ECLI:NL:RBOVE:2024:3564

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
C/08/289891 / HA ZA 22-448
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen vader en zoon over eigendom en winstdeling van een webshop

In deze zaak hebben partijen, een vader en zijn zoon, over en weer geldvorderingen ingesteld die verband houden met een webshop. Beide partijen claimen eigenaar te zijn van de webshop, waarbij de zoon stelt dat er winstdelingsafspraken zijn gemaakt en dat de aan hem uitbetaalde bedragen deels als schenking zijn gedaan. De vader en moeder, als eisers, betwisten dit en stellen dat de zoon de bedragen zelf heeft overgeboekt vanuit hun bankrekeningen, wat de zoon ontkent. De rechtbank oordeelt dat beide partijen onvoldoende feiten en omstandigheden hebben aangevoerd ter onderbouwing van hun vorderingen, waardoor bewijslevering niet aan de orde komt. De rechtbank wijst de vorderingen af, met uitzondering van een erkend bedrag van € 15.000,00 door de zoon. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van de vader en moeder onvoldoende zijn onderbouwd, en dat de zoon niet kan aantonen dat hij recht heeft op een winstdeling of dat hij eigenaar is van de webshop. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/289891 / HA ZA 22-448
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van:

1.[partij A.1] ,

2.
[partij A.2],
beiden wonend in [woonplaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
verweerders in het incident,
advocaat mr. G.A. de Boer uit Meppel,
tegen

1.[partij B.1] ,

wonend in [woonplaats 2] ,
2.
[partij B.2] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
eisers in het incident,
advocaat mr. S. van der Hoeven en mr. D. Wouters uit Tilburg.
Eisers worden hierna [partij A.1] , [partij A.2] dan wel gezamenlijk [partij A] c.s. genoemd. Gedaagden zullen [partij B] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 7 december 2022 met producties 1 tot en met 6
de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie, tevens houdende incidentele eis ex artikel 843a Rv, met producties 1 tot en met 20
de e-mail van de rechtbank van 3 februari 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende conclusie van antwoord in het incident, met producties 7 tot en met 15
de nader ingediende producties 16 tot en met 19 van [partij A] c.s.
de nader ingediende producties 21 tot en met 25 van [partij B]
de akte houdende eiswijziging van [partij B]
de mondelinge behandeling van 23 mei 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt
de spreekaantekeningen van [partij A] c.s., tevens akte wijziging/vermindering van eis
de spreekaantekeningen van [partij B]
de akte uitlating na mondelinge behandeling van [partij A] c.s.
de akte uitlating na mondelinge behandeling van [partij B] .
1.2.
Ten slotte is een datum vastgesteld voor het vonnis. Omdat dit vonnis wordt gewezen door een andere rechter dan de rechter ten overstaan van wie de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, hebben beide partijen de gelegenheid gekregen om een nieuwe mondelinge behandeling te verzoeken. Beide partijen hebben de voorkeur uitgesproken voor het wijzen van een vonnis. Er heeft dus geen nieuwe mondelinge behandeling plaatsgevonden.

2.Samenvatting

2.1.
In deze zaak hebben partijen over en weer (geld)vorderingen ingesteld die verband houden met de webshop [internetsite] . Partijen (vader en zoon) claimen allebei eigenaar te zijn daarvan. Volgens [partij B.1] (zoon) zijn er winstdelingsafspraken gemaakt en bestaan de aan hem uitbetaalde bedragen (deels betaald onder de noemer ‘schenking’) uit opgespaarde winst. [partij A] c.s. (vader en moeder) zijn het daar niet mee eens en stellen dat [partij B.1] de aan hem uitbetaalde bedragen zelf heeft overgeboekt vanaf de bankrekeningen van [partij A] c.s. Daartoe was hij volgens [partij A] c.s. in staat, omdat hij de administratie beheerde. Dit wordt door [partij B.1] betwist.
2.2.
De rechtbank is van oordeel datpartijen allebei onvoldoende feiten en omstandigheden ten grondslag hebben gelegd aan hun vorderingen. De rechtbank komt daarom niet toe aan bewijslevering. Dit betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen wat er precies speelt tussen partijen en wie het gelijk aan zijn zijde heeft. De rechtbank wijst de vorderingen van partijen af, op een door [partij B.1] erkend deel van € 15.000,00 na. De rechtbank legt het oordeel hierna in dit vonnis uit.

3.De feiten

In conventie en in reconventie:

3.1.
[partij A] c.s. zijn de ouders van [partij B.1] . [partij A] c.s. hebben ook een dochter.
3.2.
[partij A] heeft sinds 1994 een eenmanszaak onder de naam [naam 1] . Volgens het uittreksel uit het Handelsregister heeft deze eenmanszaak als activiteiten ‘
markthandel in tweedehands goederen’ en ‘
ambulante handel in antiek’. In zijn eenmanszaak runt [partij A] onder de bedrijfsnaam [bedrijf 1] een antiekwinkel.
3.3.
Op 17 oktober 2010 is de domeinnaam [internetsite] geregistreerd door [partij B.1] .
3.4.
Omstreeks 2011 is de onderneming [internetsite] gestart. [internetsite] richt zich op de verkoop van (tweedehands) melkbussen en carbid.
3.5.
Op facturen van [internetsite] uit 2011 is als KvK-nummer [KvK-nummer] vermeld. Dit KvK-nummer behoort toe aan de eenmanszaak [naam 1] . Het bankrekeningnummer [rekeningnummer] is een bankrekening van [partij A] .
3.6.
Op 1 juli 2016 is de vennootschap [bedrijf 2] B.V. opgericht. Deze vennootschap richt zich op technisch speur- en ontwikkelingswerk naar innovatieve software en marketing oplossingen. Bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] is [partij B.2] . [partij B.2] is eveneens op 1 juli 20216 opgericht en richt zich ook op technisch speur- en ontwikkelingswerk naar innovatieve software en marketing oplossingen. [partij B.1] is directeur-grootaandeelhouder van [partij B.2] .
3.7.
Op 19 maart 2020 is in drie deelbetalingen een bedrag van € 103.643,00 overgeboekt van de bankrekening van [partij A] c.s. aan [partij B.1] , onder de omschrijvingen ‘
[omschrijving]’.
3.8.
In november 2020 is vanaf de bedrijfsrekening van [bedrijf 1] in totaal € 100.000,00 overgeboekt naar de bankrekening van [partij B.2] onder de omschrijving ‘lening’. [partij B.2] heeft een bedrag van € 45.000,00 terugbetaald.
3.9.
In november 2020 hebben [partij A] c.s. hun schoonzoon, de heer [naam 2] , toegang en inzage gegeven tot hun administratie en de privé- en bedrijfsrekeningen. Tussen [partij A] , [naam 2] en [partij B.1] is vervolgens discussie ontstaan over de onder 3.7 en 3.8 genoemde bedragen. In het kader van die discussie hebben [partij B] bij brief van zijn advocaat van 25 februari 2022 aan [partij A] c.s. een schenkingsovereenkomst doen toekomen. Die schenkings-overeenkomst luidt als volgt:
‘SCHENKINGSOVEREENKOMST
De ondergetekenden:
1. [partij A.1] (…), hierna te noemen
de schenker.
2. [partij B.1] (…), hierna te noemen
de begiftigde.
De schenker en de begiftigde hierna gemeenschappelijk te noemen “partijen”
Overwegende dat:
- Partijen met elkaar een overeenkomst van schenking aan gaan die onherroepelijk is;
- Partijen een familiaire verhouding hebben, namelijk vader en zoon.
- Partijen de voorwaarden van de schenking schriftelijk willen vastleggen.
Artikel 1: Voorwerp van overeenkomst
1. De schenker en de begiftigde zijn vandaag, 5 maart 2020, een overeenkomst van schenking aangegaan, op grond waarvan door de schenker aan de begiftigde is geschonken een bedrag van € 103.643,- euro onder de voorwaarden als hieronder omschreven.
2. De begiftigde verklaart hierbij de bovengenoemde schenking te hebben aanvaard.
3. De schenking wordt gebruikt voor aankoop woning [adres 2].
(…)
Aldus in tweevoud opgemaakt en ondertekend te Meppel 5 maart 2020.
De schenker De begiftigde
3.10.
Onder ‘de schenker’ en ‘de begiftigde’ zijn handtekeningen geplaatst.
3.11.
Omstreeks 12 november 2021 heeft tussen [partij A] en [partij B.1] via WhatsApp het volgende gesprek plaatsgevonden:
[partij B.1]:
‘Dan maak ik graag een afspraak met je om de helft van alle voorraden op te halen maandag.’
[partij A]:
‘ [internetsite] is van ons samen [letters] niet.’
21 november 2021:
[partij B.1]:
(…)
‘Het klopt inderdaad dat de voorraden op de [adres 1] van ons samen zijn. Gezien je [partij B.2] niet meer rechtstreeks wil gaan verzenden in de toekomst zal ik een andere loods zoeken. Kan ik de helft van de voorraad laten afhalen gezien dit mijn eigendom is?’
‘Zo ja, welke dag?’
[partij A]:
‘Nee [internetsite] blijft van ons samen verkoop [internetsite] maar voor twee ton’.

4.Het geschil

In conventie:

4.1.
[partij A] c.s. vorderen – samengevat en na vermindering van hun eis – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[partij B.1] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 122.461,75, te vermeerderen met rente;
[partij B.1] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 56.325,00, te vermeerderen met rente;
[partij B.2] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 56.325,00, te vermeerderen met rente;
[partij B] veroordeelt tot betaling van de kosten van de procedure.
4.2.
[partij B] verzoeken de rechtbank om de vorderingen van [partij A] c.s. af te wijzen, dan wel te matigen, onder veroordeling van [partij A] c.s. in de kosten van de procedure, te vermeerderen met rente, en de nakosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.
In reconventie:
4.4.
[partij B.1] vordert – samengevat en na vermeerdering van zijn eis – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [partij A] c.s. veroordeelt:
tot betaling van primair € 196.151,18, dan wel subsidiair € 211.258,97, dan wel meer subsidiair € 200.000,00, dan wel een door de rechtbank vast te stellen bedrag, te vermeerderen met rente;
om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de helft van alle voorraden en inventaris van [internetsite] in goede staat aan [partij B.1] ter beschikking te stellen door het verschaffen van de feitelijke macht over deze zaken en subsidiair, voor het geval de voorraden en inventaris geheel of gedeeltelijk zijn verkocht, gedaagden veroordeelt tot betaling van de helft van de winst die [partij A] c.s. door de verkoop hebben genoten, te vermeerderen met rente;
tot betaling van een dwangsom van € 2.000,00 per dag dat [partij A] c.s. nalaten om aan de veroordeling onder 2. te voldoen;
tot betaling van de proceskosten, de rente daarover, en de nakosten.
4.5.
[partij A] c.s. hebben de afwijzing van de vorderingen bepleit, met veroordeling van [partij B.1] in de kosten van de procedure.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.
In het incident op grond van artikel 843a Rv:
4.7.
[partij B] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [partij A] c.s. veroordeelt:
om binnen tien dagen na betekening van het vonnis aan [partij B.1] inzage in, afschrift van of uittreksel van boeken, bescheiden en gegevensdragers te verstrekken van de administratie ten aanzien van de inventaris en voorraden van [internetsite] , zoveel mogelijk gestaafd met stukken, waaronder in ieder geval volledige jaarrekeningen met begin- en eindbalans en resultaatrekeningen over de jaren 2020, 2021 en 2022; alle voorraadadministratie over deze jaren, de jaarlijkse door [partij A] verrichte (handmatige) voorraadinventarisatie en (voor zover [partij B.1] bekend handmatig opgestelde) inventarisatielijsten, en een overzicht van de overige aan [internetsite] toebehorende activa, zoals heftrucks, stellingen en verpakkingsmateriaal, op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 per dag of per gedeelte van een dag dat [partij A] c.s. nalaten om hieraan volledig te voldoen;
[partij A] c.s. veroordeelt in de kosten van het incident.
4.8.
[partij A] c.s. hebben de afwijzing van de vorderingen bepleit, met veroordeling van [partij B.1] in de kosten van de procedure.
4.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.

5.5. De beoordeling

In conventie en in reconventie:

5.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie hangen met elkaar samen. De rechtbank zal de vorderingen daarom hierna gezamenlijk bespreken.
5.2.
In deze zaak zijn partijen in een geschil beland die te maken heeft met de [internetsite] . Deze webshop, gericht op de verkoop van melkbussen en carbid, bestaat sinds 2011. Zowel [partij A] als [partij B.1] claimen de oprichter en eigenaar te zijn van deze webshop. Volgens [partij A] is hij destijds begonnen met de verkoop van melkbussen en carbid en heeft [partij B.1] alleen de webshop ontwikkeld en de marketing gedaan, waarvoor hij ook betaald kreeg. [partij B.1] stelt juist dat hij degene is die al eerder, namelijk in 2009, is gestart met de verkoop van carbid en dat hij – toen de verkoopaantallen in 2011 hem boven het hoofd begonnen te groeien – zijn vader erbij gevraagd heeft. Vanaf dat moment zorgde [partij B.1] voor de webshop en aanverwante (online) zaken en nam [partij A] het operationele deel van het bedrijf voor zijn rekening. Partijen hebben toen afgesproken om de winst 50/50 te verdelen, aldus [partij B.1] . De vorderingen die partijen over en weer hebben ingesteld en de verweren die zij opwerpen in deze procedure, hangen allemaal grotendeels samen met het eigenaarschap van de [internetsite] . De rechtbank zal de afzonderlijke vorderingen en verweren hierna bespreken.
Schenking aan [partij B.1] van € 120.518 (de jubelton) en openstaande lening van € 55.000,00.
5.3.
[partij A] c.s. maken ten eerste aanspraak op terugbetaling van een bedrag van € 122.461,75. Dit bedrag is opgebouwd uit de hoofdsom van € 120.518,00 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.943,75. Daarnaast willen [partij A] c.s. dat [partij B] een bedrag van € 55.000,00 terugbetalen. Volgens [partij A] c.s. heeft [partij B.1] deze bedragen namelijk ten onrechte aan hemzelf en [partij B.2] overgemaakt. [partij A] c.s. hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat [partij A] eigenaar is van een eenmanszaak, waaronder hij de antiekwinkel [bedrijf 1] en de webshop [internetsite] exploiteert. [partij A.2] deed altijd de administratie, maar nadat zij in 2016 een herseninfarct kreeg, was zij daartoe niet meer in staat. Zij kon zowel de zakelijke administratie als de privé-administratie niet meer voeren. [partij A] was daar evenmin toe in staat. Partijen zijn daarom overeengekomen dat [partij B.1] de zakelijke administratie en de privé-administratie voor zijn rekening zou gaan nemen. Hij had daartoe ook het beheer over de bankrekeningen. In maart 2020 heeft [partij B.1] in totaal € 120.518,00 naar zijn eigen bankrekening overgeboekt. [partij A] c.s. waren daarvan niet op de hoogte en hebben een dergelijk bedrag niet willen schenken. De schenkingsovereenkomst die volgens [partij B.1] aan de overboeking ten grondslag ligt, kent [partij A] niet en hij heeft die overeenkomst nooit ondertekend. De handtekening is niet van hem afkomstig. Een dergelijke overeenkomst is overigens vernietigbaar, omdat [partij A.2] geen toestemming heeft verleend. Zij was immers evenmin van de overboeking op de hoogte en de beweerde schenking kan niet worden aangemerkt als een gebruikelijke, niet bovenmatige schenking als bedoeld in artikel 1:88 lid 1 onder b BW. Daarnaast heeft [partij B.1] in november in totaal € 100.000,00 overgeboekt van [bedrijf 1] naar [partij B.2] . Een deel is teruggestort, maar een bedrag van € 55.000,00 staat nog open. Ook dit bedrag is zonder medeweten van [partij A] c.s. overgeboekt, aldus [partij A] c.s.
5.4.
[partij B.1] heeft aangevoerd dat er niet € 120.518,00 is overgemaakt, maar dat het ging om een bedrag van € 103.643,00. De juistheid van het overgeboekte bedrag blijkt uit de bankafschriften en kan niet worden afgeleid uit overboekingen die tussen bankrekeningen van [partij A] c.s. onderling zijn verricht (van spaarrekening naar betaalrekening). Het bedrag stemt overeen met de hoogte van de jubelton, het belastingvrije schenkingsbedrag voor de aankoop van een woning. De overboeking was een schenking, omdat partijen dat hebben afgesproken. De winst uit de [internetsite] zou voor [partij B.1] worden opgespaard. Via de schenking is zijn winstdeel gedeeltelijk en belastingvrij bij hem terecht gekomen. De schenkingsovereenkomst die hiervoor is opgesteld, is door [partij A] ondertekend. [partij B.1] biedt uitdrukkelijk bewijs aan van die stelling.
Ten aanzien van de overboeking aan [partij B.2] , is sprake van een lening. [partij B.1] heeft aangevoerd dat er niet € 100.000,00, maar € 77.500,00 is geleend. Een deel van het overgeboekte bedrag (€ 40.000) was namelijk aan [partij B.1] geschonken, bestaande uit de opgespaarde winst uit 2018. Dat betrof contant geld, wat [partij A] in een koffer heeft afgeleverd op het kantoor van de boekhouder. In totaal heeft [partij B.1] € 62.500,00 terugbetaald, zodat er van de oorspronkelijke geldlening van € 77.500,00 nog slechts een bedrag van € 15.000,00 openstaat, aldus [partij B.1] . [partij B.1] heeft aangegeven dit bedrag te willen verrekenen met de vordering in reconventie dan wel de betaling ervan te willen opschorten.
5.5.
De rechtbank wijst de vorderingen van [partij A] c.s. tot terugbetaling toe tot het bedrag van € 15.000,00 dat door [partij B.1] erkend is. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.
5.6.
[partij A] c.s. hebben verschillende grondslagen naar voren gebracht waarop zij hun vorderingen baseren. Zo stellen zij dat er sprake is van onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking, misbruik van omstandigheden dan wel van het ontbreken van de wil. Ter invulling van deze grondslagen stellen [partij A] c.s. dat [partij B.1] het geld zelf heeft overgeboekt. Dat [partij B.1] de bedragen zelf heeft overgeboekt, hetgeen door hem uitdrukkelijk is betwist, blijkt nergens uit en komt de rechtbank niet geloofwaardig voor. De rechtbank wijst op de volgende omstandigheden.
5.6.1.
Volgens [partij A] c.s. zijn de bedragen zonder toestemming overgeboekt en heeft dit kunnen gebeuren omdat [partij B.1] de administratie (zowel zakelijk als privé) heeft overgenomen van [partij A.2] nadat zij in 2016 is getroffen door een hersenbloeding en zij niet meer in staat was om de administratie te verwerken. Volgens [partij A] c.s. beschikte [partij B.1] in dat kader ook over de bankpassen. [partij A] c.s. zouden pas (veel) later hebben gezien dat er geld weg was. Deze stellingen zijn door [partij A] c.s. op geen enkele wijze onderbouwd. Uit niets blijkt dat [partij B.1] in de jaren 2016, waarin [partij A.2] is getroffen door een hersenbloeding, tot aan het moment dat [partij A] c.s. zich op het standpunt hebben gesteld dat het geld zonder hun medeweten en toestemming is overgeboekt, de zakelijke en privé-administratie van [partij A] c.s. heeft beheerd en in die hoedanigheid ook de beschikking had over de bankrekeningen van [partij A] c.s. Ter onderbouwing hadden [partij A] c.s. concrete feiten en omstandigheden moeten stellen – en bij betwisting moeten bewijzen – waaruit volgt dat [partij B.1] de beschikking had over de bankpassen, de inloggegevens van de bank en dat hij die gegevens ook daadwerkelijk gebruikte om met of zonder medeweten van [partij A] c.s. te bankieren vanaf die bankrekeningen. Dergelijke feiten zijn gesteld noch gebleken. Integendeel, uit door [partij B.1] overgelegde appcontacten tussen hem en zijn moeder blijkt dat [partij A.2] zich in mei 2018 wel bezighield met het aanlevering van de jaarstukken. [1] Indien de stelling van [partij A] c.s. juist is en [partij A.2] niet in staat was tot het doen van enige administratie, dan valt – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – niet in te zien waarom zij zich dan wel kon bezighouden met de jaarstukken. Overigens was er ook een administratiekantoor betrokken bij de administratie van [partij A] c.s., zodat ook om die reden logisch is te achten dat [partij B.1] zich als enige met de administratie bezighield.
5.6.2.
[partij B.1] heeft er verder op gewezen dat [partij A] zelf in staat was om financiële gegevens in een Excelbestand op te nemen en hem daarvan een printscreen toe te sturen via WhatsApp. [2] [partij A] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij dit inderdaad wel kan. Verder heeft [partij B.1] ter zitting onweersproken gesteld dat dat [partij A] bij etentjes prima in staat was om Tikkies te versturen. Tot slot blijkt uit de stellingen van beide partijen en de overgelegde stukken dat [partij A] (in ieder geval) het operationele deel van de webshop uitvoerde en dus in staat was om de digitale orders te verwerken tot pakketten. Ook is gebleken dat [partij A] zelf via Marktplaats producten aanbood, waarvoor ook enige digitale vaardigheid benodigd is. Voormelde onderbouwde stellingen van [partij B.1] staan haaks op de opmerking van de advocaat van [partij A] ter zitting dat [partij A] nog geen bedrag kan overboeken naar een andere bankrekening.
5.7.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank niet mee met [partij A] c.s. in hun stelling dat zij onvoldoende vaardig waren om ook maar enige (financiële) administratie te verrichten en evenmin in hun stelling dat [partij B.1] zelf de bedragen heeft overgeboekt. [partij A] c.s. hebben daarom onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om te onderbouwen dat de overboekingen zijn gedaan en dat zij recht hebben op terugbetaling of vergoeding daarvan. Dat maakt dat hun vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank komt dan niet toe aan bewijslevering. De vorderingen van [partij A] c.s. zullen dan ook worden afgewezen, met uitzondering van het door [partij B.1] erkende deel van € 15.000,00. Ten aanzien van dit bedrag heeft [partij B.1] een beroep gedaan op verrekening. Omdat zijn vorderingen in reconventie hierna evenwel zullen worden afgewezen, kan [partij B.1] zich niet met succes op verrekening beroepen en zal een veroordeling tot betaling volgen. [partij B] zullen daarbij hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag, aangezien [partij B.1] enerzijds heeft gesteld dat de lening met hem is aangegaan en dat [partij B.2] geen partij is [3] en anderzijds juist heeft gesteld dat er een rechtsgeldig gesloten overeenkomst is tussen [partij A] en [partij B.2] om het bedrag te lenen. [4] Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om [partij B] hoofdelijk te veroordelen, in die zin dat als een van hen betaalt de ander tot betaling van dat bedrag zal zijn bevrijd.
5.8.
Op basis van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bedragen de incassokosten bij een vordering van € 15.000,00 maximaal € 925,00, met als uitgangspunt dat [bedrijf 1] , van welke bankrekening de bedragen destijds zijn overgeboekt, btw-plichtig is. [partij B] hebben de incassokosten ter hoogte van € 925,00 erkend, zodat dit bedrag zal worden toegewezen. Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen afzonderlijk verweer gevoerd. De wettelijke rente zal daarom eveneens worden toegewezen.
5.9.
[partij B] hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de gevraagde uitvoerbaar bij voorraadverklaring. Daar hebben [partij A] c.s. vervolgens niets meer tegen ingebracht. De rechtbank zal de veroordeling dan ook niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Uitkering uit winstdeling en teruggave inventaris
5.10.
De vorderingen in reconventie van [partij B.1] zijn gegrond op de stelling dat de [internetsite] van [partij A] en [partij B.1] samen is en dat partijen een winstdelingsafspraak hebben gemaakt, waaraan [partij A] zich niet heeft gehouden. Volgens [partij B.1] werd zijn deel van de winst opgespaard en kreeg hij dat later door middel van schenkingen uitgekeerd (zoals de jubelton en het contante deel ten bedrage van € 40.000,00, zoals hiervoor ook onder 5.4 aan de orde is gekomen). In de periode van 2020 tot en met 2022 heeft [partij B.1] geen winstdeling meer ontvangen, terwijl de verkopen vanuit de webshop zijn doorgegaan. [partij B.1] maakt daarom aanspraak op een bedrag van primair € 196.151,18, dan wel subsidiair € 211.258,97, dan wel meer subsidiair € 200.000,00. De personeelsleden van [partij B.1] hebben voor minimaal € 200.000,00 aan onbetaalde werkzaamheden verricht voor de [internetsite] . Verder vordert [partij B.1] dat [partij A] c.s. worden veroordeeld tot teruggave van de helft van alle voorraden en inventaris die toebehoren aan de [internetsite] , dan wel tot vergoeding van de helft van de waarde daarvan.
5.11.
[partij A] c.s. hebben de vordering van [partij B.1] betwist. [partij A] c.s. hebben aangevoerd dat er nooit een winstdelingsafspraak is gemaakt met [partij B.1] . Alle ingekochte goederen zijn betaald door [partij A] . Evenmin is er inventaris aangekocht door [partij B.1] . [partij B.1] is hier dan ook geen eigenaar van. [partij A] heeft geen toegang tot het e-commerceplatform van de [internetsite] . [bedrijf 2] , de onderneming van [partij B.1] , verrichtte de online marketing voor de [internetsite] . Voor die werkzaamheden is [bedrijf 2] altijd betaald, aldus [partij A] c.s.
5.12.
De rechtbank zal de vorderingen van [partij B.1] afwijzen. De rechtbank komt op grond van de volgende overwegingen tot dat oordeel.
5.13.
Om de vraag te kunnen beantwoorden of [partij B.1] recht heeft op een winstdeling over de jaren 2020 tot en met 2022 moet worden vastgesteld van wie de [internetsite] is. Daarover staan partijen lijnrecht tegenover elkaar. [partij B.1] stelt dat hij mede-eigenaar is, omdat hij de [internetsite] heeft opgericht, de webshop beheerde en eigenaar is van de IE-rechten. Volgens [partij B.1] is de webshop slechts op naam van [partij A] gezet wegens fiscale redenen, omdat [partij B.1] nog te jong was en omdat [partij A] hem hielp met de uitvoering. Deze standpunten worden door [partij A] c.s. uitdrukkelijk betwist. Gelet op de betwisting door [partij A] c.s. lag het op de weg van [partij B.1] om nader te onderbouwen dat hij mede-eigenaar was van de [internetsite] . Daarin is hij naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De rechtbank legt dat hierna uit.
5.14.
Het staat vast dat de [internetsite] niet op naam van [partij B.1] is geregistreerd in het Handelsregister. De [internetsite] is niet met zoveel woorden in het Handelregister genoemd, maar tussen partijen staat wel vast dat de [internetsite] gebruikt maakte van het KvK-nummer van [naam 1] , de eenmanszaak van [partij A] , en dat de [internetsite] werd meegenomen in de boekhouding van [partij A] die immers reeds een boekhouding met marge-artikelen voerde. Eén van de doelen van het Handelsregister is het bevorderen van de rechtszekerheid in het economisch verkeer (art. 2 onder a Handelsregisterwet). Die rechtszekerheid is erbij gebaat dat de onderneming op de juiste wijze is ingeschreven in het Handelsregister, zodat eenvoudig kan worden vastgesteld wie de eigenaar is van de onderneming. Met andere woorden: het Handelsregister is bedoeld om te registreren wie eigenaar is van een bedrijf. Ten aanzien van de [internetsite] staat in het Handelsregister niet dat [partij B.1] de (mede-) eigenaar is. Dat maakt dat, ook als juist is, dat [partij B.1] de oprichter was van de [internetsite] en de webshop slechts om fiscale redenen is ondergebracht bij [partij A] , hij het risico op zich heeft genomen dat hij (later) niet meer met succes kan aantonen dat de [internetsite] eigenlijk zijn onderneming was doordat het bedrijf niet op zijn naam staat ingeschreven. Nu de [internetsite] niet is ingeschreven op naam van [partij B.1] , terwijl zijn andere ondernemingen wel op zijn eigen naam zijn ingeschreven, moet [partij B.1] concrete feiten en omstandigheden naar voren brengen, waaruit blijkt dat hij desondanks eigenaar is van de [internetsite] . Dergelijke feiten en omstandigheden heeft hij onvoldoende gesteld.
5.15.
De omstandigheid dat [partij B.1] de website zou hebben gebouwd en geregistreerd is daarvoor onvoldoende, omdat dat ook past in het scenario dat [partij A] c.s. schetst, waarin [partij B.1] de webshop ontwikkelde, de marketing deed en daarvoor ook betaald kreeg, omdat je daar geen eigenaar voor hoeft te zijn. Omdat door [partij B.1] onvoldoende is gesteld, komt de rechtbank niet toe aan bewijslevering over de eigendom van de onderneming.
5.16.
Het Whatsapp-bericht van [partij A] aan [partij B.1] , waarin hij schrijft: ‘
[internetsite] is van ons samen [letters] [ [partij B.2] , Rb.] niet’ en ‘
Nee [internetsite] blijft van ons samen verkoop [internetsite] maar voor twee ton’ kunnen, bezien in het licht van de uitdrukkelijke betwisting van [partij A] c.s. en het feit dat de onderneming niet op naam van [partij B.1] staat, niet de conclusie dragen dat de [internetsite]
ookvan [partij B.1] is. Deze apps zijn een reactie van [partij A] op de vraag van [partij B.1] om de inventaris op te halen, hetgeen [partij A] c.s. kennelijk afwijst en moeten ook in het licht worden bezien van de omstandigheid dat [partij B.1] wel eigenaar is van de domeinnaam van de [internetsite] , hetgeen ook waarde vertegenwoordigt.
5.17.
[partij B.1] heeft een verklaring overgelegd van de heer [naam 3] , werkzaam bij Pollux Accounting & Advisering, die schrijft dat [partij B.1] [internetsite] heeft ‘gecreëerd’. Voor zover [partij B.1] naar die verklaring verwijst ter onderbouwing van zijn stelling dat hij eigenaar is van de onderneming, geldt dat [partij A] c.s. hebben gesteld dat [naam 3] maar kort bij de administratie betrokken is geweest en dat hij nooit met [partij A] c.s. om de tafel heeft gezeten. Hoewel dit standpunt door [partij B.1] is betwist, heeft wel als vaststaand te gelden dat [naam 3] niet zelf betrokken is geweest bij de gestelde inbreng in 2011 en dus ook niet uit eigen wetenschap kan verklaren over het antwoord op de vraag óf partijen toen een samenwerking zijn overeengekomen en zo ja, onder welke voorwaarden dat zou moeten plaatsvinden. [naam 3] trad immers pas later, in 2015, op als boekhouder van [partij A] c.s. en moest daarom door partijen worden geïnformeerd over de gang van zaken binnen de onderneming.
5.18.
Ook als moet worden aangenomen dat [partij B.1] geen eigenaar is van de [internetsite] , kan er sprake zijn van een winstdelingsafspraak. Daarvoor hoef je immers geen eigenaar te zijn. Het bestaan van een dergelijke afspraak is evenwel betwist door [partij A] c.s. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [partij B.1] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat die winstdelingsafspraak tussen partijen is gemaakt. Daartoe is het volgende van belang.
5.19.
Indien zou moeten worden aangenomen dat de [internetsite] omstreeks 2011 is opgenomen in de eenmanszaak van [partij A] , omdat de webshop voor [partij B.1] toen te groots werd om alleen te blijven beheren en exploiteren, dan zou dat betekenen dat de winstdelingsafspraak ook in die tijd is gemaakt. Een schriftelijk document waarin een dergelijke afspraak is vastgelegd, is er niet. Onvoldoende gesteld of gebleken is dat er vanaf 2011 ook daadwerkelijk uitvoering is gegeven aan de winstdeling. Volgens [partij B.1] werd het bedrag opgespaard op een spaarrekening van [partij A] c.s. ten behoeve van uitkering aan hem, maar [partij B.1] legt niet uit hoe werd bijgehouden op welk deel van de winst hij recht had. Dat volgt niet uit de overgelegde jaarrekening en evenmin uit de verklaring van de boekhouder [naam 3] [5] . Indien daadwerkelijk een winstdelingsafspraak tot stand was gekomen, dan lag het voor de hand dat partijen – ook als die afspraak zelf niet schriftelijk is vastgelegd –bijhielden welk deel voor [partij B.1] apart werd gezet. Uit de door [partij B.1] overgelegde jaarrekening van 2017 blijkt dat in ieder geval niet. Uit die jaarrekening volgt overigens dat een beperkte winst werd gemaakt. Van de totale omzet van € 220.171, hetgeen bestaat uit de omzet van de [internetsite] (€ 128.357), [bedrijf 1] (€ 68.600), diversen (€ 132) en doorberekende verzend- en betaalkosten (€ 23.082) blijft na aftrek van de inkoopwaarde en de overige kosten slechts een nettoresultaat van € 5.000,00 (vóór belasting) over. [6] Indien deze bedragen juist zijn, dan kon er hoogstens een klein bedrag worden gespaard voor [partij B.1] . Andere jaarrekeningen zijn door [partij B.1] niet overgelegd. Bovendien is door [partij A] c.s. onweersproken aangevoerd dat [partij B.1] betaald is voor de werkzaamheden die hij vanuit [bedrijf 2] verrichtte en dat [partij B.1] een meewerkvergoeding ontving indien hij hand- en spandiensten verrichtte. In dat licht bezien lag het op de weg van [partij B.1] om meer feiten en omstandigheden te stellen en te onderbouwen, waaruit kan worden afgeleid dat [partij B.1] ondanks de betaalde facturen van [bedrijf 2] en de meewerkvergoeding ook meedeelde in de winst op basis van tussen partijen gemaakte afspraken. Voor zover [partij B.1] ten aanzien van het bestaan van een winstdelingsafspraak verwijst naar de verklaring van de heer [naam 3] geldt ook hier dat niet is toegelicht uit welke waarneming of wetenschap de heer [naam 3] daarover kan verklaren, nu hij pas sinds 2015 bij de onderneming betrokken is.
5.20.
Omdat de rechtbank niet kan aannemen dat sprake is van eigenaarschap bij [partij B.1] , dan wel het bestaan van een winstdelingsafspraak, moeten zijn vorderingen tot betaling van € 196.151,18, dan wel € 211.258,97 worden afgewezen. Vervolgens moet worden onderzocht of de subsidiaire grondslag van [partij B.1] voor zijn vordering wel slaagt. [partij B.1] heeft immers ook nog aangevoerd dat hij, dan wel zijn personeelsleden, voor zeker € 200.000,00 onbetaalde werkzaamheden hebben verricht voor de [internetsite] . [partij A] c.s. hebben in reactie op deze grondslag aangevoerd dat er weliswaar werkzaamheden werden verricht door [partij B.1] via zijn onderneming [bedrijf 2] , maar dat die werkzaamheden altijd zijn gefactureerd en betaald. Ook werden er facturen gestuurd door [partij B.1] vriendin vanuit haar onderneming [bedrijf 3] . Die facturen werden eveneens betaald volgens [partij A] c.s. [partij B.1] heeft niet weersproken dat [bedrijf 2] facturen verzond voor haar werkzaamheden en dat die facturen door [partij A] c.s. zijn voldaan. Gelet hierop lag het op de weg van [partij B.1] om zijn stellingen nader te concretiseren en te onderbouwen. Bij gebreke daarvan moet de vordering ook op de subsidiaire grondslag worden afgewezen.
5.21.
Het voorgaande heeft eveneens gevolgen voor de vordering van [partij B.1] tot afgifte van de helft van de voorraden van de [internetsite] . Nu niet vaststaat dat [partij B.1] eigenaar is van de [internetsite] kan hij ook geen aanspraak maken op afgifte van voorraden en inventaris.
De incidentele vordering tot het verkrijgen van stukken (art. 843a Rv)
5.22.
[partij B.1] heeft verder gevorderd dat [partij A] c.s. – samengevat – worden veroordeeld tot het geven van inzage in dan wel het verstrekken van stukken die tot de administratie van [partij A] behoren, bedoeld om de hoogte van de vordering van [partij B.1] , die is gegrond op de afspraken omtrent winstverdeling, te kunnen vaststellen. [partij A] c.s. hebben hiertegen verweer gevoerd.
5.23.
De rechtbank stelt voorop dat aan de toewijsbaarheid van een vordering op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de volgende cumulatieve voorwaarden zijn verbonden: (i) de eisende partij dient een rechtmatig belang te hebben, en (ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden (iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eisende partij of haar rechtsvoorgangers partij zijn. Bovendien (iv) dient de wederpartij over de bescheiden te beschikken of deze onder haar berusting te hebben. Nu [partij B.1] er niet in is geslaagd om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en te onderbouwen die de conclusie kunnen dragen dat hij eigenaar is van de [internetsite] dan wel dat er sprake is van een winstdelingsafspraak, bestaat er ook geen belang bij toewijzing van inzage in stukken om de hoogte van die winst te berekenen. De incidentele vordering zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
5.24.
De vorderingen van partijen over en weer zijn in overwegende mate afgewezen. Omdat partijen familie van elkaar zijn, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, zodat iedere partij (in conventie, reconventie en in het incident) de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
in conventie:
6.1.
veroordeelt [partij B] hoofdelijk, in die zin dat als een van hen betaalt de ander tot dat bedrag zal zijn bevrijd, tot betaling van € 15.925,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 15.000,00, gerekend vanaf 18 februari 2022 tot de dag van volledige betaling;
6.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen;
in reconventie:
6.3.
wijst de vorderingen af;
6.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen;
in het incident:
6.5.
wijst de vordering af;
6.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.

Voetnoten

1.Productie 5 bij conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie.
2.Productie 12 bij conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie.
3.Punt 31 van de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie.
4.Punt 41 van de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie.
5.Productie 6 van de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie.
6.Productie 21 van de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie.