ECLI:NL:RBOVE:2024:3586

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
08.113737.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man wegens uitkeringsfraude met een taakstraf en geldboete

Op 8 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 61-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een geldboete van € 40.000,- wegens uitkeringsfraude. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk nalaten van het verstrekken van relevante gegevens aan de gemeente Almelo, waardoor hij gedurende een periode van meer dan vijf jaar onterecht een uitkering ontving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 7 mei 2014 tot en met 31 oktober 2019 niet heeft gemeld dat hij inkomsten had uit arbeid en dat hij in het buitenland verbleef, wat in strijd was met de verplichtingen die voortvloeien uit de Participatiewet en de Wet Werk en Bijstand.

Tijdens de zitting op 24 juni 2024 heeft de officier van justitie de bewezenverklaring van het feit bepleit, terwijl de verdediging zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen, zoals bankafschriften en getuigenverklaringen, geoordeeld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en dat hij misbruik heeft gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel, wat heeft geleid tot een financiële benadeling van de samenleving. Gezien de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, heeft de rechtbank de op te leggen straf gematigd en gekozen voor een taakstraf in plaats van een gevangenisstraf. De rechtbank heeft de verdachte ook een geldboete opgelegd, die bij niet-betaling kan worden omgezet in vervangende hechtenis.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.113737.23 (P)
Datum vonnis: 8 juli 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juni 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. K. Meijer, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in de periode van 7 mei 2014 tot en met 31 oktober 2019 schuldig heeft gemaakt aan uitkeringsfraude door geen opgave te doen van verschillende, relevante gegevens voor de vaststelling van de hoogte of duur van verdachte zijn uitkering.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 7 mei 2014 tot en
met 31 oktober 2019 te Almelo, althans in Nederland,
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting,
te weten artikel 17 Participatiewet en/of artikel 17 Wet Werk en Bijstand, opzettelijk
heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken,
immers heeft de verdachte (telkens) verzuimd aan de gemeente Almelo, dan wel
aan het bestuur en/of medewerkers van die gemeente, te melden dat hij, verdachte,
- betrokkenheid had bij diverse stichtingen, en/of
- (op geld waardeerbare) arbeid verrichtte, en/of
- over inkomsten beschikte en/of heeft kunnen beschikken, en/of
- gebruikmaakte van (een) motorvoertuig(en), en/of
- in het buitenland verbleef,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die
gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht
op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten uitkering op grond van de Wet
Werk en Bijstand en/of Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die
verstrekking of tegemoetkoming,
zulks terwijl dit/deze feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of een
ander.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [1] .
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 juni 2024, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • een geschrift, te weten een aanvraagformulier uitkering van 2 juni 2024, ondertekend door verdachte (p. 11-17);
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 7 mei 2020 (p. 73);
  • een geschrift, te weten een transactieoverzicht van bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van verdachte (p. 189-238);
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 20 februari 2020 (p. 428-430);
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 26 februari 2020, inclusief bijlagen, (p. 519-522);
  • een geschrift, zijnde een brief van de gemeente Almelo met kenmerk [kenmerk] , inhoudende het intrekken van het recht op uitkering van verdachte (p. 544-550).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op meerdere tijdstippen, in de periode van 7 mei 2014 tot en met 31 oktober 2019 in Nederland,
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting,
te weten artikel 17 Participatiewet en artikel 17 Wet Werk en Bijstand, opzettelijk
heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken,
immers heeft de verdachte telkens verzuimd aan de gemeente Almelo, dan wel
aan het bestuur en medewerkers van die gemeente, te melden dat hij, verdachte,
- betrokkenheid had bij diverse stichtingen, en
- (op geld waardeerbare) arbeid verrichtte, en
- over inkomsten beschikte en heeft kunnen beschikken, en
- gebruikmaakte van een motorvoertuig, en
- in het buitenland verbleef,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die
gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht
op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten uitkering op grond van de Wet
Werk en Bijstand en Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die
verstrekking of tegemoetkoming,
zulks terwijl deze feiten konden strekken tot bevoordeling van zichzelf of een
ander.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Hierbij houdt de officier van justitie rekening met de schending van de redelijke termijn. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een geldboete van € 50.000,- wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen en de verzochte geldboete te matigen tot een bedrag van € 40.000,-. Ook dient rekening te worden gehouden met een forse overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft gedurende een langere periode misbruik gemaakt van het sociale verzekeringsstelsel door geen melding te maken van door hem verrichte werkzaamheden, het verzwijgen van inkomsten en verblijven in het buitenland. De uitkerende instantie is daardoor niet in staat geweest op juiste wijze te bepalen of en, zo ja, in hoeverre verdachte recht had op een uitkering. Sociale voorzieningen zijn uitsluitend bestemd voor degenen die er recht op hebben en werkelijk daarvan afhankelijk zijn. In het verlengde daarvan moeten uitkeringsinstanties erop kunnen vertrouwen dat hen de juiste gegevens worden aangeleverd. Door zijn handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel. Ook is de samenleving financieel benadeeld voor een bedrag van € 82.008,40,-. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 25 april 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in 1997 eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat rekening gehouden met straffen die rechters in soortgelijke strafzaken opleggen.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn dat uit het dossier volgt dat verdachte op 27 januari 2020 in verzekering is gesteld. Het eindvonnis van de zaak wordt heden uitgesproken op 8 juli 2024. Daarmee is de redelijke termijn in ernstige mate overschreden. De reden voor deze overschrijding ligt niet aan de zijde van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank acht, alles afwegende, dat het bewezenverklaarde feit en het benadelingsbedrag in beginsel de oplegging van onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen. Dit komt tot uitdrukking in een andere strafmodaliteit die vervolgens in duur wordt beperkt. De rechtbank zal een taakstraf opleggen voor de duur van 180 uur, indien niet (naar behoren) verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ter zitting begrepen dat verdachte is aangewezen op regelmatige dialyse. Afgaand op het pleidooi van de advocaat van verdachte, staat dat het verrichten van onbetaalde arbeid echter niet in de weg. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een geldboete van € 40.000,- opleggen, bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete te vervangen door 235 dagen hechtenis.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c, 22d, 23 en 24c Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 40.000,- (zegge: veertigduizend euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
235 (tweehonderdvijfendertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. G.M.J. Vijftigschild en
mr. M. van Bruggen en, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Sociale Recherche Twente met nummer 2020/05 Kamphuis. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.