ECLI:NL:RBOVE:2024:3535

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
C/08/296299 / HA ZA 23-181
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiel bestuursverbod opgelegd aan feitelijk beleidsbepalers en bestuurders van een failliet bedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 juli 2024 een vonnis gewezen in een civiele procedure waarbij de curator van [bedrijf 1] B.V. een civiel bestuursverbod heeft gevorderd tegen gedaagde 1 en gedaagde 2. Eerder, op 3 april 2024, had de rechtbank al geoordeeld dat gedaagde 1, als bestuurder, en gedaagde 2, als feitelijk beleidsbepaler, hun taken onbehoorlijk hebben vervuld. Beide gedaagden zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het boedeltekort en moesten een voorschot betalen aan de curator. De rechtbank heeft de curator opgedragen om informatie te verstrekken over de huidige bestuursfuncties van gedaagde 1 en gedaagde 2 bij andere rechtspersonen, zoals vereist door artikel 106c van de Faillissementswet (Fw). Na ontvangst van de gevraagde informatie heeft de rechtbank geoordeeld dat het noodzakelijk is om een civiel bestuursverbod voor de duur van vijf jaar op te leggen aan beide gedaagden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde 1 en gedaagde 2 beiden aansprakelijk zijn voor het faillissementstekort op basis van artikel 2:248 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank heeft ook de betrokken rechtspersonen in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze over het gevorderde bestuursverbod naar voren te brengen. De rechtbank heeft geen zwaarwegende argumenten gevonden om het bestuursverbod niet op te leggen, ondanks de verklaringen van de betrokken rechtspersonen. De rechtbank heeft besloten dat het bestuursverbod voor de duur van vijf jaar passend is, gezien de ernst van de onbehoorlijke taakvervulling. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. K.J. Haarhuis.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/296299 / HA ZA 23-181
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van
MR. [eiser],in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[bedrijf 1] B.V.,
kantoorhoudende te [kantoorplaats],
eiser,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. P.E.M. Schol te Enschede,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats 1]),
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde 1],
advocaat: mr. M.J.W. Hemmes te Drachten,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde 2],
advocaat: mr. A.C. Blankestijn te Hengelo (Ov).

1.De samenvatting

1.1.
De rechtbank heeft bij vonnis van 3 april 2024 reeds geoordeeld dat [gedaagde 2] als feitelijk beleidsbepaler en [gedaagde 1] als bestuurder van [bedrijf 1] B.V. hun taak onbehoorlijk hebben vervuld. Zij zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het boedeltekort en om aan de curator een voorschot te betalen op wat zij aan de boedel zijn verschuldigd. Wat betreft het gevorderde civiel bestuursverbod is de curator opgedragen de rechtbank te informeren of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nog bestuurder of commissaris zijn van andere rechtspersonen en, zo ja, om een uittreksel uit het Handelsregister, of een of meer andere stukken waaruit blijkt van de relevante informatie, over te leggen van die overige rechtspersonen als bedoeld in artikel 106c, eerste lid, Faillissementswet (Fw). Na ontvangst van de gevraagde stukken is de rechtbank van oordeel dat zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] een civiel bestuursverbod voor de duur van vijf jaren dient te worden opgelegd.

2.De procedure

Na het vonnis van 3 april 2024 zijn de volgende stukken gewisseld:
  • het bericht van de curator van 3 april 2024 met bijlage
  • de akte van de zijde van [gedaagde 1] van 17 april 2024 met producties
  • het bericht van de curator van 24 april 2024 met bijlagen
  • het bericht van de zijde van [gedaagde 1] van 30 april 2024
  • de akte van de zijde van [gedaagde 1] van 6 mei 2024 met bijlagen
  • het bericht van de zijde van [gedaagde 1] van 13 mei 2024 met bijlage.
Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

3.De verdere beoordeling

bestuursverbod
3.1.
In deze zaak dient nog slechts een beslissing te worden genomen over het door de curator gevorderde bestuursverbod als bedoeld in artikel 106a juncto artikel 106d Fw. Zoals al is overwogen zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] beiden aansprakelijk voor het faillissementstekort op grond van artikel 2:248 BW. Op grond hiervan kan hen beiden een bestuursverbod van maximaal vijf jaar worden opgelegd vanaf het moment dat de uitspraak hierover onherroe-pelijk is geworden.
3.2.
Bij een vordering tot het opleggen van een bestuursverbod wordt op grond van het bepaalde in artikel 106c lid 1 Fw een uittreksel uit het Handelsregister overgelegd van de overige rechtspersonen, bedoeld in artikel 2:3 van het BW, waarvan betrokkene bestuurder of commissaris is. De rechtbank stelt op grond van artikel 106c lid 2 Fw de in lid 1 bedoelde rechtspersonen in de gelegenheid om hun zienswijze over het gevraagde bestuursverbod en de mogelijke gevolgen daarvan naar voren te brengen.
3.3.
Omdat de curator niet (alle) in artikel 106c lid 1 Fw bedoelde uittreksels heeft overgelegd, heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen om de curator de gelegenheid te bieden de uittreksels, althans - als de curator deze stukken niet kan verkrijgen - een of meer stukken waaruit blijkt van de relevante informatie, alsnog in het geding te brengen.
Uit de inmiddels overgelegde stukken blijkt dat [gedaagde 1] bestuurder is van [bedrijf 2], [bedrijf 3] B.V., [bedrijf 4] en [bedrijf 5]. Inmiddels is [gedaagde 1] uitgeschreven als bestuurder van laatstgenoemde stichting en teruggetreden als bestuurder van [bedrijf 4]. [gedaagde 2] is alleen en enig bestuurder van [bedrijf 6] B.V..
3.4.
De rechtbank heeft [bedrijf 2] en [bedrijf 3] B.V. in de gelegenheid stellen om hun zienswijze over het gevraagde bestuursverbod en de mogelijke gevolgen daarvan naar voren te brengen. Van de zijde van [bedrijf 2] is opgemerkt dat deze stichting is opgericht om het leven van de kleinzoon van [naam 1], [naam 2], die aan een ziekte lijdt, financieel makkelijker te maken. [gedaagde 1] is op verzoek van [naam 1] als bestuurder benoemd om de belangen van de laatst in levende blijvende ouder te behartigen. Ontslag van [gedaagde 1] zou indruisen tegen de wil van [naam 1]. [gedaagde 1] heeft geen toegang tot de financiën, maar wordt wel betrokken bij majeure beslissingen. Van de zijde van [bedrijf 3] B.V. is geen reactie ontvangen.
De rechtbank ziet in het relaas van [bedrijf 2] geen aanleiding om de vordering ter zake van het bestuursverbod jegens [gedaagde 1] af te wijzen. Niet valt in te zien waarom [gedaagde 1] zijn rol bij deze stichting slechts als bestuurder zou kunnen verrichten.
3.5.
Van de zijde van [bedrijf 6] B.V. zijn geen bezwaren bekend tegen oplegging van een bestuursverbod aan [gedaagde 2].
3.6.
Nu [gedaagde 1] en [gedaagde 2] beiden aansprakelijk zijn op grond van een onbehoorlijke taakvervulling als bedoeld in artikel 2:248 BW, de crediteuren van [bedrijf 1] B.V. door hun handelingen zijn benadeeld en door de overige rechtspersonen, waarvan zij bestuurder zijn, geen zwaarwegende argumenten naar voren zijn gebracht tegen oplegging van een bestuursverbod, is er voldoende aanleiding tot het opleggen van een dergelijk verbod.
Wat betreft de duur van het bestuursverbod overweegt de rechtbank dat gelet op de aard en ernst van de onbehoorlijke taakvervulling een bestuursverbod voor de duur van vijf jaren passend is. De rechtbank zal niet bepalen dat (een of elk van) gedaagden in de periode, gelegen tussen deze uitspraak en het moment waarop deze in kracht van gewijsde gaat, niet benoemd kan/kunnen worden tot bestuurder en/of commissaris van een rechtspersoon en niet mag/mogen optreden als feitelijk beleidsbepaler van een rechtspersoon, omdat daarmee een met ingang van heden effectief verbod wordt uitgesproken zonder dat gedaagden daar voor inwerkingtreding tegen kunnen opkomen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
legt aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een civielrechtelijk bestuursverbod op als bedoeld in artikel 106a van de Fw op voor de duur van vijf jaren vanaf de datum waarop dit vonnis in kracht van gewijsde gaat;
4.2.
draagt de griffier op grond van artikel 106b lid 3 Fw op om dit vonnis, zodra dit onherroepelijk is geworden, met bekwame spoed aan de Kamer van Koophandel te sturen, zodat die kan overgaan tot uitschrijving van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als bestuurder uit het Handelsregister en tot registratie van het bestuursverbod gedurende de duur van vijf jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op
3 juli 2024.