ECLI:NL:RBOVE:2024:3542

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
08.310628.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak na onvoldoende bewijs van medeplegen of medeplichtigheid

Op 4 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van brandstichting. De verdachte was ten laste gelegd dat hij op 25 maart 2023 samen met anderen opzettelijk brand had gesticht in een schuur van een boerderij. De officier van justitie stelde dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kon worden bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking bij de brandstichting.

Tijdens de zitting op 20 juni 2024 heeft de rechtbank de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten gehoord. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] voldoende betrouwbaar waren, maar dat er geen bewijs was dat de verdachte enige significante bijdrage had geleverd aan de brandstichting. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor zowel medeplegen als medeplichtigheid aan de brandstichting, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de plannen van de medeverdachten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte integraal vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat niet bewezen kon worden dat hij het delict had begaan. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 4 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.310628.23 (P)
Datum vonnis: 4 juli 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats],
wonende aan [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 juni 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. F. Atto, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen opzettelijk brand heeft gesticht in een schuur van een boerderij dan wel dat verdachte medeplichtig is geweest aan die brandstichting.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 25 maart 2023 te [plaats], gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door
(in een schuur/pand op/aan de [adres]) een aansteker en/of een aangestoken aanmaakblokje(s), althans open vuur in aanraking te brengen met een
(vakken-)kast, en/of/althans (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die kast, althans een of meerdere goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verband, in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten gevaar voor het/de (gehele)
pand/schuur en/of de (gehele) inboedel van voornoemd(e) pand/schuur en/of
belendende percelen te duchten was;
subsidiair
één of meerdere dader(s) op of omstreeks 25 maart 2023 te [plaats], gemeente [plaats]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht (in een schuur/pand op/aan de [adres]) door
een aansteker en/of een aangestoken aanmaakblokje(s), althans open vuur in aanraking te brengen met een (vakken-)kast, en/of/althans (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die kast, althans een of meerdere goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verband, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten gevaar voor het/de (gehele) pand/schuur en/of de (gehele) inboedel van voornoemd(e) pand/schuur en/of
belendende percelen te duchten was, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 25 maart 2023 te [plaats], gemeente [plaats], opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- een auto te besturen en die auto in de (onmiddellijke) nabijheid van de plaats van het misdrijf te plaatsen/parkeren en/of
- die dader(s) in de (onmiddellijke) nabijheid van de plaats van het misdrijf uit te laten stappen en/of af te zetten en/of
- in de (onmiddellijke) nabijheid van de plaats van het misdrijf (in die auto) te wachten, teneinde die dader(s) te helpen vluchten, althans de vlucht mogelijk te maken en/of gemakkelijk te maken.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander bij de brandstichting in de schuur. Daarnaast is verdachte evenmin medeplichtig aan brandstichting, nu verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de brandstichting. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verklaring van [medeverdachte 1] onbetrouwbaar is en niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[aangever] doet op 25 maart 2023 aangifte van brandstichting in een van de schuren van de boerderij aan de [adres] te [plaats], waarvan hij eigenaar is.
De forensisch brandonderzoeker van de politie doet onderzoek naar de brand en rapporteert dat op zaterdag 25 maart 2023 opzettelijk brand werd gesticht in voornoemde schuur. Door de brand raakten de schuur en een deel van de inboedel ernstig beschadigd. Op basis van het algehele brand- en sporenbeeld kan worden gesteld dat de brand is ontstaan in of in de directe nabijheid van de vakkenkast die opgesteld stond naast het middenpad. De brand bevond zich, toen deze werd ontdekt/werd geblust, in de groeifase. De brand had zich, gezien de aanwezige vuurlast (de opgeslagen brandbare goederen en het houten plafond) en de onbeperkte toestroom van zuurstof via de gevelopening, zonder inzet van de brandweer, kunnen ontwikkelen tot een volledig uitslaande brand.
Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart het volgende bij de politie. Op zaterdag 25 maart 2023 omstreeks 20.15 uur kreeg [medeverdachte 1] een appje van [verdachte] [de rechtbank begrijpt: verdachte]. [medeverdachte 1] is toen naar zijn huis gegaan. Wat later kwamen er nog twee personen aan, dit waren [naam] [de rechtbank begrijpt: [naam]] en een zwager van [verdachte] [de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2]]. Vervolgens zijn zij naar de boerderij gegaan, die gelegen is aan de [adres] te [plaats]. [medeverdachte 1] hoorde dat verdachte en [medeverdachte 2] een plan maakten hoe ze dat wilden gaan doen. Zij zijn vervolgens ergens in de buurt gestopt. [medeverdachte 1] hoorde dat [medeverdachte 2] aan hem vroeg of hij meeging. [medeverdachte 1] is toen samen met [medeverdachte 2] naar het erf gelopen van de boerderij en vervolgens naar een schuur. [medeverdachte 1] zag dat de deur was afgesloten met een hangslot en dat [medeverdachte 2] aan het handvat van de deur trok waarna de deur openging. [medeverdachte 1] zag dat [medeverdachte 2] naar binnen liep en [medeverdachte 1] is hem achterna gegaan. [medeverdachte 2] zei dat hij even moest kijken wat goed zou branden. [medeverdachte 1] zag dat hij naar een vakkenkast liep. [medeverdachte 2] legde een witte plastic fles in de kast en gooide daar een aanmaakblokje bij dat hij daarvoor al in de brand had gestoken. [medeverdachte 1] stond vlak voor de ingang van de schuur en had zicht op [medeverdachte 2] die binnen was. [medeverdachte 1] zag dat [medeverdachte 2] weer naar buiten kwam. [medeverdachte 1] zag dat er binnen in de schuur iets gloeide. [medeverdachte 1] moest verdachte bellen van [medeverdachte 2] en zij zijn toen naar de woning van verdachte gereden. [medeverdachte 1] hoorde dat [medeverdachte 2] zei: “volgens mij brandt het nu wel”.
Verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij in de avond van zaterdag 25 maart 2023 samen met [naam] en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een rondje heeft gereden in het natuurgebied bij [plaats]. Op enig moment heeft verdachte de auto geparkeerd. Verdachte heeft toen samen met [naam] een sigaret gerookt en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gingen samen even wandelen. Daarna zijn zij weer verder gereden. Verdachte heeft iedere betrokkenheid bij de brandstichting ontkend.
De overwegingen
In het vonnis van heden van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft de rechtbank geoordeeld dat voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat [medeverdachte 2] zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting in een schuur van de boerderij aan de [adres] in [plaats]. Aan verdachte is primair het medeplegen van brandstichting ten laste gelegd en subsidiair dat hij aan de brandstichting medeplichtig is geweest.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van medeplegen van dan wel medeplichtigheid aan brandstichting uit van de inhoud van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1]. De verklaringen van [medeverdachte 1] zijn uitgebreid en voldoende concreet en gedetailleerd en de rechtbank acht de verklaringen daarom, anders dan de verdediging, voldoende betrouwbaar. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verklaringen van [medeverdachte 1] over de toedracht van de brandstichting worden ondersteund door de bevindingen van het forensisch onderzoek dat in de schuur aan de [adres] [plaats] heeft plaatsgevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de verklaringen van verdachte en de overige inhoud van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte enige significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd voorafgaand aan of tijdens het uitvoeren van de brandstichting. Zo kan niet worden vastgesteld dat verdachte bij de brandstichting aanwezig is geweest en voorts kan niet uit de verklaringen van [medeverdachte 1] worden afgeleid dat verdachte enig aandeel in de brandstichting heeft gehad. De rechtbank acht dan ook onvoldoende bewijs aanwezig om te komen tot een bewezenverklaring van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het begaan van het delict.
De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medeplichtige schuldig heeft gemaakt aan brandstichting. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte 2] brand zou stichten in de schuur. [medeverdachte 1] heeft weliswaar bij de politie verklaard dat verdachte en [medeverdachte 2] in de autorit naar de boerderij hebben gesproken over een plan, maar [medeverdachte 1] heeft niet nader toegelicht en geconcretiseerd waarop dit plan betrekking had. De rechtbank acht dan ook onvoldoende bewezen dat verdachte opzet had op brandstichting, zodat hij ook van medeplichtigheid bij dit delict moet worden vrijgesproken.
De rechtbank zal verdachte integraal vrijspreken van het ten laste gelegde.

4.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Ruiter, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. J.L. Souman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. van Haren, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2024.
Buiten staat
Mr. J.L. Souman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.