ECLI:NL:RBOVE:2024:3543

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
08.310600.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak na onvoldoende bewijs voor medeplegen

Op 4 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van brandstichting. De verdachte was ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 25 maart 2023 samen met anderen opzettelijk brand had gesticht in een schuur van een boerderij. Tijdens de openbare terechtzitting op 20 juni 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie stelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kon worden bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking bij de brandstichting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de dag van de brandstichting aanwezig was in de schuur, maar dat er onvoldoende bewijs was voor zijn actieve betrokkenheid bij het stichten van de brand. De verklaringen van de verdachte waren gedetailleerd, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldoende waren om te concluderen dat hij een significante bijdrage had geleverd aan de brandstichting. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de bevindingen van het forensisch onderzoek, maar kwam tot de conclusie dat er geen bewijs was voor de vereiste nauwe en bewuste samenwerking.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat niet bewezen kon worden dat hij het delict had begaan. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 4 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.310600.23 (P)
Datum vonnis: 4 juli 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 in [plaats],
wonende aan [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 juni 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. G. Onnink, advocaat in Diemen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen opzettelijk brand heeft gesticht in een schuur van een boerderij.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 25 maart 2023 te [plaats], gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door
(in een schuur/pand op/aan de [adres]) een aansteker en/of een aangestoken aanmaakblokje(s), althans open vuur in aanraking te brengen met een (vakken-)kast, en/of/althans (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die kast, althans een of meerdere goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verband, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten gevaar voor het/de (gehele) pand/schuur en/of de (gehele) inboedel van voornoemd(e) pand/schuur en/of belendende percelen te duchten was.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander bij de brandstichting.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[aangever] doet op 25 maart 2023 aangifte van brandstichting in een van de schuren van de boerderij aan de [adres] te [plaats], waarvan hij eigenaar is.
De forensisch brandonderzoeker van de politie doet onderzoek naar de brand en rapporteert dat op zaterdag 25 maart 2023 opzettelijk brand werd gesticht in voornoemde schuur. Door de brand raakten de schuur en een deel van de inboedel ernstig beschadigd. Op basis van het algehele brand- en sporenbeeld kan worden gesteld dat de brand is ontstaan in of in de directe nabijheid van de vakkenkast die opgesteld stond naast het middenpad. De brand bevond zich, toen deze werd ontdekt/werd geblust, in de groeifase. De brand had zich, gezien de aanwezige vuurlast (de opgeslagen brandbare goederen en het houten plafond) en de onbeperkte toestroom van zuurstof via de gevelopening, zonder inzet van de brandweer, kunnen ontwikkelen tot een volledig uitslaande brand.
Verdachte verklaart het volgende bij de politie. Op zaterdag 25 maart 2023 omstreeks 20.15 uur kreeg verdachte een appje van [medeverdachte 1] [de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1]]. [verdachte] is toen naar zijn huis gegaan. Wat later kwamen er nog twee personen aan, dit waren [naam] [de rechtbank begrijpt: [naam]] en een zwager van [medeverdachte 1] [de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2]]. Vervolgens zijn zij naar de boerderij gegaan, die gelegen is aan de [adres] te [plaats]. Verdachte hoorde dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een plan maakten hoe ze dat wilden gaan doen. Zij zijn vervolgens ergens in de buurt gestopt. Verdachte hoorde dat [medeverdachte 2] aan hem vroeg of hij meeging. Verdachte is toen samen met [medeverdachte 2] naar het erf gelopen van de boerderij en vervolgens naar een schuur. Verdachte zag dat de deur was afgesloten met een hangslot en dat [medeverdachte 2] aan het handvat van de deur trok waarna de deur openging. Verdachte zag dat [medeverdachte 2] naar binnen liep en verdachte is hem achterna gegaan. [medeverdachte 2] zei dat hij even moest kijken wat goed zou branden. Verdachte zag dat hij naar een vakkenkast liep. [medeverdachte 2] legde een witte plastic fles in de kast en gooide daar een aanmaakblokje bij dat hij daarvoor al in de brand had gestoken. Verdachte stond vlak voor de ingang van de schuur en had zicht op [medeverdachte 2] die binnen was. Verdachte zag dat [medeverdachte 2] weer naar buiten kwam. Verdachte zag dat er binnen in de schuur iets gloeide. Verdachte moest [medeverdachte 1] bellen van [medeverdachte 2] en zij zijn toen naar de woning van [medeverdachte 1] gereden. Verdachte hoorde dat [medeverdachte 2] zei: “volgens mij brandt het nu wel”.
De overwegingen
In het vonnis van heden van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft de rechtbank geoordeeld dat voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat [medeverdachte 2] zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting in een schuur van de boerderij aan de [adres] in [plaats]. Aan verdachte is het medeplegen van die brandstichting ten laste gelegd.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van medeplegen uit van de inhoud van de verklaringen van verdachte. De verklaringen van verdachte zijn uitgebreid en voldoende concreet en gedetailleerd en daarom kan aan de inhoud daarvan voldoende waarde worden gehecht. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verklaringen van verdachte over de toedracht van de brandstichting worden ondersteund door de bevindingen van het forensisch onderzoek dat in de schuur aan [adres] [plaats] heeft plaatsgevonden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij de brandstichting in de schuur aanwezig is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de verklaringen van verdachte en de overige inhoud van het dossier echter niet worden vastgesteld dat verdachte enige significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd voorafgaand aan of tijdens het uitvoeren van de brandstichting. De rechtbank acht dan ook onvoldoende bewijs aanwezig om te komen tot een bewezenverklaring van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het begaan van het delict.
De rechtbank zal verdachte integraal vrijspreken van het ten laste gelegde.

4.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Ruiter, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. J.L. Souman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. van Haren, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2024.
Buiten staat
Mr. J.L. Souman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.