daarnaast was de aortaboog beschadigd. Hiervoor is een stent geplaatst. Verder was de armzenuw in haar linkerhand beschadigd geraakt waardoor een gedeeltelijke verlamming van haar hand is ontstaan.Ook verdachte is bij het ongeval zwaar gewond geraakt.
Op basis van videobeelden van het incident is een indicatieve gemiddelde snelheid bepaald. Uit de berekeningen bleek dat verdachte kort voor de botsing met een indicatieve gemiddelde snelheid van 130 km/u reed. Dit terwijl de ter plaatse toegestane maximum snelheid 60 km/u bedraagt.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich niets van het ongeval kan herinneren. Hij was ter plaatse niet bekend. Hij kan zich ook niet herinneren wat er aan het voorval is voorafgegaan en of hij toen alcohol heeft gebruikt.
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar met zijn auto heeft opgehaald en dat hij vertelde dat deze auto nieuw was en dat de auto een sportstand had. Verdachte zette vervolgens muziek van Rammstein aan, zette zijn auto in de sportstand en ging vervolgens met een snelheid van rond de 100 of 120 km/u rijden. Hij reed nog maar net zo hard en was nog aan het optrekken, toen zij vervolgens met 120 kilometer per uur tegen een boom aan reden.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij in de verte een auto aan hoorde komen en dat zij aan het geluid te horen dacht dat dit een sportauto was. Zij zag vervolgens een 'schim' voorbij komen, keek achterom en hoorde toen twee hele harde klappen en zag een rookwolk op de kruising.
Ten aanzien van feit 2:
Met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte acht de rechtbank niet bewezen wat aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, zoals dat ten tijde van het voorval op 26 mei 2022 van toepassing was,bepaalt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk wordt of worden bezorgd bij het laboratorium. Dit voorschrift, evenals de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren en het vervoeren van het afgenomen bloedmonster, behoren tot de strikte waarborgen waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, WVW is omringd.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bloedmonster niet zo spoedig mogelijk bij het laboratorium is bezorgd. Het bloed is op 26 mei 2022 bij verdachte afgenomen en het buisje met bloed is pas op 26 september 2022, dus vier maanden later, door het laboratorium van het Maasstad ziekenhuis in Rotterdam ontvangen.
Er is dan ook sprake van een schending van een strikte waarborg, waardoor geen sprake is van een 'onderzoek' als bedoeld in artikel 8, tweede lid, WVW. Verdachte dient van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken te worden.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Het voorgaande heeft ook gevolgen voor de beoordeling van het onder 1 primair ten laste gelegde. Weliswaar zijn er in het dossier aanwijzingen te vinden dat verdachte tijdens het ongeval onder invloed van alcohol verkeerde, maar het feit dat er geen onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, WVW heeft plaatsgevonden en er ook geen andere bewijsmiddelen zijn waaruit blijkt dat verdachte op het moment van het ongeval onder invloed van een hoeveelheid alcohol verkeerde waarvan hij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat het gebruik de rijvaardigheid kon verminderen, maakt dat verdachte van dit onderdeel van het onder 1 primair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van dit feit wordt verder het volgende overwogen.
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid dan wel onoplettendheid
.Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Een enkel moment van onoplettendheid is over het algemeen niet voldoende voor aanmerkelijke schuld.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte buitensporig hard de
bocht is ingereden. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte met de door de politie berekende indicatieve snelheid van 130 km/u heeft gereden, terwijl een maximumsnelheid van 60 km/u geldt. Gelet hierop is sprake van een zeer forse overschrijding van meer dan 100 procent van de geldende maximumsnelheid.
Ondanks het waarschuwingsbord dat hij een gevaarlijke bocht naar links naderde, heeft verdachte bewust de keuze gemaakt om het gaspedaal in te trappen en is hij de bocht met een veel te hoge snelheid ingereden. Hierdoor heeft hij de macht over het stuur verloren en is hij met zijn auto in de slip geraakt en uiteindelijk met zijn auto tegen twee bomen gebotst.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte dit gevaarlijke verkeersgedrag gedurende een langere tijd dan een enkel kort moment heeft vertoond. Hierbij wordt de verklaring van getuige [getuige] in aanmerking genomen. Deze getuige heeft verklaard dat zij de auto door het geluid al vanuit de verte hoorde aankomen, wat erop duidt dat verdachte gedurende langere tijd met deze buitensporige snelheid heeft gereden. Ook heeft de rechtbank hierbij gelet op de inhoud van de snelheidsberekening.
Gezien deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend in het verkeer heeft gedragen, waardoor er een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Gezien de aard van het letsel, zoals daarvan uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen is gebleken, kan het letsel van [slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd.
Het onder 1 primair ten laste gelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.