ECLI:NL:RBOVE:2024:3544

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
08.310504.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

Op 4 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzettelijke brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk stichten van brand in een schuur op 25 maart 2023, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden en een taakstraf van 240 uren, met de verplichting om zich te melden bij de Reclassering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen de brand heeft gesticht, wat leidde tot aanzienlijke schade aan de schuur en de inboedel. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachte als betrouwbaar beoordeeld, terwijl de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig werd aangemerkt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering, die een strak begeleidingskader adviseerden vanwege de problematiek van de verdachte, waaronder een stoornis in het autismespectrum en ADHD. De rechtbank heeft besloten om geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, omdat niet aan de wettelijke voorwaarden hiervoor werd voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.310504.23 (P)
Datum vonnis: 4 juli 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 juni 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. M.P. Smit, advocaat in Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen opzettelijk brand heeft gesticht in een schuur van een boerderij.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 25 maart 2023 te [plaats], gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door (in een schuur/pand op/aan de [adres]) een aansteker en/of een aangestoken aanmaakblokje(s), althans open vuur in aanraking te brengen met een (vakken-)kast, en/of/althans (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die kast, althans een of meerdere goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verband, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten gevaar voor het/de (gehele)
pand/schuur en/of de (gehele) inboedel van voornoemd(e) pand/schuur en/of
belendende percelen te duchten was.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de brand in de schuur heeft gesticht. De raadsman voert daartoe aan dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] onbetrouwbaar is en geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Daarnaast is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander bij de brandstichting.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. In de voetnoten in het vonnis zal worden verwezen naar de voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen. [1]
[aangever] doet op 25 maart 2023 aangifte van brandstichting in een schuren van de boerderij aan de [adres] te [plaats], waarvan hij eigenaar is. [2]
De forensisch brandonderzoeker van de politie doet onderzoek naar de brand en rapporteert dat op zaterdag 25 maart 2023 opzettelijk brand werd gesticht in voornoemde schuur. Door de brand raakten de schuur en een deel van de inboedel ernstig beschadigd. Op basis van het algehele brand- en sporenbeeld kan worden gesteld dat de brand is ontstaan in of in de directe nabijheid van de vakkenkast die opgesteld stond naast het middenpad. De brand bevond zich, toen deze werd ontdekt/werd geblust, in de groeifase. De brand had zich, gezien de aanwezige vuurlast (de opgeslagen brandbare goederen en het houten plafond) en de onbeperkte toestroom van zuurstof via de gevelopening, zonder inzet van de brandweer, kunnen ontwikkelen tot een volledig uitslaande brand. [3]
Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart het volgende bij de politie. Op zaterdag 25 maart 2023 omstreeks 20.15 uur kreeg [medeverdachte 1] een appje van [medeverdachte 2] [de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2]]. [medeverdachte 1] is toen naar zijn huis gegaan. Wat later kwamen er nog twee personen aan, dit waren [naam] [de rechtbank begrijpt: [naam]] en een zwager van [medeverdachte 2] [de rechtbank begrijpt: verdachte]. Vervolgens zijn zij naar de boerderij gegaan, die gelegen is aan de [adres] te [plaats]. [medeverdachte 1] hoorde dat [medeverdachte 2] en verdachte een plan maakten hoe ze dat wilden gaan doen. Zij zijn vervolgens ergens in de buurt gestopt. [medeverdachte 1] hoorde dat verdachte aan hem vroeg of hij meeging. [medeverdachte 1] is toen samen met verdachte naar het erf gelopen van de boerderij en vervolgens naar een schuur. [medeverdachte 1] zag dat de deur was afgesloten met een hangslot en dat verdachte aan het handvat van de deur trok waarna de deur openging. [medeverdachte 1] zag dat verdachte naar binnen liep en [medeverdachte 1] is hem achternagegaan. Verdachte zei dat hij even moest kijken wat goed zou branden. [medeverdachte 1] zag dat hij naar een vakkenkast liep. Verdachte legde een witte plastic fles in de kast en gooide daar een aanmaakblokje bij dat hij daarvoor al in de brand had gestoken. [medeverdachte 1] stond vlak voor de ingang van de schuur en had zicht op verdachte die binnen was. [medeverdachte 1] zag dat verdachte weer naar buiten kwam. [medeverdachte 1] zag dat er binnen in de schuur iets gloeide. [medeverdachte 1] moest [medeverdachte 2] bellen van verdachte en zij zijn toen naar de woning van [medeverdachte 2] gereden. [medeverdachte 1] hoorde dat verdachte zei: “volgens mij brandt het nu wel”. [4]
Verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij in de avond van 25 maart 2023 samen met [naam] en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de boerderij aan de [adres] te [plaats] is gereden. Verdachte is vervolgens met [medeverdachte 1] van de geparkeerde auto naar een schuur van de boerderij gelopen en heeft het slot van de schuurdeur opengebroken. Verdachte is daarna samen met [medeverdachte 1] de schuur binnengegaan, waar zij een sjekkie hebben gerookt. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn 5 à 6 minuten in de schuur geweest, waarna zij zijn teruggelopen naar de auto. [5]
De overwegingen
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden voldoende strafrechtelijk bewijs en ook de daarop gebaseerde overtuiging aanwezig dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in een schuur aan de [adres] in [plaats]. Naar het oordeel van de rechtbank was daarbij sprake van gemeen gevaar voor goederen.
Verdachte heeft iedere betrokkenheid bij de brandstichting ontkend en zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij de schuur slechts binnen is gegaan vanwege zijn fascinatie voor lege gebouwen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Daarbij weegt mee dat verdachte niet consistent heeft verklaard over het moment dat hij de schuur heeft bezocht. Immers, verdachte heeft bij de politie, anders dan ter terechtzitting, steeds ontkend dat hij de schuur in de avond van 25 maart 2023 met [medeverdachte 1] is binnengegaan en vervolgens wisselend verklaard over wanneer en met wie hij daar dan wel zou zijn geweest. Daarnaast worden de verklaringen van verdachte over de reden dat hij bij de schuur naar binnen is gegaan weerlegd door de uitgebreide, concrete en gedetailleerde verklaringen van [medeverdachte 1] over wat zich op 25 maart 2023 in de schuur heeft afgespeeld. De rechtbank acht de verklaringen van [medeverdachte 1], anders dan de verdediging, voldoende betrouwbaar en gaat uit van de inhoud hiervan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verklaringen van [medeverdachte 1] over de toedracht van de brandstichting worden ondersteund door de bevindingen van het forensisch onderzoek dat in de schuur aan [adres] [plaats] heeft plaatsgevonden.
Medeplegen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van medeplegen.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het dossier niet worden afgeleid dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering tussen verdachte en een ander tijdens het begaan van de brandstichting. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde, voor zover het gaat om het medeplegen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 maart 2023 te [plaats], gemeente [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht door in een schuur aan de [adres] een aangestoken aanmaakblokje in aanraking te brengen met een (vakken-)kast, ten gevolge waarvan die kast gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten gevaar voor de (gehele) schuur en de (gehele) inboedel van voornoemde schuur te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en reclasseringstoezicht en daarnaast oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38z Sr.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - geheel subsidiair bij een bewezenverklaring - verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met het reclasseringsadvies, met uitzondering van de geadviseerde oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38z Sr, nu niet is voldaan aan de voorwaarden hiervoor. Verdachte is bereid om zich te houden aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in een schuur van een boerderij. Brandstichting is een zeer ernstig delict. Een brand kan immers grote schade opleveren en veroorzaakt ook grote onrust en angst in de samenleving. Verdachte heeft op de zitting geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad en dat rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft - in strafverzwarende zin - acht geslagen op het strafblad van verdachte van 16 mei 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor brandstichting.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 30 april 2024 en de aanpassing hierop van 18 juni 2024. De reclassering schrijft dat verdachte is gediagnostiseerd met een stoornis in het autismespectrum en met ADHD. Bij verdachte is weinig tot geen sprake van probleembesef en verdachte lijkt de ernst en consequenties van (risicovolle) situaties niet in te (kunnen) zien. De reclassering ziet daarbij ook risicofactoren in het overmatig drugsgebruik van verdachte en de negatieve invloeden vanuit zijn sociale netwerk. De reclassering acht een strak begeleidingskader geïndiceerd omdat de reeds langdurige ingezette hulpverlening, in zowel vrijwillig als gedwongen kader, niet heeft geleid tot gedragsverandering en/of vermindering van contacten met justitie. Daarnaast is diagnostiek nodig om een actueel beeld te geven van de problematiek en passende hulpverlening.
De reclassering adviseert om bij een veroordeling een meldplicht en een ambulante behandelverplichting (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) op te leggen en ook de verplichting tot medewerking van verdachte aan diagnostiek en middelencontrole. Verder adviseert de reclassering dat verdachte, indien de reclassering dit nodig en geïndiceerd acht, verblijft in een instelling voor beschermd wonen. De reclassering adviseert negatief over een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, vanwege de nadelige consequenties op het gebied van huisvesting en de negatieve invloed op de stabiliteit en het psychosociaal functioneren van verdachte. Bij een veroordeling tot een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf adviseert de reclassering een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren, met aftrek van het voorarrest, en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden. De rechtbank bepaalt de proeftijd op drie jaren en zal ook de bijzondere voorwaarden stellen, zoals door de reclassering is geadviseerd.
De rechtbank zal geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opleggen, omdat niet aan de wettelijke voorwaarden hiervoor wordt voldaan.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

8. De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden
niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, op het adres Molenstraat 50 te Enschede, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- gedurende de proeftijd, indien de reclassering dit nodig en geïndiceerd acht, verblijft in een instelling voor beschermd wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- medewerking verleent aan diagnostiek om duidelijkheid te krijgen over zijn psychosociaal functioneren en zodoende tot een passend behandelaanbod te komen;
- zich ambulant laat behandelen bij Trajectum of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven. Indien de reclassering dit nodig acht, kan zij een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich, na goedkeuring door een rechter, opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
- meewerkt aan controle op het gebruik van drugs door middel van urineonderzoek om het (eventueel) middelengebruik te beheersen, indien, zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig vindt. Indien de reclassering dit nodig acht laat verdachte zich behandelen voor verslavingsproblematiek;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Ruiter, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. J.L. Souman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. van Haren, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2024.
Buiten staat
Mr. J.L. Souman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023132528. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina’s 8 en 9
3.Pagina 13
4.Pagina’s 60-63
5.Proces-verbaal van de zitting van 20 juni 2024