ECLI:NL:RBOVE:2024:3540
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak van de verdachte
Op 4 juli 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie (OM) tegen een verdachte die eerder was vrijgesproken van strafbare feiten. De vordering van de officier van justitie was gericht op het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat geschat werd op € 276.599,00, en het opleggen van een betalingsverplichting aan de Staat. De behandeling van deze ontnemingsvordering vond plaats tijdens een openbare terechtzitting op 20 juni 2024, waar de raadsvrouw van de verdachte, mr. H.M.G. Peters, aanwezig was. De verdachte zelf was niet verschenen.
Tijdens de zitting op 20 juni 2024 heeft de officier van justitie de vordering gehandhaafd. Echter, op 4 juli 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte vrijgesproken is van de feiten waarop de ontnemingsvordering was gebaseerd. Dit leidde tot de conclusie dat het OM niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de vrijspraak van de verdachte een directe impact heeft op de ontvankelijkheid van de vordering van het OM.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. G.H. Meijer, en de rechters mr. J. de Ruiter en mr. J.L. Souman. De griffier, mr. R. van der Hulst, was ook aanwezig bij de uitspraak, die openbaar is uitgesproken op dezelfde datum.