ECLI:NL:RBOVE:2024:3541

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
ak_24_2872
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor geluidsscherm bij padelbanen

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, die zich verzetten tegen de door het college van burgemeester en wethouders van Raalte verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een geluidsscherm met aarden wal bij padelbanen. De vergunning is op 7 februari 2024 verleend, maar verzoekers, die in de nabijheid wonen, hebben bezwaar gemaakt en zijn van mening dat de geluidswal onvoldoende bescherming biedt tegen geluidshinder. Het college heeft hun bezwaren op 28 mei 2024 ongegrond verklaard, waarna verzoekers op 19 juni 2024 de voorzieningenrechter hebben verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 juni 2024 behandeld. Tijdens de zitting waren de verzoekers en hun gemachtigden, alsook de gemachtigden van het college en de vergunninghouder aanwezig. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoekers spoedeisend belang hebben bij de beoordeling, maar heeft het verzoek afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de verleende omgevingsvergunning rechtmatig is verleend, omdat geen van de weigeringsgronden uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zich voordoet. De voorzieningenrechter benadrukt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding.

De voorzieningenrechter wijst erop dat de belangen van verzoekers, hoewel zij zich zorgen maken over geluidsoverlast, niet zwaarder wegen dan de belangen van de andere partijen. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat het college voornemens is om geluidsmetingen uit te voeren en mogelijke aanvullende maatregelen te onderzoeken, maar dat dit niet leidt tot schorsing van de vergunning. De uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, in aanwezigheid van griffier mr. J.C. Smitstra, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2872

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker 1],

[verzoeker 2],
[verzoeker 3],
[verzoeker 4],
[verzoeker 5],
[verzoeker 6],
uit [woonplaats], verzoekers,
(gemachtigden: mr. M.M. Brinkman en mr. A.C. van Vulpen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Raalte, het college

(gemachtigden: mr. L. de Lange en mr. C. Van Olst).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende],uit [vestigingsplaats].

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers gericht tegen de door het college aan derde-partij (vergunninghouder) op 7 februari 2024 verleende (gewijzigde) omgevingsvergunning voor het plaatsen van een geluidsscherm met aarden wal aan de [adres].
Verzoekers wonen in de omgeving van de locatie en zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Zij hebben daartegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 28 mei 2024 heeft het college de bezwaren ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld. Daarnaast hebben zij de voorzieningenrechter op 19 juni 2024 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens verzoekers [verzoeker 1] en de gemachtigden van verzoekers, de gemachtigden van het college en namens vergunninghouder [naam 1] en [naam 2].

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Het college heeft op 30 september 2022 aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van een tennisbaan voor twee padelbanen. Dit besluit is onherroepelijk en de twee padelbanen zijn inmiddels gerealiseerd. In dit besluit is als voorschrift vermeld dat – kort samengevat – de padelbanen slechts in gebruik kunnen worden genomen nadat vaststaat dat aan de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer is voldaan. Op 1 november 2023 heeft vergunninghouder een aanvraag voor een (gewijzigde) omgevingsvergunning ingediend voor het plaatsen van een geluidsscherm met een aarden wal (hierna ook: geluidswal) aan de noordzijde van de padelbanen van 30 meter lang en 4 meter hoog. Op 7 februari 2024 heeft het college de betreffende omgevingsvergunning verleend. Verzoekers zijn het daarmee niet eens, in de kern omdat zij vrezen dat de vergunde geluidswal onvoldoende zal zijn om de geluidshinder van het padelen tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
3. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘[vestigingsplaats]’ (hierna: bestemmingsplan). Op het perceel waarop de geluidswal is voorzien rust de bestemming ‘Sport’ en de dubbelbestemming ‘Waarde- Archeologische verwachting hoog’.
Hebben verzoekers spoedeisend belang bij de beoordeling door de voorzieningenrechter?
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers spoedeisend belang hebben bij een beoordeling door de voorzieningenrechter.
Het van toepassing zijnde recht
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet is op dit geschil nog het oude recht van toepassing.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
6. De verleende omgevingsvergunning betreft een vergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
In artikel 2.10 van de Wabo is het toetsingskader voor het bouwen van een bouwwerk opgenomen. Daarin is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op de activiteit bouwen, de omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien:
naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk is gemaakt dat het bouwen voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit;
naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk is gemaakt dat het bouwen voldoet aan het bepaalde in de bouwverordening;
de aanvraag in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan;
e aanvraag in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
Het betreft een zogenoemd limitatief-imperatief toetsingskader. Dat betekent dat de gevraagde omgevingsvergunning moet worden verleend als geen van de weigeringsgronden uit het artikel zich voordoen. Er is dan sprake van een gebonden beschikking. Voor een afweging van belangen is in dat geval geen verdere ruimte.
7. Het college heeft geconcludeerd dat de vergunningaanvraag voldoet aan de eisen die voortvloeien uit genoemd artikel en heeft de vergunning verleend. Desgevraagd hebben verzoekers naar voren gebracht dat in hun visie de weigeringsgrond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo aan de orde is. Het bouwplan is volgens verzoekers in strijd met de archeologische dubbelbestemming van het perceel. Zij doen hierbij een beroep op artikel 22.2 van het bestemmingsplan.
8. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan dit betoog niet slagen. Op grond van artikel 22.1 van de planregels zijn de voor 'Waarde - Archeologische verwachting hoog' aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de verwachte archeologische waarden. Het belang van verzoekers is echter gelegen in de bescherming van hun woon- en leefklimaat. De norm zoals deze is neergelegd in artikel 22.1 strekt in dit geval kennelijk niet tot bescherming van de belangen van verzoekers. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter staat daarmee het relativiteitsvereiste dat in artikel 8:69a van de Awb is neergelegd in de weg aan een inhoudelijke behandeling van de aangevoerde grond. [1] Het beroep van verzoekers op artikel 22.2 van het bestemmingplan – wat hier verder ook van zij – kan dan ook naar voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
9. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat geen van de in artikel 2.10 van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich voordoet. Het college moest, gelet op het beperkte toetsingskader, de aangevraagde omgevingsvergunning dan ook verlenen.
10. Het is de voorzieningenrechter uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken duidelijk dat verzoekers grote zorgen hebben over hun woon- en leefklimaat en met name de geluidsoverlast die kan ontstaan bij de ingebruikname van de padelbanen. Aan die zorgen, die ook al aan de orde zijn gekomen bij de vergunningverlening voor de padelbanen zelf, wordt volgens verzoekers onvoldoende tegemoet gekomen. In het verzoekschrift geven zij aan bang te zijn dat na realisatie van het vergunde bouwwerk eventuele andere maatregelen (zoals een U-wal van vijf meter hoog) een gepasseerd station zullen zijn. De voorzieningenrechter heeft partijen ter zitting nadrukkelijk in overweging gegeven over eventueel te ervaren geluidsoverlast, wat een aanvaardbaar geluidsniveau is en te treffen maatregelen in gesprek te blijven. Daarbij is van belang dat het college voornemens is – zoals in de beslissing op bezwaar en ter zitting is toegelicht – een proefopstelling in te zetten om geluidsmetingen uit te voeren en dat het bij eventuele overschrijdingen van de geluidswaarden andere oplossingen (waaronder een U-wal) zal onderzoeken en bij zal dragen aan de realisatie daarvan. Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter echter niet tot de conclusie dat de belangen van verzoekers. op dit moment zwaarder moeten wegen dan de belangen van de andere partijen en het bestreden besluit geschorst dient te worden totdat op het beroepschrift is beslist. Gelet op het beperkte toetsingskader voor de vergunningaanvraag en het voorlopig oordeel dat de omgevingsvergunning rechtmatig is verleend, is daarvoor in het kader van deze procedure geen ruimte.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. Smitstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2623 en 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:917.